Page 97 of 244

95
Veiligheid
5zodat deze gordel normaal gebruikt kan blijven
worden.
Wanneer een kinderzitje niet goed in een auto is bevestigd, kan de veiligheid van het
kind bij een ongeval in gevaar komen.
Houd u nauwgezet aan de montagevoorschriften
die in de gebruiksaanwijzing van het kinderzitje
worden aangegeven.
Raadpleeg het overzicht voor meer informatie over de bevestiging van
ISOFIX-kinderzitjes in uw auto.
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes A) worden verankerd.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
–
een bovenste bevestigingsriem die kan worden
vastgemaakt aan bevestigingsring B .
–
of een steun die op de vloer rust, vóór de voor
i-Size kinderzitjes geschikte zitplaats van de auto.
Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval
naar voren kantelt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over ISOFIX-bevestigingen.
Aanbevolen kinderzitjes
"RÖMER Baby-Safe 3 i-Size"
Lengte: 40 - 83 cm
Van geboorte tot 15 maanden (tot 13 kg)
Met of zonder ISOFIX-basis.
Alleen geschikt voor plaatsing "met de rug in de rijrichting".
"RÖMER TriFix 2 i-Size"Lengte: 76 - 105 cm
Van 15 maanden tot 4 jaar (Van 9 tot 22 kg)
Bevestigd met ISOFIX- en Top Tether-bevestigingen.
Alleen geschikt voor plaatsing "met het gezicht in de rijrichting".
"RÖMER KidFix i-Size"Lengte: 100 - 150 cm
Van 3,5 tot 12 jaar(Van 15 tot 36 kg)
Kan met en zonder ISOFIX-bevestigingen worden gemonteerd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
"GRACO Booster"
Lengte: langer dan 135 cm
(Van 22 tot 36 kg)
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
Neem de instructies van de fabrikant van het kinderzitje in acht bij het plaatsen van
het juiste kinderzitje in de auto.
Page 98 of 244

96
Veiligheid
Zie voor semi-universele kinderzitjes of kinderzitjes die specifiek voor de auto zijn
(ISOFIX-kinderzitje of kinderzitje met veiligheidsgordel) de lijst met auto's in de
gebruikershandleiding van het kinderzitje.Zorg ervoor dat het kinderzitje op de juiste positie in de auto wordt geplaatst.
Zie de overzichtstabel voor het plaatsen van
kinderzitjes.
Samenvattingstabel voor het installeren van universele ISOFIX- of i-Size\
-kinderzitjes
In overeenstemming met de Europese regelgeving toont dit overzicht de mo\
gelijkheden voor het bevestigen van universeel goedgekeurde kinderzitjes (a) met de
veiligheidsgordel en van de grootste ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes op plaatsen in de auto die zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingspunten.
Stoelnummers
Voorstoelen (b) Zitplaatsen van de achterbank (b)
13456
3 1456
Airbag vóór aan passagierszijde Uitgeschakeld "OFF"
(c) Ingeschakeld "ON"
(d)
Plaats geschikt voor een universeel (a)
kinderzitje
Met de rug in de rijrichting nee
ja (e) nee ja ja (g) (l) ja
Plaats geschikt voor een universeel (a)
kinderzitje
Gezicht in de rijrichting nee
ja (f) ja (f) ja ja (g) (l) ja
Plaats geschikt voor een i-Size-kinderzitje Met de rug in de rijrichting nee
ja (j) (m)
nee (n) nee
ja nee ja
Page 99 of 244

97
Veiligheid
5Stoelnummers
Voorstoelen (b) Zitplaatsen van de achterbank (b)
13456
3 1456
Airbag vóór aan passagierszijde Uitgeschakeld "OFF"
(c) Ingeschakeld "ON"
(d)
Plaats geschikt voor een i-Size-kinderzitje Gezicht in de rijrichting nee
ja (j) (m)
nee (n) ja
nee ja
Plaats voorzien van een Top Tether-haak nee ja (m)
nee (n) ja
nee ja
Kinderzitje van het type "reiswieg" (L1 / L2) nee
nee nee nee nee
ISOFIX-kinderzitje met de rug in de rijrichting (R1 / R2 / R3) nee
R3 (j) (m)
nee (n) nee
R2 (i) (k) nee R2 (i) (k)
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting
(F2 / F2X / F3) nee
F3 (j) (m)
nee (n) F3
(k) nee F3 (k)
" Zitverhoger"
(B2 / B3) nee
B3 (h) (j) B3nee B3
Regels:
–
Een plaats die geschikt is voor
i-Size is ook
geschikt voor R1, R2 en F2X, F2, B2. –
Een plaats die geschikt is voor
R3 is ook geschikt
voor R1 en R2.
–
Een plaats die geschikt is voor
R2 is ook geschikt
voor R1. –
Een plaats die geschikt is voor
F3 is ook geschikt
voor F2X en F2.
–
Een plaats die geschikt is voor
B3 is ook geschikt
voor B2.
Page 100 of 244

