1Reservoir
2Streepje FULL of F
3Streepje LOW of L
5. Vul indien nodig koelvloeistof bij.
2ZR-FXE motor
M20A-FXS motor
In noodgevallen mag water worden
gebruikt als u geen koelvloeistof bij de
hand hebt. Laat de auto zo snel
mogelijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
6. Schakel het hybridesysteem uit,
wacht minimaal 5 minuten, start het
hybridesysteem weer en controleer of
“Hybrid System Overheated”
(hybridesysteem oververhit) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven.
Als de melding niet verdwijnt: Zet het
hybridesysteem uit en neem contact
op met een erkende Toyota-dealer ofhersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als de melding niet wordt
weergegeven: De temperatuur van
het hybridesysteem is gedaald en er
kan normaal met de auto gereden
worden.
Neem echter contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de melding
weer herhaaldelijk wordt
weergegeven.
WAARSCHUWING!
Een ongeval of letsel voorkomen bij
controles in de motorruimte van uw
auto
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan ernstig
letsel, zoals brandwonden, tot gevolg
hebben.
• Als er stoom onder de motorkap
vandaan komt, open de motorkap
dan niet voordat de stoom is
verdwenen. De motorruimte kan zeer
heet zijn.
• Controleer nadat het
hybridesysteem is uitgeschakeld of
het controlelampje van de startknop
en het controlelampje READY beide
uit zijn.
Als het hybridesysteem in werking is,
kan de benzinemotor automatisch
worden gestart of kunnen de
koelventilatoren automatisch
aanslaan, ook nadat de benzinemotor
is uitgeschakeld. Kom niet in de buurt
van bewegende delen zoals de
ventilator en raak ze niet aan. Als uw
vingers of kledingstukken (stropdas,
sjaal) ertussen komen, kan ernstig
letsel het gevolg zijn.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
487
7
Bij problemen
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Draai de dop van hetkoelvloeistofreservoir niet los als het
hybridesysteem en de radiateur heet
zijn. Er kan hete stoom of
koelvloeistof uit spuiten.
OPMERKING
Bijvullen van koelvloeistof
motor/vermogensregeleenheid
Vul langzaam koelvloeistof bij nadat het
hybridesysteem voldoende is afgekoeld.
Het te snel bijvullen van koelvloeistof bij
een heet hybridesysteem kan schade
aan het hybridesysteem veroorzaken.
Voorkomen van beschadigingen aan
het koelsysteem
Houd u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen:
• Zorg dat de koelvloeistof nietverontreinigd raakt (bijvoorbeeld met
zand of stof ).
• Gebruik geen koelvloeistofadditief.
7.2.11 Als de auto vast komt te
zitten
Voer de volgende procedures uit als de
banden doorslippen of als de auto
vastzit in modder, sneeuw, enz.: 1. Activeer de parkeerrem, zet de selectiehendel in stand P en schakel
het hybridesysteem uit.
2. Verwijder modder, sneeuw of zand rond de voorwielen.
3. Leg een stuk hout, stenen of ander materiaal onder de voorwielen om de
wielen grip te geven.
4. Schakel het hybridesysteem weer in.
5. 5
Zet de selectiehendel in stand D of Ren deactiveer de parkeerrem. Trap
vervolgens voorzichtig het gaspedaal
in.
Wanneer u de auto moeilijk los kunt
krijgen
Druk op
om de TRC uit te schakelen. Er verschijnt een melding op het
multi-informatiedisplay.
WAARSCHUWING!
Bij het vrij proberen te krijgen van
een auto die vastzit
Als u de auto in beweging wilt krijgen
door te “schommelen”, controleer dan
eerst of er in de omgeving van de auto
geen andere auto's, objecten of
personen aanwezig zijn die geraakt
zouden kunnen worden als de auto
plotseling in beweging komt. De auto
kan ook een plotselinge beweging
maken als de wielen weer grip krijgen.
Neem de grootst mogelijke
voorzichtigheid in acht.
Bedienen van de selectiehendel
Zet de selectiehendel niet in een
andere stand als het gaspedaal is
ingetrapt. Als u dat wel doet, kan de
auto onverwacht snel accelereren. Dit
kan leiden tot een ongeval met dodelijk
of ernstig letsel tot gevolg.
OPMERKING
Beschadiging van de
hybridetransmissie en andere
componenten voorkomen
• Vermijd dat de voorwielen
doorslippen en dat u het gaspedaal
verder dan noodzakelijk intrapt.
