Page 33 of 244

31
Toegang
2Sleutelloos instap- en startsysteem-systeem mee
te nemen.
Vergeet niet dat de auto kan worden gestolen
als de sleutel nog in een van de aangegeven
gebieden aanwezig is terwijl de auto niet is
vergrendeld.
De handsfree functies worden in de ruststand gezet als ze 21 dagen niet worden
gebruikt, zodat de batterij in de elektronische
sleutel en de accu van de auto niet leeg lopen.
Druk op een van de toetsen van de
afstandsbediening of plaats de elektronische
sleutel in de lezer en start de motor om het
systeem weer te activeren.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het Sleutelloos instap- en
startsysteem-systeem.
Elektrische storingen De elektronische sleutel werkt in
sommige gevallen niet goed in de nabijheid
van elektronische apparatuur (zoals mobiele
telefoons (ingeschakeld of in stand-by), laptops
en sterke magnetische velden). Als dat het geval
is, moet u de elektronische sleutel verder weg
van de elektronische apparatuur houden.
Vuil (vocht, stof, modder, zout...) op de binnenzijde van de portiergreep kan de
detectie negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde van
de portiergreep met een doek de detectie niet
verbetert, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water (waterstraal,
hogedrukspuit...) kan door het systeem worden
beschouwd als een verzoek om de auto te
ontgrendelen.
Centrale vergrendeling
Handmatig
► Druk op deze toets om de auto (portieren en
achterklep) vanuit het interieur te vergrendelen /
ontgrendelen.
Het controlelampje gaat branden om te bevestigen
dat de centrale vergrendeling is ingeschakeld.
De centrale vergrendeling werkt niet als een van de portieren is geopend.
Bij vergrendeling / supervergrendeling van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de
supervergrendeling van buitenaf is ingeschakeld,
knippert het controlelampje en werkt de knop
niet.
►
Als de auto is vergrendeld, trek dan aan de
binnenportiergreep van een van de portieren om
de auto te ontgrendelen.
►
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
moet u de afstandsbediening, het Sleutelloos
instap- en startsysteem-systeem of de
geïntegreerde sleutel gebruiken om de auto te
ontgrendelen.
Automatisch (beveiliging tegen agressie)
De portieren en de achterklep worden tijdens het
rijden automatisch vergrendeld (bij een snelheid
hoger dan 10
km/h).
De functie is standaard ingeschakeld. Voor uit- of
weer inschakelen:
►
Druk op de toets totdat er een geluidssignaal
klinkt en er ter bevestiging een melding wordt
weergegeven.
Vervoer van lange of grote voorwerpen Druk op de knop van de centrale
vergrendeling om met geopende achterklep en
vergrendelde portieren te kunnen rijden. Anders
hoort u de sloten terugspringen telkens wanneer
Page 34 of 244

32
Toegang
de auto harder dan 10 km/h rijdt en wordt er een
waarschuwing weergegeven.
Noodprocedures
Sleutels, afstandsbediening of
elektronische sleutel verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw
legitimatiebewijs en indien mogelijk de sleutelcode
naar een PEUGEOT-dealer.
De PEUGEOT-dealer kan de sleutelcode en de
transpondercode uitlezen, waardoor er een nieuwe
sleutel kan worden besteld.
De auto volledig met de
sleutel ontgrendelen/
vergrendelen
Gebruik deze procedure in de volgende situaties:
– De batterij van de afstandsbediening is leeg.
–
Een storing in de afstandsbediening.
–
De accu van de auto is leeg.
–
De auto staat in een gebied met sterke
elektromagnetische straling.
In het eerste geval moet u de batterij van de
afstandsbediening vervangen.
In het tweede geval kunt u het probleem mogelijk
verhelpen door de afstandsbediening te resetten.
Zie de betreffende hoofdstukken.
► Steek de sleutel in het portierslot.
► Draai de sleutel in de richting van de voorzijde
/ achterzijde om de auto te ontgrendelen /
vergrendelen.
►
Draai de sleutel binnen 5 seconden
nogmaals naar de achterzijde van de auto om de
supervergrendeling van de auto in te schakelen.