98
Veiligheid
(a)Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle
auto's met de veiligheidsgordel kan worden
bevestigd.
(b) Raadpleeg afhankelijk van de uitvoering de
wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje
op deze zitplaats bevestigt.
(c) Wanneer u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze plaats wilt installeren, dan
MOET de airbag vóór aan passagierszijde
worden uitgeschakeld "OFF".
(d) Op deze plaats mag alleen een kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting worden geplaatst
wanneer de airbag vóór aan passagierszijde is
ingeschakeld "ON".
(e) Voor een universeel kinderzitje "met de rug
in de rijrichting" en/of "het gezicht in de
rijrichting" (U ) voor alle gewichtsgroepen of
speciaal voor kinderen met een lengte van 40
tot 150
cm.
(f) Voor een universeel kinderzitje "met het
gezicht in de rijrichting" (UF) uit groep 1 , 2 of
3 , of speciaal bedoeld voor kinderen met een
lengte van 76 tot 150
cm.
(g) Een kinderzitje met steun mag nooit op de
middelste zitplaats achter worden bevestigd.
(h) Zet een stoel met hoogteafstelling in de
hoogste stand en helemaal naar achteren. (i)
Stel de rugleuning van de voorste stoel
helemaal rechtop (15°) en halverwege in de
lengte.
(j) Zet de rugleuning in een stand van 45° en
bevestig het kinderzitje.
Zet de rugleuning rechtop totdat deze contact
met de rugleuning van het kinderzitje maakt.
(k) Wanneer u een kinderzitje op een van de
buitenste zitplaatsen plaatst "met de rug in de
rijrichting" of "met het gezicht in de rijrichting",
schuif de voorstoel naar voren en zet de
rugleuning rechtop, zodat er voldoende ruimte
is voor het kinderzitje en de benen van het kind.
(l) Als u een kinderzitje op de middelste
zitplaats van de achterbank plaatst, berg de
gordelsluiting rechts in de stoelbehuizing.
(m) Zitplaatsen voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
(n) Zitplaatsen niet voorzien van
ISOFIX-bevestigingen.
Page 101 of 244

99
Veiligheid
5LegendaPlaatsen waar geen kinderzitje mag worden geïnstalleerd.
Airbag vóór aan passagierszijde uitgeschakeld.
Airbag vóór aan passagierszijde ingeschakeld.
Plaatsen die geschikt zijn voor het installeren van een universeel goedgekeurd kinderzitje
dat met de veiligheidsgordel wordt bevestigd met de
rug en/of het gezicht in de rijrichting ( U), voor alle
lengtes en gewichtsgroepen.
Zitplaats geschikt voor het plaatsen van een kinderzitje dat met de veiligheidsgordel is
bevestigd en universeel goedgekeurd "met het
gezicht in de rijrichting" ( UF) voor groepen 1, 2 en
3 , of speciaal bedoeld voor kinderen die 76 tot
150
cm lang zijn.
Plaats goedgekeurd voor het plaatsen van een i-Size-kinderzitje.
Plaatsen waar geen kinderzitje met steun
kan worden geplaatst.
Plaats goedgekeurd voor het plaatsen van een i-Size-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting.
Aanwezigheid van een Top Tether- verankeringspunt aan de achterzijde van de
rugleuning zodat een universeel ISOFIX-kinderzitje
kan worden gemonteerd.
Aanwezigheid van een Top Tether- verankeringspunt aan de achterzijde van de
rugleuning zodat een universeel ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting kan worden
gemonteerd.
ISOFIX-kinderzitje met de rug in de
rijrichting:
–
R1
: ISOFIX-kinderzitje voor een baby.
–
R2
: ISOFIX-kinderzitje met kleiner formaat.
–
R3
: ISOFIX-kinderzitje met groot formaat.
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting:
–
F2X
: ISOFIX-kinderzitje voor peuters.
–
F2
: ISOFIX-kinderzitje met lagere hoogte.
–
F3
: ISOFIX-kinderzitje met volledige hoogte.
Zitverhoger:
–
B2
: lage zitverhoger.
–
B3
: hoge zitverhoger.
Plaats goedgekeurd voor het plaatsen van
een ISOFIX-kinderzitje.
Plaats waar geen ISOFIX-kinderzitje mag
worden geplaatst.
Zie de overzichtstabel "Universele, ISOFIX- en
i-Size-kinderzitjes plaatsen" voor het afstellen van
de stoel.
Mechanische
kinderbeveiliging
Het systeem voorkomt dat een van de
achterportieren van binnenuit met de handgreep kan
worden geopend.
De rode knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren (aangegeven door een label).
Inschakelen / uitschakelen
► U kunt het kinderslot inschakelen door de
ingebouwde sleutel in de rode knop zo ver mogelijk
te draaien: •
Draai naar rechts op het achterportier links.
•
Draai naar links op het achterportier rechts.
►
Schakel het kinderslot uit door de sleutel in de
andere richting te draaien.
Verwar de rode knop van het kinderslot niet met de zwarte knop van de
noodvergrendeling.
Elektrisch kinderslot
(Afhankelijk van de uitvoering)
Page 102 of 244
100
Veiligheid
Deze functie voorkomt dat de achterdeuren kunnen
worden geopend met de binnenhandgrepen en dat
de elektrische achterruiten kunnen worden bediend.
Inschakelen / uitschakelen
► Druk met het contact ingeschakeld op deze toets
om het kinderslot in of uit te schakelen.
Als het controlelampje brandt, is het kinderslot
ingeschakeld.
Als het kinderslot is ingeschakeld, kunnen de deuren nog altijd van buitenaf worden
geopend en kunnen de elektrische achterruiten
met de bediening bij de bestuurder worden
bediend.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in
plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact altijd
de stand van het kinderslot.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een
korte periode, altijd de sleutel mee.
Bij een ernstige aanrijding wordt het elektrische
kinderslot automatisch uitgeschakeld, zodat de
achterpassagiers de auto kunnen verlaten.
Page 103 of 244