• Als de auto na deze pogingen nog steeds vastzit, moet deze door een
ander voertuig worden losgetrokken.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
488
OPMERKING
Opmerking over de brandstofkwaliteit
• Gebruik de juiste brandstoffen. De
motor zal beschadigd raken wanneer u
de verkeerde brandstof gebruikt.
•
Gebruik geen benzine met
metaalhoudende additieven, zoals
mangaan, ijzer of lood, omdat dit schade
aan uw motor of emissieregelsysteem
kan veroorzaken.
•Voeg geen aftermarket metaalhoudende
brandstofadditieven toe.
• EU: Gebruik geen bio-
ethanolbrandstof die wordt verkocht
onder de naam E50 of E85, of
brandstof met een hoog
ethanolgehalte. Bij gebruik van deze
brandstoffen wordt het
brandstofsysteem beschadigd. Neem
bij twijfel contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Buiten EU: Gebruik geen
bio-ethanolbrandstof die wordt
verkocht onder de naam E50 of E85,
of brandstof met een hoog
ethanolgehalte. Uw auto is geschikt
voor benzine met maximaal 10%
ethanol. Bij het gebruik van brandstof
met meer dan 10% ethanol (E10)
wordt het brandstofsysteem van de
auto beschadigd. Zorg ervoor dat u
brandstof tankt met de juiste
specificaties en de vereiste kwaliteit.
Neem bij twijfel contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Gebruik geen methanolhoudende
benzine, zoals M15, M85 of M100.
Door methanolhoudende benzine te
gebruiken kan de motor beschadigd
raken of kunnen er storingen in
optreden.
8.2 Persoonlijke
voorkeursinstellingen
8.2.1 Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen
Uw auto is voorzien van verschillende
elektronische functies die naargelang
uw persoonlijke voorkeur kunnen
worden ingesteld. De instellingen van
deze functies kunnen worden gewijzigd
via het multi-informatiedisplay, via het
scherm van het navigatie-/
multimediasysteem of bij een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Functies van de auto aanpassen aan de
persoonlijke voorkeur
Wijzigen met behulp van het
multi-informatiedisplay
1. Druk op < of > van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op∧of∨van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Meter
Settings” (instellingen
instrumentenpaneel) en druk
vervolgens op
.
3. Druk op∧of∨van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer het
item en druk vervolgens op
.
4. Druk op∧of∨van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer het de
gewenste instelling en druk
vervolgens op
.
Druk op
om naar het vorige
scherm te gaan of om het
instelscherm te verlaten.
8.1 Specificaties
498
Wijzigen op het scherm van het
navigatie-/ multimediasysteem (indien
aanwezig)
Ty p e A
1. Druk op de toets MENU.
2. Selecteer “Setup” (instellingen) op
het menuscherm en selecteer
“Vehicle” (auto).
3. Selecteer “Vehicle customisation”
(voertuigaanpassingen).
Er kunnen verschillende instellingen
worden gewijzigd. Raadpleeg het
overzicht met instellingen die kunnen
worden gewijzigd voor meer informatie.
Ty p e B
1. Selecteer
in het hoofdmenu.
2. Selecteer “Vehicle customize”
(voertuig aanpassen).
Er kunnen verschillende instellingen
worden gewijzigd. Raadpleeg het
overzicht met instellingen die kunnen
worden gewijzigd voor meer
informatie.
Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
Sommige voorkeursinstellingen zijn van invloed op de instellingen van andere functies.
Neem voor meer informatie contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
1Instellingen die u met behulp van het multi-informatiedisplay kunt wijzigen
2Instellingen die u met behulp van het scherm van het navigatie-/multimediasysteem
kunt wijzigen (indien aanwezig)
3Instellingen die door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige kunnen worden gewijzigd
Definitie van symbolen: O = beschikbaar, — = niet beschikbaar
Meters, tellers en multi-informatiedisplay (→blz. 107)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Taal*1Engels*2OO*4–
Eenheden
*1km (l/100 km)km (km/liter)
OO*4–
mijlen (MPG)
EV-controlelampjeAan (zelfontste-
kend)Uit O – –
Rij-informatie 1Actueel brand-
stofverbruik
(weergave me-
ter)
*3O– –
Gemiddeld
brandstofver-
bruik (sinds re-
setten)
Rij-informatie 2Afstand (actie-
radius)
*3O– –
Gemiddelde
rijsnelheid
(sinds resetten)
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
499
8
SPECIFICATIES
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Pop-updisplay Aan Uit O – –
*1: De standaardinstelling verschilt per land.