Als de auto is uitgerust met een alarmsysteem, wordt het alarm niet
ingeschakeld bij het vergrendelen met de sleutel.
Als het alarmsysteem is ingeschakeld, klinkt de
sirene bij het openen van de deur. De sirene
stopt als het contact wordt ingeschakeld.
Centrale vergrendeling werkt
niet
Gebruik deze procedures in de volgende situaties:
– Storing in de centrale vergrendeling.
–
Accu losgekoppeld of leeg.
Bij een storing in het centrale-vergrendelingssysteem moet de accu
worden losgekoppeld, zodat de auto volledig is
vergrendeld.
Portier linksvoor
► Steek de sleutel in het portierslot. ►
Draai de sleutel in de richting van de
achterzijde van de auto om deze te vergrendelen
of in de richting van de voorzijde om de auto te
ontgrendelen.
Overige portieren / deuren
Ontgrendelen
► Trek aan de binnenportiergreep.
Vergrendelen
► Open de portieren.
► Controleer of het kinderslot van de
achterportieren niet is geactiveerd.
Zie het betreffende deel.
►
V
erwijder het zwarte dopje op de zijkant van
het portier met behulp van de sleutel.
►
Steek de sleutel zonder te forceren in de opening
en draai het slot richting de binnenkant van het
portier.
►
V
erwijder de sleutel en plaats de zwarte dop
terug.
Page 35 of 244

33
Toegang
2► Sluit de portieren en controleer van buitenaf of de
auto goed is vergrendeld.
Vervangen van de batterij
Er wordt een melding op het instrumentenpaneel
weergegeven zodra de batterij moet worden
vervangen.
Batterijtype: CR2032 / 3 V.
► Wip het deksel met een kleine schroevendraaier
bij de uitsparing los en zet het deksel omhoog.
►
V
erwijder de lege batterij.
►
Plaats de nieuwe batterij en let goed op de plus-
en minkant. Steek de batterij eerst in de contacten in
de hoek en klik het deksel daarna erop.
►
Synchroniseer de afstandsbediening.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het synchroniseren van de
afstandsbediening.
Gooi batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die
schadelijk zijn voor het milieu. Lever ze in bij een
speciaal inzamelpunt.
Deze apparatuur bevat een knoopcelbatterij. Slik de batterij niet in. Kans op chemische
brandwonden!
Wanneer de batterij wordt ingeslikt, kunnen er in
slechts 2 uur ernstige inwendige brandwonden
ontstaan, die dodelijk kunnen zijn.
Als batterijen zijn ingeslikt of elders in het lichaam
zijn gestoken, moet u onmiddellijk medische hulp
inroepen.
Bewaar nieuwe en gebruikte batterijen buiten het
bereik van kinderen.
Als het batterijvakje niet goed sluit, mag u het
product niet meer gebruiken en moet u het buiten
bereik van kinderen houden.
Risico van explosie als de batterij door een verkeerd type wordt vervangen!
Vervang de batterij door hetzelfde type.
Risico van explosie of lekkage van ontvlambare vloeistof of gas!
U mag dit product niet gebruiken, opbergen of
plaatsen in een omgeving met een zeer hoge
temperatuur of bij een zeer lage druk door een
zeer grote hoogte.
Probeer een gebruikte batterij niet te verbranden,
te verbrijzelen of door te zagen / knippen.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het vervangen van de batterij of bij een storing
moet de afstandsbediening gesynchroniseerd
worden.
► Steek de mechanische sleutel (uit de
afstandsbediening) in het slot om de auto te openen.
►
Houd de elektronische sleutel tegen de
noodsleutellezer op de stuurkolom totdat u het
contact hebt aangezet.
►
Druk op het rempedaal terwijl de automatische
transmissie in stand P staat.
►
Zet het contact aan door op de toets
START/
STOP
te drukken.
Als de storing na het resetten niet is verholpen,
neem zo snel mogelijk contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Page 36 of 244

34
Toegang
Alarm
(Afhankelijk van de uitvoering)
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal.
