• Als het RSA-systeem een
verkeersbord voor verboden in te
rijden herkent en signaleert dat de
bestuurder het inrijverbod negeert op
basis van de kaartinformatie van het
navigatiesysteem, knippert het
verkeersbord voor verboden in te
rijden en klinkt er een zoemer. (Auto's
met navigatiesysteem)
•
Als wordt gesignaleerd dat uw auto een
ander voertuig inhaalt terwijl er een ver-
keersbord voor een inhaalverbod wordt
weergegeven op het multi-informatie-
display, gaat het verkeersbord knipperen
en klinkt er een zoemer.
Afhankelijk van de situatie wordt de
verkeerssituatie (richting en snelheid
van het verkeer en hoeveelheid verkeer)
mogelijk niet goed gesignaleerd en
werkt de waarschuwingsfunctie
mogelijk niet goed.
Instellen
1.
Druk op < of > van de bedieningstoetsen
van het instrumentenpaneel en
selecteer
.(→Blz. 109)
2.
Druk op∧of∨van de bedieningstoetsen
van het instrumentenpaneel, selecteer
en druk op.
Automatisch uitschakelen van
weergave verkeersborden RSA
In de volgende situaties worden een of
meer verkeersborden automatisch
uitgeschakeld.
• Er wordt over een bepaalde afstand
geen verkeersbord herkend.
• De weg verandert als gevolg van een
afslag naar links of rechts, enz.
Omstandigheden waaronder de
functie mogelijk niet goed werkt of
niet goed signaleert
In de volgende situaties werkt de RSA
niet normaal en worden verkeersborden
mogelijk niet herkend, worden onjuiste
verkeersborden weergegeven, enz. Dit
duidt echter niet op een storing.• De camera voor is niet goed uitgelijnd
doordat de sensor, enz. is blootgesteld
aan hevige schokken.
• Er zit(ten) vuil, sneeuw, stickers, enz.
op de voorruit in de buurt van de
camera voor.
• Onder barre weersomstandigheden,
bijvoorbeeld bij zware regenval, mist,
sneeuw of zandstormen
• Licht van een tegenligger, de zon, enz.
dringt de camera voor binnen.
• Het verkeersbord is vuil of vervaagd,
staat scheef of is krom.
• Het elektronische verkeersbord heeft
weinig contrast.
• Het verkeersbord gaat helemaal of
gedeeltelijk verscholen achter
boombladeren, een paal, o.i.d.
• Het verkeersbord is alleen korte tijd
zichtbaar voor de camera voor.
• De omgeving (bij afslaan,
rijstrookwisseling, enz.) wordt onjuist
beoordeeld.
• Wanneer een verkeersbord niet van
toepassing is op de rijstrook waar op
dat moment op wordt gereden, maar
dit bord wel direct na een vertakking
van de snelweg staat of bij een
aangrenzende rijstrook net voordat
rijstroken samenkomen.
• Er zitten stickers op de achterzijde van
de voorligger.
• Er wordt een verkeersbord herkend
dat lijkt op een verkeersbord dat
compatibel is met het systeem.
• Mogelijk worden verkeersborden met
de snelheidslimiet voor parallelwegen
gesignaleerd en weergegeven
(wanneer deze in het zicht van de
camera voor staan) terwijl de auto op
de hoofdweg rijdt.
• Mogelijk worden verkeersborden met
de maximaal toegestane snelheid voor
afslagen van rotondes gesignaleerd
en weergegeven (wanneer deze in het
zicht van de camera voor staan) terwijl
de auto op de rotonde rijdt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
268
• De voorzijde van de auto staat
omhoog of omlaag door de belading
van de auto.
• De helderheid van het omgevingslicht
is niet voldoende of verandert
plotseling.
• Wanneer een verkeersbord voor
trucks, enz. wordt herkend.
• Er wordt met de auto in een land
gereden waar het verkeer aan de
andere kant rijdt.
• De kaartgegevens van het
navigatiesysteem zijn verouderd.
(auto's met navigatiesysteem)
• Het navigatiesysteem werkt niet.
(auto's met navigatiesysteem)
•
De snelheidsinformatie die op het
instrumentenpaneel wordt weergegeven
verschilt mogelijk van de informatie die
wordt weergegeven op het
navigatiesysteem (indien aanwezig) als
gevolg van de gebruikte kaartgegevens van
het navigatiesysteem.
Weergave verkeersbord
snelheidslimiet
Als het contact de laatste keer UIT werd
gezet terwijl er een verkeersbord met de
maximaal toegestane snelheid op het
multi-informatiedisplay werd
weergegeven, wordt datzelfde
verkeersbord weer weergegeven
wanneer het contact AAN wordt gezet.