*2: Duits, Frans, Spaans, Italiaans, Portugees, Nederlands, Zweeds, Noors, Deens, Russisch,
Fins, Grieks, Pools, Oekraïens, Turks, Hongaars, Tsjechisch, Slowaaks, Roemeens
*3: 2 van de volgende items: actueel brandstofverbruik (weergave meter), actueel
brandstofverbruik (numeriek display), gemiddeld brandstofverbruik (sinds resetten),
gemiddeld brandstofverbruik (sinds starten), gemiddeld brandstofverbruik (sinds tanken),
gemiddelde rijsnelheid (sinds resetten), gemiddelde rijsnelheid (sinds starten), verstreken
tijd (sinds resetten), verstreken tijd (sinds starten), afstand (actieradius), afstand (sinds
starten), leeg.
*4: Alleen navigatie-/multimediasysteem type A
Instrumentenpaneel (→blz. 100)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Sensorgevoeligheid voor ver-
mindering van de helderheid
van het instrumentenpaneel
afhankelijk van de lichtsterkte
buitenStandaard -2 - 2 – – O
Sensorgevoeligheid voor te-
rugzetten van de helderheid
van het instrumentenpaneel
op het oorspronkelijke niveau
afhankelijk van de lichtsterkte
buitenStandaard -2 - 2 – – O
Smart entry-systeem met startknop en afstandsbediening (→blz. 122, blz. 126, blz.
130)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Bedieningssignaal (alarm-
knipperlichten)Aan Uit – O O
OntgrendelenAlle portieren in
één keer ont-
grendelenBestuur-
dersportier ont-
grendelen in
één keer, ove-
rige portieren in
twee keer–OO
Tijd tot na het ontgrendelen,
zonder dat een portier wordt
geopend, de portieren auto-
matisch weer worden ver-
grendeld30 seconden60 seconden
–OO
120 seconden
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
500
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Tijd die verstrijkt voordat de
buitenspiegelverlichting uit-
gaat
*15 secondenUit
–OO 7,5 seconden
30 seconden
Werking van de buitenspie-
gelverlichting wanneer u de
auto nadert en de elektroni-
sche sleutel bij u draagt
*
Aan Uit – – O
Werking van de buitenspie-
gelverlichting als de portieren
worden ontgrendeld
*Aan Uit – – O
Regeling interieurverlichting
*Aan Uit – – O
*: Indien aanwezig
In de volgende situaties wordt het
instelscherm waarop de instellingen via
het multi-informatiedisplay kunnen
worden gewijzigd, automatisch
uitgeschakeld.
• Er verschijnt een
waarschuwingsmelding nadat het
instelscherm wordt weergegeven.
• Het contact wordt UIT gezet.
• De auto begint te rijden terwijl het
instelscherm wordt weergegeven.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen tijdens aanpassen
persoonlijke voorkeursinstellingen
Zorg dat de auto geparkeerd staat op
een plaats met voldoende ventilatie,
aangezien het hybridesysteem tijdens
het instellen moet draaien. In een
afgesloten ruimte, zoals een garage,
kunnen uitlaatgassen die het
schadelijke koolmonoxide (CO)
bevatten, zich ophopen en in de auto
terechtkomen. Dit kan leiden tot de
dood of zeer schadelijk zijn voor de
gezondheid.
OPMERKING
Tijdens het aanpassen van de
persoonlijke voorkeursinstellingen
Zorg ervoor dat het hybridesysteem
tijdens het instellen draait, om te
voorkomen dat de 12V-accu ontladen
raakt.
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
505
8
SPECIFICATIES
Als u de selectiehendel niet in een
andere stand kunt zetten na het
intrappen van het rempedaal terwijl
het contact AAN staat. (→Blz. 211)
Het stuurwiel kan niet
worden gedraaid nadat
het hybridesysteem is
uitgeschakeld
• Het wordt automatisch vergrendeld
om diefstal van de auto te voorkomen.
(→Blz. 206)
De ruiten kunnen niet
worden geopend of ge-
sloten met de schake-
laars van de
ruitbediening
• Is de blokkeerschakelaar van de
ruitbediening ingedrukt? De
elektrisch bedienbare ruiten, behalve
die van het bestuurdersportier,
kunnen niet worden bediend als de
blokkeerschakelaar van de
ruitbediening wordt ingedrukt. (→Blz.
187)
Het contact wordt auto-
matisch UIT gezet
• De auto power off-functie wordt
bediend als het contact gedurende
een bepaalde tijd in stand ACC of AAN
staat (het hybridesysteem werkt niet).