Omtrekbeveiliging
Dit systeem controleert of de auto wordt geopend.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
bagageruimte of de motorkap probeert te openen.
Interieurbeveiliging
Het systeem controleert op bewegingen in het
interieur.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen,
als iets of iemand het interieur binnendringt of als
iets of iemand in de auto beweegt.
Wegsleepbeveiliging
Het systeem controleert op veranderingen in de
stand van de auto.
Het alarm gaat af wanneer de auto wordt opgetild of
verplaatst.
Wanneer de auto is geparkeerd, gaat het alarm niet af als iets of iemand tegen de
auto aan komt.
Zelfbeveiligingsfunctie
Het systeem controleert of systeemcomponenten
niet goed werken.
Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de
bedieningseenheid of de kabels van het hoorbare
alarm uit te schakelen of te beschadigen.
Werkzaamheden aan het alarmsysteem Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
► Zet het contact af en verlaat de auto.
► V ergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de afstandsbediening of
met het Sleutelloos instap- en startsysteem-systeem.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd, knippert
het rode controlelampje van de toets één keer per
seconde en gaan de richtingaanwijzers gedurende
ongeveer 2 seconden branden.
De omtrekbeveiliging wordt na 5 seconden
geactiveerd en de interieur- en wegsleepbeveiliging
na 45 seconden.
Deur, achterklep of motorkap Wanneer een portier, een deur, de
achterklep of de motorkap niet goed is gesloten,
wordt de auto niet vergrendeld, maar worden
de omtrekbeveiliging, de interieurbeveiliging en
de wegsleepbeveiliging wel na 45 seconden
ingeschakeld.
Schuif-/kanteldak Als het schuif-/kanteldak open blijft, wordt
de auto vergrendeld met de omtrekbeveiliging
geactiveerd, maar zonder de interieurbeveiliging
of wegsleepbeveiliging ingeschakeld.
Uitschakelen
► Druk op een van de ontgrendeltoetsen van de
afstandsbediening:
kort indrukken
lang indrukken
of
►
Ontgrendel de auto met het Sleutelloos instap-
en startsysteem-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het
verklikkerlampje van de toets gaat uit en de
parkeerlichten en/of dagrijverlichting knipperen
gedurende ongeveer 2 seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt vergrendeld (als binnen 30 seconden niet
een van de portieren of de achterklep wordt
Page 37 of 244

35
Toegang
2geopend), wordt ook het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Vergrendelen van de auto met
alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging en de
wegsleepbeveiliging uit om vals alarm te voorkomen,
bijvoorbeeld in de volgende gevallen:
–
Het raam staat een klein stukje open.
–
De auto wordt gewassen.
–
Er wordt een wiel verwisseld.
–
De auto wordt gesleept.
–
De auto staat op een schip of veerboot.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
► Zet het contact af en druk binnen 10 seconden
op de alarmtoets totdat het rode controlelampje blijft
branden.
►
V
erlaat de auto.
►
V
ergrendel de auto meteen met de
afstandsbediening of het Sleutelloos instap- en
startsysteem-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld: het
rode controlelampje in de toets knippert één keer
per seconde.
Deze uitschakelprocedure moet elke keer na het afzetten van het contact opnieuw
worden uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de interieur-
en wegsleepbeveiliging
► Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto
met de afstandsbediening of het Sleutelloos instap-
en startsysteem-systeem te ontgrendelen.
Het controlelampje in de toets gaat uit.
►
Schakel alle beveiligingsvoorzieningen opnieuw
in door de auto met de afstandsbediening of het
Sleutelloos instap- en startsysteem-systeem te
vergrendelen.
Het rode controlelampje in de toets knippert weer
één keer per seconde.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt het hoorbare alarm
in werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30 seconden.
Afhankelijk van het land van verkoop blijven
bepaalde bewakingsfuncties ingeschakeld totdat het
alarm voor de 11e keer achtereenvolgens afgaat.
Als de auto wordt ontgrendeld met de
afstandsbediening of met het Sleutelloos instap- en
startsysteem-systeem, gaat het rode controlelampje
in de toets knipperen om aan te geven dat het alarm
tijdens uw afwezigheid is afgegaan. Het lampje stopt
met knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de beveiligingsfuncties uit te schakelen:
► Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van
het portier linksvoor.