101
Rijden
6Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder
alle omstandigheden goed op.
►
Let goed op uw omgeving en houd uw handen
op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op
onverwachte situaties.
►
Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op
situaties waarbij u moet remmen en houd afstand
van de auto's voor u, vooral bij slecht weer.
►
Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt
uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals
voor het veranderen van instellingen).
►
Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur
pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Risico op
vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse omstandigheden (temperaturen lager dan
-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de mechanische
onderdelen van uw auto (de motor en de
transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem. Risico op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer de auto nooit of laat de motor nooit draaien op een brandbare
ondergrond (zoals droog gras en dode
bladeren).Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten van de
motor nog enkele minuten warm. Brandgevaar!
Rijd nooit op oppervlakken die met vegetatie zijn bedekt (zoals hoog gras,
dode bladeren, gewassen en vuil), zoals op
een akker, een plattelandsweg die met
struiken is dichtgegroeid of bermen met veel
gras.
Deze vegetatie kan tegen het uitlaatsysteem
of andere systemen van de auto die zeer heet
worden komen. Brandgevaar!
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken. Kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan de
parkeerrem aan en zet de automatische
transmissie in stand N of P.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de
auto achter.
PSE (PEUGEOT Sport Engineered)Wanneer er herhaaldelijk hard met de auto
wordt geremd, kunt u harde geluiden horen; dat
is volledig normaal.
Rijd verder, maar rem minder hard, zodat het
remsysteem kan afkoelen.
Het remsysteem blijft normaal werken.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen
zo veel mogelijk te vermijden. Het water kan
de verbrandingsmotor, de elektromotor, de
versnellingsbak en het elektrische systeem van uw
auto ernstig beschadigen.
Wanneer u genoodzaakt bent om over een
overstroomd weggedeelte te rijden:
►
Controleer of het water nergens meer dan 15
cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
►
Schakel de functie Stop & Start uit.
Page 104 of 244

102
Rijden
► Zet bij een plug-in hybride-uitvoering de
keuzeschakelaar in de stand 4WD (afhankelijk van
de uitvoering).
►
Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h.
►
Zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem
dan contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt, wordt de auto zwaarder belast en moet u
extra voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om een
aanhanger te trekken als deze minstens
1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair
te laten draaien voordat u de motor afzet, zodat
de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto en
de aanhanger en breng deze indien nodig op de
juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en
de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met
het motortoerental.
►
V
erlaag de snelheid en het motortoerental zodat
er minder warmte wordt gegenereerd.
►
Let voortdurend op de temperatuur van de
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een
langere remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last
heeft van de wind.