(→Blz. 205)
Tijdens het rijden klinkt
een
waarschuwingszoemer
• Het controlelampje van de
veiligheidsgordel knippert
Dragen de bestuurder en de
voorpassagier hun veiligheidsgordel?
• Het waarschuwingslampje van de
parkeerrem brandtIs de parkeerrem gedeactiveerd?
Afhankelijk van de situatie klinken er
mogelijk ook andere soorten
waarschuwingszoemers.
Er wordt een alarm ge-
activeerd en de claxon
klinkt (auto's met
alarmsysteem)
• Heeft iemand een portier geopend
tijdens het instellen van het alarm? De
sensor signaleert dit en laat het alarm
klinken. (→Blz. 94)
Voer een van de onderstaande
handelingen uit om het alarm te
deactiveren of uit te schakelen:
• Ontgrendel de portieren met de
instapfunctie (indien aanwezig) of de
afstandsbediening.
• Schakel het hybridesysteem in. (Het
alarm wordt na enkele seconden
gedeactiveerd of uitgeschakeld.)
Bij het verlaten van de
auto klinkt een
waarschuwingszoemer
• Bevindt de elektronische sleutel zich
in de auto? Controleer de melding op
het multi-informatiedisplay. (→Blz.
446)
Er gaat een waarschu-
wingslampje branden of
er wordt een waarschu-
wingsmelding
weergegeven
• Wanneer een waarschuwingslampje
gaat branden of een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven, raadpleeg dan blz. 439,
blz. 446.
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
509
Antidiefstalsysteem
Alarm*..................94
Antidiefstallabels*...........98
Deactiveren of uitschakelen van het
alarm...................95
Het alarm................94
Inbraaksensor (indien aanwezig) . .96
Inschakelen van de
supervergrendeling..........94
Inschakelen van het alarmsysteem .94
Startblokkering.............82
Supervergrendeling∗.........94
Uitschakelen van de
supervergrendeling..........94
Bedienen van verlichting en
ruitenwissers
Achterruitenwisser en -sproeier . .229
Adaptive Front Lighting-systeem
(AFS) (indien aanwezig).......222
Automatic High Beam*.......223
Bedienen van de
ruitenwisserhendel......227 , 229
Bedieningsinstructies.....220 , 226
Draaiknop koplampverstelling
(indien aanwezig)...........221
Extended Headlight Lighting-
systeem................221
Handmatig in- en uitschakelen van
het grootlicht.............224
Inschakelen van het Automatic High
Beam-systeem............223
Inschakelen van het grootlicht . . .221
Lichtschakelaar............220
Ruitenwissers en -sproeiers. . . .227
Schakelaar mistlampen.......226
Belangrijke informatie
Alarmknipperlichten.........434
Als de auto onder water staat of het
water op de weg stijgt........435
Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden gebracht . .434
Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming
Airconditioning............358
Bedieningspaneel airconditioning.358
Gebruik van de automatische
modus.................359
Overige functies...........359Stoelverwarming...........364
Stuurwielverwarming........363
Stuurwielverwarming*/
stoelverwarming*..........363
Uitstroomopeningen........360
Gebruik van de interieurverlichting
Interieurverlichting.........365
Leeslampjes..............365
Overzicht interieurverlichting . . .364
Gebruik van de ondersteunende
systemen
Als de TRC/VSC/ABS/Trailer Sway
Control in werking is.........348
Annuleren of stoppen van de
ondersteuningsmodus........327
Begeleidingsscherm........
.326
BSM (Blind Spot Monitor)*.....285
BSM-functie..............298
Cruise control*............279
De afstandsweergave en zoemer .302
Detectiebereik van de sensoren . .304
Detectiegebieden BSM-functie . .298
Detectiegebieden RCTA.......312
Display.................301
Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist...........276
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik*......269
Fileparkeren (modus automatisch
fileparkeren)..............328
Functies die zijn opgenomen in het
LTA-systeem..............258
GPF-systeem (benzineroetfilter) .347
Hervatten van het rijden met de
volgregeling als de auto is stilgezet
door het systeem
(afstandsregelmodus)........275
Inschakelen/uitschakelen Dynamic
Radar Cruise Control met Road Sign
Assist..................277
Inschakelen/uitschakelen van de
Parking Support Brake........315
Inschakelen/uitschakelen van de
RCTA ..................310
Inschakelen/uitschakelen van het
Toyota Parking Assist Sensor-
systeem................301
Instellen van de rijsnelheid . .280 , 283
Trefwoordenlijst
511