►
Open het portier; het alarm gaat af. ►
Zet het contact aan; het alarm stopt. Het
controlelampje in de toets gaat uit.
De auto vergrendelen zonder
het alarm in te schakelen
► Vergrendel de auto met de sleutel (geïntegreerd
in de afstandsbediening) in het slot van het portier
linksvoor.
Automatisch inschakelen van het alarm
(Afhankelijk van de uitvoering)
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld 2
minuten nadat het laatste portier of de bagageruimte
is gesloten.
►
Om het afgaan van het alarm bij het openen
van een portier of de achterklep te voorkomen,
moet u eerst op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening drukken of moet u de auto
ontgrendelen met het Sleutelloos instap- en
startsysteem-systeem.
Storing
Wanneer het contact wordt aangezet, betekent het
permanent branden van het rode controlelampje in
de toets dat er een storing in het systeem aanwezig
is.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Page 38 of 244

36
Toegang
Portieren
Uw auto heeft portieren met frameloze ruiten.
Zodra de buiten- of binnenportiergreep wordt
gebruikt voor het openen en sluiten van het portier,
wordt een systeem geactiveerd om de ruit iets te
laten zakken.
Openen
Van buitenaf
► Wanneer u de auto hebt ontgrendeld of de
elektronische sleutel van het Sleutelloos instap-
en startsysteem-systeem zich in de detectiezone
bevindt, trekt u aan de portierhandgreep.
De ruit gaat automatisch een paar millimeter
omlaag, zodat het portier bij het sluiten goed wordt
afgedicht.
Wanneer het portier langer dan één minuut open blijft staan, gaat de ruit weer omhoog;
trek nog een keer aan de portiergreep om het
systeem weer te activeren.
Bij vrieskou kan de aanwezigheid van ijs het
‘micro-descent’ ruitsysteem (om de ruit iets te
laten zakken) hinderen; verwijder het ijs dat
zich bij de onderste afdichting van de ruit heeft
gevormd en open vervolgens voorzichtig het
portier.
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd en één keer op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt, kan alleen het
bestuurdersportier worden geopend.
Van binnenuit
► Trek aan de binnenportiergreep van een portier;
de auto wordt dan volledig ontgrendeld.
De ruit gaat automatisch enkele millimeter omlaag,
zodat het portier bij het sluiten goed wordt afgedicht.
Als de selectieve ontgrendeling is geactiveerd:
–
W
anneer het bestuurdersportier wordt
geopend, wordt alleen het bestuurdersportier
ontgrendeld (als de auto nog niet volledig was
ontgrendeld).
–
W
anneer een van de passagiersportieren
wordt geopend, wordt de auto volledig
ontgrendeld.
Sluiten
De ruit gaat na een paar seconden automatisch
terug omhoog, waarbij voor een perfecte afdichting
wordt gezorgd.
Let op dat uw vingers niet klem komen te zitten wanneer de ruit automatisch omhoog
beweegt.
– Als een van de portieren niet goed is
gesloten, gaat dit waarschuwingslampje
branden, samen met een melding als de motor
draait en een geluidssignaal als de auto harder dan
10 km/h rijdt.
Wanneer u de auto wast Vergrendel eerst de auto met de
afstandsbediening of verwijder de elektronische
sleutel uit het detectiegebied, terwijl de portieren
gesloten zijn.
Spuit niet op het bovenste deel van de ruit.
Houd het uiteinde van de hogedrukspuit minstens
1 meter van de deur- en ruitafdichtingen
verwijderd.
Reinig de deur- en ruitafdichtingen regelmatig
met een met gedemineraliseerd water
Page 39 of 244

37
Toegang
2bevochtigde doek en droog ze vervolgens af met
een zachte doek.
Onderhoud van de afdichtingenDe rubberen deur- en ruitafdichtingen
moeten van tijd tot tijd worden besproeid met
een onderhoudsmiddel op siliconenbasis om
vroegtijdige slijtage en afdichtingsproblemen te
voorkomen.