Als “RSA Malfunction Visit Your
Dealer” (Storing in RSA. Ga naar uw
dealer) wordt weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 507)
4.5.5 Dynamic Radar Cruise
Control met volledig
snelheidsbereik
*
*: Indien aanwezig
Overzicht van functies
Wanneer de afstandsregelmodus is
ingeschakeld, accelereert, decelereert en
stopt de auto automatisch
overeenkomstig de veranderingen in
snelheid van de voorligger, zelfs wanneer
het gaspedaal niet wordt ingetrapt. In de
constante-snelheidsregelmodus rijdt de
auto met een constante snelheid.
Gebruik de Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik op
autowegen en snelwegen.
• Afstandsregelmodus (→blz. 272)
• Constante-snelheidsregelmodus
(→blz. 275)
Systeemonderdelen
1Multi-informatiedisplay
2Controlelampjes
3Ingestelde snelheid
4Afstandsschakelaar
5Cruise control-schakelaar
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
269
4
Rijden
bestuurder normaal rijdt in een regio
waar de rijstrook voor inhalen zich
rechts bevindt, maar de bestuurder rijdt
nu in een regio waar de rijstrook voor
inhalen zich links bevindt, accelereert
de auto mogelijk als de
richtingaanwijzer rechts wordt
ingeschakeld).3Voorbeeld van acceleratie
Als er geen voorliggers meer zijn die
langzamer rijden dan de ingestelde
snelheid
Het systeem verhoogt de snelheid
totdat de ingestelde snelheid bereikt
wordt. Het systeem schakelt
vervolgens weer over op het rijden
met constante snelheid.
Instellen van de rijsnelheid
(afstandsregelmodus)
1. Druk op de toets ON-OFF om de
cruise control in te schakelen.
Het controlelampje van de Dynamic
Radar Cruise Control gaat branden en
er wordt een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
Als de toets ON-OFF gedurende ten
minste 1,5 seconden ingedrukt wordt
gehouden, schakelt het systeem over
op de constante-
snelheidsregelmodus. (→Blz. 276)2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewenste
rijsnelheid (hoger dan ongeveer
30 km/h) en druk de hendel naar
beneden om de snelheid op te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
gaat branden.
De rijsnelheid op het moment dat de
hendel wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
• Wijzigen van de ingestelde snelheid
met de hendel
Bedien, om de ingestelde snelheid te
wijzigen, de hendel totdat de gewenste
snelheid wordt weergegeven.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
273
4
Rijden
Inschakelen/uitschakelen Dynamic
Radar Cruise Control met Road Sign
Assist
U kunt de Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist inschakelen/uitschakelen
via
op het multi-informatiedisplay.
(→Blz. 509)
Wanneer de Dynamic Radar Cruise Control
met Road Sign Assist in werking is en u
bergaf rijdt, overschrijdt de rijsnelheid
mogelijk de ingestelde snelheid. In dit geval
wordt de weergegeven ingestelde
rijsnelheid verlicht en klinkt er een zoemer
om de bestuurder te waarschuwen.
De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik kan worden
gebruikt als
• De selectiehendel in stand D staat.
• De gewenste snelheid kan worden
ingesteld wanneer de rijsnelheid
ongeveer 30 km/h of hoger is. (Als de
snelheid echter wordt ingesteld
terwijl de rijsnelheid lager is dan
ongeveer 30 km/h, wordt de snelheid
ingesteld op ongeveer 30 km/h.)
Accelereren na het instellen van de
rijsnelheid
Bedien het gaspedaal om te accelereren.
Na het accelereren gaat de auto weer rij-
den met de ingestelde snelheid. Als de
afstandsregelmodus is ingeschakeld, ne-
emt de rijsnelheid echter mogelijk af tot
onder de ingestelde snelheid, zodat de
afstand tot de voorligger gehandhaafd
blijft.
Als de auto stopt tijdens rijden met de
volgregeling
• Door hendel omhoog te drukken
terwijl de voorligger stopt, wordt, als
de voorligger begint te rijden, binnen
ongeveer 3 seconden nadat de hendel
omhoog is gedrukt het rijden met de
volgregeling hervat.
• Als de voorligger binnen 3 seconden
nadat uw auto is gestopt begint te
rijden, wordt het rijden met de
volgregeling hervat.Automatisch uitschakelen van de
afstandsregelmodus
De afstandsregelmodus wordt
automatisch uitgeschakeld in de
volgende situaties:
• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld.
• De sensor kan niet goed signaleren
omdat hij ergens door bedekt is.
• Pre Crash Brake-functie is
geactiveerd.
• De parkeerrem is geactiveerd.
• De auto wordt door het systeem
stilgezet op een steile helling.
• Als de auto door het systeem is
stilgezet, wordt het volgen van de
voorligger in de volgende gevallen
niet hervat:
– De bestuurder draagt geen
veiligheidsgordel.
– Het bestuurdersportier wordt
geopend.
– De auto staat langer dan 3 minuten
stil.
Als de afstandsregelmodus om een
andere dan de hierboven genoemde
redenen automatisch uitgeschakeld
wordt, kan er een storing in het systeem
aanwezig zijn. Neem contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Automatisch uitschakelen van de
constante-snelheidsregelmodus
De constante-snelheidsregelmodus
wordt automatisch uitgeschakeld in de
volgende situaties:
• Actuele rijsnelheid zakt tot meer dan
ongeveer 16 km/h onder de
ingestelde rijsnelheid.
• Werkelijke rijsnelheid zakt onder
ongeveer 30 km/h.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
277
4
Rijden
• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld.
•
Pre Crash Brake-functie is geactiveerd.
Als de constante-snelheidsregelmodus om
een andere dan de hierboven genoemde
redenen automatisch uitgeschakeld wordt,
kan er een storing in het systeem aanwezig
zijn. Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist werkt mogelijk niet
goed wanneer
De Dynamic Radar Cruise Control met Road
Sign Assist werkt mogelijk niet goed in
situaties waarbij de RSA mogelijk niet goed
werkt of niet goed signaleert (→
blz. 268).
Controleer daarom, wanneer u deze
functie gebruikt, het weergegeven
verkeersbord met de snelheidslimiet.
In de onderstaande gevallen wordt de
ingestelde snelheid mogelijk niet
gewijzigd in de herkende snelheidslimiet
door het ingedrukt houden van de
schakelaar +RES/-SET:
• Als er geen informatie over de
snelheidslimiet beschikbaar is
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
gelijk is aan de ingestelde snelheid
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
buiten het snelheidsbereik van het
Dynamic Radar Cruise Control-
systeem ligtWerking van de remmen
Er kan een geluid van de remmen
hoorbaar zijn en de reactie van het
rempedaal kan veranderen, maar dit
duidt niet op een storing.
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
voor de Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
worden gebruikt om een systeemstoring
aan te geven of om de bestuurder te
informeren dat hij tijdens het rijden
extra moet opletten. Lees de op het
multi-informatiedisplay weergegeven
waarschuwingsmelding en volg de
aanwijzingen op. (→Blz. 243, blz. 449)
Omstandigheden waarin de sensor
voorliggers mogelijk niet op de juiste
manier signaleert
Bedien in onderstaande gevallen en
afhankelijk van de omstandigheden het
rempedaal wanneer het systeem
onvoldoende decelereert of bedien het
gaspedaal wanneer moet worden
geaccelereerd. Omdat de sensor deze
voertuigen wellicht niet op de juiste
manier signaleert, wordt er mogelijk
geen naderingswaarschuwing
(→blz. 275) gegeven.
• Auto's die plotseling voor u invoegen
• Auto's die met lage snelheden rijden
• Auto's die niet op dezelfde rijstrook
rijden
• Voertuigen met een relatief kleine
achterzijde (aanhangwagens zonder
lading, enz.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
278
1Controlelampjes
2Ingestelde snelheid
3Cruise control-schakelaar
Instellen van de rijsnelheid
1. Druk op de toets ON-OFF om de
cruise control in te schakelen.
Het controlelampje cruise control
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewensterijsnelheid (hoger dan ongeveer
30 km/h) en druk de hendel naar
beneden om de snelheid op te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
en de ingestelde snelheid worden we-
ergegeven op het
multi-informatiedisplay.
De rijsnelheid op het moment dat de
hendel wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
Bedien, om de ingestelde snelheid te
wijzigen, de hendel totdat de gewenste
snelheid wordt bereikt.
1Verhogen van de snelheid
2Verlagen van de snelheid
Fijnafstelling: Beweeg de hendel kort in
de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel in de
gewenste richting gedrukt.
De ingestelde snelheid wordt als volgt
verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: Ongeveer 1 km/h
*1of
1 mph*2, telkens als de hendel wordt
bediend.
Ruime afstelling: De ingestelde snelheid
wordt continu verhoogd of verlaagd
totdat de hendel wordt losgelaten.
*1: Wanneer de ingestelde snelheid wordt
getoond in “km/h”
*2: Wanneer de ingestelde snelheid
getoond wordt in “MPH”
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
280
Uitschakelen en hervatten van de
constante-snelheidsregeling
1Door de hendel naar u toe te trekken
wordt de constante-snelheidsregeling
uitgeschakeld.
De snelheidsregeling wordt eveneens
uitgeschakeld als het rempedaal
wordt ingetrapt.
2Door de hendel omhoog te drukken
wordt de constante-snelheidsregeling
hervat.
Hervatten is echter mogelijk vanaf
een rijsnelheid van hoger dan
ongeveer 30 km/h.
De cruise control kan worden gebruikt
als
• De selectiehendel in stand D staat.
• De rijsnelheid hoger is dan 30 km/h.
Accelereren na het instellen van de
rijsnelheid
• Bedien het gaspedaal om te
accelereren. Na het accelereren gaat
de auto weer rijden met de ingestelde
snelheid.
• De ingestelde snelheid kan zelfs
worden verhoogd zonder de cruise
control uit te schakelen, door eerst
naar de gewenste snelheid te
accelereren en vervolgens de hendel
omlaag te drukken om de nieuwe
snelheid in te stellen.Automatisch uitschakelen van de
cruise control
De cruise control wordt automatisch
uitgeschakeld in een van de volgende
situaties:
• De werkelijke rijsnelheid zakt tot meer
dan ongeveer 16 km/h onder de
ingestelde snelheid.
In dit geval blijft de geprogrammeerde
snelheid niet bewaard.
• Werkelijke rijsnelheid is lager dan
ongeveer 30 km/h.
• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld door de schakelaar VSC
OFF in te drukken.
• Snelheidsbegrenzer is geactiveerd.
(indien aanwezig)
Als “Check Cruise Control System Visit
Your Dealer” (Controleer cruise
control-systeem. Ga naar uw dealer)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Druk eenmaal op de toets ON-OFF om
het systeem uit te schakelen en druk
vervolgens opnieuw op de toets om het
systeem in te schakelen. Als er geen
snelheid kan worden geprogrammeerd
of de cruise control direct na het
activeren weer wordt uitgeschakeld, is er
mogelijk een defect in het cruise
control-systeem aanwezig. Laat de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Onbedoeld inschakelen van de cruise
control voorkomen
Schakel de cruise control uit met de
toets ON-OFF als deze niet wordt
gebruikt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
281
4
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de cruise control
Gebruik de cruise control niet in de
volgende situaties. Als u dat wel doet,
verliest u mogelijk de controle wat kan
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• In druk verkeer
• Op wegen met scherpe bochten
• Op slingerende wegen
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld
wegen die nat zijn of bedekt zijn met
ijs of sneeuw
•
Op steile afdalingen. Bij het afdalen van
een steile helling kan de rijsnelheid de
ingestelde snelheid overschrijden.
•Bij het rijden met een aanhangwagen
of tijdens het slepen in een noodgeval
4.5.7 Rijmodus selecteren
Afhankelijk van de rijomstandigheden
kan een van de 3 rijmodi worden
geselecteerd.
Selecteren van de rijmodus
Wijzigen van de rijmodus
Voer handelingen uit op het multi-informa-
tiedisplay om de rijmodus te selecteren.
1. Druk op < of > van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op∧of∨van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
“Drive Mode” (rijmodus).
3.
Druk op∧of∨van de bedieningstoetsen
van het instrumentenpaneel en
selecteer de rijmodus.
Rijmodi
• NORMAL-modus
Biedt een optimale balans tussen
brandstofverbruik, laag geluidsniveau
en dynamische prestaties. Geschikt voor
rijden in de stad.• SPORT-modus
Regelt het hybridesysteem voor een
snelle en soepele acceleratie. In deze
modus wordt ook het stuurgevoel
gewijzigd, waardoor deze modus
geschikt is voor wanneer wendbaarheid
is gewenst, bijvoorbeeld bij het rijden op
zeer bochtige wegen.
Wanneer de sportmodus wordt
geselecteerd, gaat het controlelampje
SPORT op het multi-informatiedisplay
branden.
• ECO-modus
Helpt de bestuurder op
milieuvriendelijke wijze te accelereren
en het brandstofverbruik te verlagen
door een gematigde afstelling van de
smoorklep en door het regelen van de
werking van de airconditioning
(verwarmen/koelen).
Wanneer de ECO-modus wordt
geselecteerd, gaat het controlelampje
ECO MODE op het multi-
informatiedisplay branden.
Terwijl de airconditioning wordt
gebruikt, schakelt het systeem
automatisch over naar de ECO-modus
van de airconditioning (→blz. 362),
zodat er tijdens het rijden nog minder
brandstof wordt verbruikt.
Wanneer u de ECO-modus/SPORT-
modus uitschakelt
• Selecteer nogmaals de rijmodus. De
SPORT-modus wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer het contact
UIT wordt gezet.
• De NORMAL-modus en de
ECO-modus worden echter niet
automatisch uitgeschakeld totdat een
andere rijmodus wordt geselecteerd,
zelfs niet als het contact UIT wordt
gezet.
Wisselen van de rijmodus in de
EV-modus
→Blz. 209
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
282