Zo zorgt u ook dat de portieren makkelijker
opengaan, met name als het vriest in de winter.
Bij een defect van de accu Het ‘micro-descent’ ruitsysteem (om de ruit
iets te laten zakken) werkt mogelijk niet:
►
Open het bestuurdersportier voorzichtig.
►
Laad of vervang de accu.
►
Zet het contact weer aan.
►
Laat alle ruiten iets zakken met behulp van de
elektrische ruitbediening aan de bestuurderszijde.
►
Reset de ruiten.
Achterklep
Openen van de achterklep
► Druk op de middelste knop van de achterklep
wanneer de auto is ontgrendeld, of wanneer de
elektronische sleutel zich in de detectiezone bevindt.
►
Open de achterklep.
Als de selectieve ontgrendeling is geactiveerd, moet de elektronische sleutel
zich bij de achterzijde van de auto bevinden.
De achterklep is niet geschikt voor de bevestiging van een fietsendrager.
Sluiten van de achterklep
► Trek de achterklep omlaag met behulp van de
handgrepen aan de binnenzijde van de klep.
►
Laat de handgrepen los en duw de achterklep
dicht.
Bij een storing of wanneer de achterklep lastig opent en sluit, moet u de auto
onmiddellijk door een PEUGEOT-dealer of in een
gekwalificeerde werkplaats laten nakijken om te
voorkomen dat het probleem verergert en de
achterklep plotseling dicht valt, waarbij ernstig
letsel kan ontstaan.
Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing van de centrale vergrendeling de achterklep
mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
► Klap de achterbank naar voren om bij het slot in
de bagageruimte te komen.
► Steek een kleine schroevendraaier in de opening
A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.
►
V
erplaats de nok naar links.
Vergrendeling na het sluiten
Wanneer de achterklep weer wordt gesloten, wordt
deze weer vergrendeld als het probleem niet is
verholpen.
Page 40 of 244

38
Toegang
Als de centrale vergrendeling niet werkt, moet de accu worden losgekoppeld om de
bagageruimte te kunnen vergrendelen zodat de
auto volledig is vergrendeld.
Elektrisch bedienbare
achterklep
(Afhankelijk van de uitvoering)
De elektrisch bedienbare achterklep mag alleen
worden geopend of gesloten als de auto stilstaat.
Controleer of er voldoende ruimte achter de auto is om de elektrisch bedienbare
achterklep te openen.
Steek uw vinger nooit in het vergrendelingssysteem van de elektrisch
bedienbare achterklep – kans op ernstig letsel!
Beveiliging tegen beknellen
De elektrisch bedienbare achterklep is voorzien
van een obstakeldetectiesysteem. Als de klep op
een obstakel stuit, wordt de beweging van de klep
automatisch door dit systeem onderbroken waarna
de klep een klein stukje terug beweegt zodat het
obstakel kan worden verwijderd.
Let op: deze beveiliging tegen beknellen werkt niet
aan het einde van de sluitbeweging van de klep
(vanaf ongeveer 1
cm vóór het volledig sluiten van
de klep).
Om letsel door beknelling vóór en tijdens het openen en sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep te voorkomen:
–
moet
u erop letten dat niemand zich in de buurt
van de achterzijde van de auto bevindt.
–
houdt u de achterpassagiers in de gaten, met
name kinderen.
Fietsendrager / trekhaak
De elektrisch bedienbare achterklep is niet geschikt
voor de bevestiging van een fietsendrager.
Als er een fietsendrager op de trekhaak is
bevestigd en de kabel ervan is aangesloten op de
aanhangeraansluiting, dan wordt de werking van
de elektrisch bedienbare achterklep automatisch
uitgeschakeld.
Bij gebruik van een niet door PEUGEOT goedgekeurde trekhaak of fietsendrager
moet de werking van de elektrisch bedienbare
achterklep worden uitgeschakeld.
Elektrische bediening
De elektrische bediening van de achterklep kan worden ingesteld in de app
Instellingen
> Voertuig van het touchscreen.
U kunt de achterklep op verschillende manieren
openen of sluiten: