Controlelampje HV
MODE*8(→blz. 72)
Controlelampje laadmo-
dus batterijpakket*8
(→blz. 73)
Controlelampje ECO-
rijmodus (→blz. 355)
Controlelampje SPORT-
modus (→blz. 355)
Controlelampje TRAIL-
modus (→blz. 356)
Controlelampje
PASSENGER AIR BAG*5, 9
(indien aanwezig)
(→blz. 38)
*1Dit lampje brandt op het multi-
informatiedisplay en er wordt een
melding weergegeven.
*2Afhankelijk van de bedrijfsconditie
wijzigen de kleur en de manier waarop
het controlelampje brandt/knippert.
*3Het lampje gaat branden wanneer het
systeem wordt uitgeschakeld.
*4Het controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF gaat branden wanneer
het contact AAN wordt gezet, terwijl de
Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld. Het gaat na enkele
seconden uit.
*5Deze lampjes gaan branden als het
contact AAN wordt gezet om aan te
geven dat er een systeemcontrole wordt
uitgevoerd. Ze gaan uit nadat het
hybridesysteem is ingeschakeld of na
enkele seconden. Er kan een storing in
een systeem aanwezig zijn als de lampjes
niet gaan branden of niet uitgaan. Laat de
auto nakijken door een erkendeToyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
*6Dit lampje gaat branden in de
buitenspiegels.
*7Wanneer de buitentemperatuur
ongeveer 3°C of lager is, gaat het
controlelampje gedurende 10 seconden
knipperen en blijft daarna branden.
*8Het weergegeven controlelampje
verandert overeenkomstig de huidige
werkingsmodus van het plug-in
hybridesysteem.
*9Dit lampje brandt in het centrale
paneel.
BSM-indicatoren (Blind Spot Monitor)
in de buitenspiegels (indien aanwezig)
Om aan te geven dat het systeem werkt,
gaan de BSM-indicatoren in de
buitenspiegels branden wanneer het
contact AAN wordt gezet of wanneer de
BSM-functie/RCTA wordt ingeschakeld
terwijl het contact AAN staat.
Wanneer het systeem correct werkt, gaan
de BSM-indicatoren in de buitenspiegels
na enkele seconden uit.
Wanneer de BSM-indicatoren in de
buitenspiegels niet gaan branden of niet
uitgaan, kan er een storing in het systeem
aanwezig zijn.
Laat, als dit gebeurt, de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
3.1 Instrumentenpaneel
150
Weergave instellingen
De voertuiginstellingen en de op het
scherm weergegeven informatie kunnen
worden gewijzigd met behulp van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel.
Instellen
1. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer het
gewenste item.
• Als de functie wordt in- en
uitgeschakeld of als het volume, enz.
wordt gewijzigd op het instelscherm,
wordt de instelling, telkens wanneer
op
wordt gedrukt, gewijzigd.
• Het instelscherm wordt
weergegeven door
ingedrukt te
houden en wordt weergegeven voor
functies waarvoor informatie over
de werking, de informatie op het
display, enz. van een functie kan
worden geselecteerd. Selecteer, als
het instelscherm wordt
weergegeven, de instelling of de
gewenste waarde (tijd, enz.) met
behulp van
.
3. Druk na het wijzigen van de
instellingen op
van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel.
LTA (Lane Tracing Assist) (indien
aanwezig) (→blz. 289)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
• “Lane Center” (mid. rijstrook)
Hiermee kunt u de Lane
Centering-functie in- of uitschakelen.
• “Steering Assist” (stuurhulp)
Hiermee kunt u de stuurassistentie in-
of uitschakelen.
• “Alert” (waarsch.)Hiermee kunt u de meldingsmethodes
van de Lane Departure Alert wijzigen.
• “Sensitivity” (gevoeligh.)
Hiermee kunt u de gevoeligheid van
de Lane Departure Alert instellen.
• “Sway Warning” (uitzw. waarsch.)
Hiermee kunt u de waarschuwing voor
slingeren in- of uitschakelen.
• “Sway Sensitivity” (gevoel. uitzw.)
Hiermee kunt u de gevoeligheid van
de waarschuwing voor slingeren
instellen.
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
(indien aanwezig) (→blz. 281)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
• PCS aan/uit
Hiermee kunt u het Pre-Collision-
systeem in- of uitschakelen.
• “Sensitivity” (gevoeligh.)
Hiermee kunt u het
waarschuwingstijdstip van het
Pre-Crash Safety-systeem wijzigen.
BSM (Blind Spot Monitor) (indien
aanwezig) (→blz. 317)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
• BSM (Blind Spot Monitor) aan/uit
Hiermee kunt u het BSM-systeem in-
of uitschakelen.
• “Brightness” (helderheid)
Hiermee kunt u de helderheid van de
indicatoren in de buitenspiegels
wijzigen. (→Blz. 317)
• “Sensitivity” (gevoeligh.)
Hiermee kunt u de timing van de
waarschuwing voor een naderend
voertuig wijzigen.
(Toyota Parking Assist-sensor)
(→blz. 339)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
3.1 Instrumentenpaneel
163
3
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
• Toyota Parking Assist-sensor aan/uit
Hiermee kan de Toyota Parking
Assist-sensor worden in- of
uitgeschakeld.
• “Volume”
Hiermee kunt u het volume van de
zoemer die bij het bedienen van de
Toyota Parking Assist-sensor klinkt
instellen.
RCTA (Rear Crossing Traffic Alert) (indien
aanwezig) (→blz. 317)
• RCTA (Rear Crossing Traffic Alert)
aan/uit
Hiermee kunt u het RCTA-systeem in-
of uitschakelen.
• “Volume”
Hiermee kunt u het volume van de
RCTA-zoemer wijzigen.
PKSB (Parking Support Brake
System) (indien aanwezig) (→blz. 347)
Hiermee kunt u de Parking Support
Brake-functie in- of uitschakelen.
“HUD Main” (HUD hfd.) (indien
aanwezig) (→blz. 167)
• HUD aan/uit
Hiermee kunt u het head-up display
in- of uitschakelen.
• “HUD Brightness/Position” (HUD
helderheid/positie)
Hiermee kunnen de helderheid en de
verticale positie van het head-up
display worden ingesteld.
• “HUD Driving Support” (HUD rijhulp)
Hiermee kunt u de op het head-up
display weergegeven items wijzigen.
• “HUD Rotation” (HUD rotatie)
Hiermee kan de hoek van het head-up
display worden ingesteld.
RSA (Road Sign Assist) (indien
aanwezig) (→blz. 298)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.• Road Sign Assist aan/uit
Hiermee kunt u het RSA-systeem in-
of uitschakelen.
• “Notification Method”
(meldingsmethode)
Hiermee kunt u elke
meldingsmethode die wordt gebruikt
om de bestuurder te waarschuwen
wanneer het systeem
rijomstandigheden signaleert die
door borden zijn verboden.
• “Notification Level” (drempelw. meld.)
Hiermee kunt u elk meldingsniveau
dat wordt gebruikt om de bestuurder
te waarschuwen wanneer het systeem
een verkeersbord met een
snelheidslimiet signaleert, wijzigen.
DRCC (RSA) (indien aanwezig)
(→blz. 309)
Hiermee kunt u de Dynamic Radar Cruise
Control met Road Sign Assist in- of
uitschakelen.
Voertuiginstellingen
• “Charging Settings” (oplaadinstell.)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
– “Charging Schedule”
(oplaadschema)
Hiermee kunt u het laadschema
registreren of wijzigen. (→Blz. 125)
– “Charging Current” (oplaadstroom)
Hiermee kunt u de laadstroom
wijzigen. (→Blz. 108)
– “Battery Heater”
(batterijverwarming)
Hiermee kunt u de verwarming van
het batterijpakket in- of
uitschakelen. (→Blz. 111)
– “Battery Cooler” (batterijkoeler)
Hiermee kunt u de koeler van het
batterijpakket in- of uitschakelen.
(→Blz. 111)
•PBD (elektrisch bedienbare
achterklep) (indien aanwezig)
(→blz. 190)
3.1 Instrumentenpaneel
164
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
– Systeeminstellingen
Hiermee kan de functie elektrisch
bedienbare achterklep worden in-
of uitgeschakeld.
– “Hands Free” (handsfree)
*
Hiermee kunt u de handsfree
elektrisch bedienbare achterklep in-
of uitschakelen.
– “Opening Adjustment” (inst.
opening)
Selecteer de positie openen
wanneer de elektrisch bedienbare
achterklep geheel is geopend.
– “Volume”
Hiermee kunt u het volume instellen
van de zoemer die klinkt wanneer de
elektrisch bedienbare achterklep in
werking is.
*Auto's met handsfree elektrisch
bedienbare achterklep
• TPWS (bandenspanningswaarschu-
wingssysteem) (→blz. 425)
– “Setting Pressure” (inst. spanning)
Hiermee kan het bandenspannings-
waarschuwingssysteem worden
geïnitialiseerd.
– “Identifying Each Wheel & Position”
(elk wiel en positie identificeren)
Hiermee kunt u de
identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren
registreren in het bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem.
– “Setting Unit” (instel. eenheid)
Hiermee kunnen de weergegeven
meeteenheden worden gewijzigd.
• “Rear Seat Reminder” (herinnering
achterbank AAN/UIT) (→blz. 184)
Hiermee kunt u de
herinneringsfunctie voor de
achterstoel in- of uitschakelen.
Instellingen
• “Language” (taal)
Hiermee kunt u de taal op het
multi-informatiedisplay wijzigen.
• “Units” (eenheden)Hiermee kunnen de weergegeven
meeteenheden worden gewijzigd.
• “Meter Type” (type meter)
Hiermee kunt u de weergave van de
snelheidsmeter wijzigen.
•
(EV-controlelampje) (→blz. 76)
Hiermee kunt u de werking van het
EV-controlelampje in- of
uitschakelen.
•
(Instellingen weergave
rij-informatie)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
– “Hybrid System” (hybridesysteem)
Hiermee kunt u de begeleiding
milieubewust bedienen gaspedaal
in- en uitschakelen (→blz. 159).
– “Fuel Economy” (brandstofverbruik)
Hiermee kunt u de weergave van
het brandstofverbruik wijzigen
(→blz. 158).
– “Power Consumption”
(stroomverbruik)
Hiermee kunt u de weergave van
het energieverbruik wijzigen
(→blz. 158).
•
(Audio-instellingen)
Hiermee kunt u het scherm
in- of
uitschakelen.
•
(Instellingen weergave
voertuiginformatie)
– “Display Contents” (inhoud display)
Hiermee kunt u de volgende zaken
instellen.
“Energy monitor” (energiemonitor):
Hiermee kunt u de energiemonitor
in- of uitschakelen (→blz. 171)
AWD:
Hiermee kunt u de weergave van
het AWD-systeem in- of
uitschakelen (→blz. 162).
– “Drive Info Type” (rij-info type)
Hiermee kunt u de weergave van
het rij-informatietype wijzigen
tussen de rit en het totaal.
(→Blz. 162).
– “Drive Info Items” (items rij-info)
Hiermee kunt u de items instellen
3.1 Instrumentenpaneel
165
3
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
Gebruik van de mechanische sleutel
Schuif het ontgrendelknopje
Aopzij om
de mechanische sleutel uit de
elektronische sleutel te verwijderen.
De mechanische sleutel kan maar in één
richting ingestoken worden, aangezien
slechts één zijde van de sleutel van een
groef is voorzien. Als u de sleutel niet in
de slotcilinder kunt steken, draait u de
sleutel om en probeert u het opnieuw.
Bewaar de mechanische sleutel na
gebruik in de elektronische sleutel. Zorg
dat u de mechanische sleutel en de
elektronische sleutel bij u hebt. Als de
batterij van de elektronische sleutel leeg
is of de instapfunctie niet goed werkt,
bent u op de mechanische sleutel
aangewezen. (→Blz. 500)
Wanneer u de sleutel van de auto moet
achterlaten bij een parkeerwachter
Vergrendel indien nodig het
dashboardkastje. (→Blz. 387) Verwijder
de mechanische sleutel voor eigen
gebruik en geef alleen de elektronische
sleutel aan de parkeerwachter.
Als u uw mechanische sleutels verliest
→Blz. 499
Als een verkeerde sleutel wordt
gebruikt
De slotcilinder zal vrij kunnen draaien.
4.2 Openen, sluiten en
vergrendelen van de
portieren
4.2.1 Portieren
De portieren kunnen worden vergrendeld
en ontgrendeld met de instapfunctie, de
afstandsbediening, de schakelaars van de
centrale vergrendeling of de
vergrendelknoppen aan de binnenzijde
van de portieren.
De klep van de laadaansluiting en de
laadstekker worden ook vergrendeld en
ontgrendeld. (→Blz. 104)
Van buitenaf ontgrendelen en
vergrendelen van de portieren
Met de instapfunctie
Zorg dat u de elektronische sleutel bij u
hebt om deze functie in te kunnen
schakelen.
1. Pak de voorportiergreep vast om de
portieren te ontgrendelen.
Zorg ervoor dat u de sensor aan de
achterzijde van de portiergreep
aanraakt. De portieren en de
achterklep kunnen gedurende
3 seconden na het vergrendelen niet
worden ontgrendeld.
2. Raak de vergrendelsensor (de
inkeping aan de bovenzijde van de
portiergreep) aan om de portieren te
vergrendelen.
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
4.1 Informatie over sleutels
181
4
Voordat u gaat rijden
Met de afstandsbediening
1. Vergrendelen van alle portieren
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
Ingedrukt houden om de zijruiten en
het panoramadak (indien aanwezig)
te sluiten.
*
2. Ontgrendelen van alle portieren
Ingedrukt houden om de zijruiten en
het panoramadak (indien aanwezig)
te openen.
*
*
Deze instellingen moeten aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Instellen van de ontgrendelfunctie
Het is mogelijk om in te stellen welke
portieren met de instapfunctie via de
afstandsbediening worden ontgrendeld.
Bedien de toetsen in de auto of binnen
ongeveer 1 m van de auto.
1. Zet het contact UIT.
2. Schakel de inbraaksensor en de
hellingsensor van het alarmsysteem
uit om tijdens het veranderen van de
instellingen het alarm niet onbedoeld
te activeren. (indien aanwezig)
(→Blz. 64)
3. Houd de toets
ofingedrukt en houd tegelijkertijd de
toetsgedurende ongeveer
5 seconden ingedrukt als het
controlelampje in de sleutel uit is.De instelling verandert telkens wanneer
een handeling wordt uitgevoerd, zoals
hieronder is aangegeven. (Als u de
instelling opnieuw wilt wijzigen, laat u de
toetsen los, wacht u ten minste
5 seconden en herhaalt u vervolgens stap
3.)
Multi-
informatiedisplay/
piepsignaalOntgrendelfunctie
(auto's met linkse
besturing)
(auto's met rechtse
besturing)
Exterieur: 3 keer
een piepsignaalAls u de portier-
greep van het be-
stuurdersportier
vasthoudt, wordt
alleen het bestuur-
dersportier ont-
grendeld.
Als u de portier-
greep van het voor-
passagiersportier
vasthoudt of op de
schakelaar achter-
klep openen drukt,
worden alle portie-
ren ontgrendeld.
Exterieur: Twee
piepsignalenAls u de portier-
greep van het voor-
passagiersportier of
bestuurdersportier
vasthoudt of op de
schakelaar achter-
klep openen drukt,
worden alle portie-
ren ontgrendeld.
Auto's met een alarm: om te voorkomen
dat het alarm onbedoeld wordt
geactiveerd, moet u de portieren
ontgrendelen met de afstandsbediening
en een portier openen en sluiten als de
instellingen eenmaal zijn gewijzigd. (Als
er binnen 30 seconden nadat op
is
gedrukt geen portier wordt geopend,
worden de portieren weer vergrendeld en
wordt automatisch het alarm
ingeschakeld.) Zet het alarm onmiddellijk
uit wanneer dit geactiveerd wordt.
(→Blz. 63)
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
182
Systeem voor
crashportierontgrendeling
Als de auto aan een sterke schok wordt
blootgesteld, worden alle portieren
ontgrendeld. Of het systeem in werking
treedt, is afhankelijk van de kracht van de
schok of het type ongeval.
Feedbacksignalen
Portieren: De alarmknipperlichten
knipperen om aan te geven dat de
portieren zijn vergrendeld/ontgrendeld.
(Vergrendeld: eenmaal; ontgrendeld:
tweemaal)
Zijruiten en panoramadak (indien
aanwezig): Er klinkt een zoemer om aan
te geven dat de zijruiten en het
panoramadak worden bediend.
Beveiligingsfunctie
Als er niet binnen ongeveer 30 seconden
na het ontgrendelen van de auto een
portier wordt geopend, zorgt de
beveiligingsfunctie ervoor dat de auto
weer automatisch wordt vergrendeld.
(Afhankelijk van de locatie van de
elektronische sleutel wordt echter
mogelijk vastgesteld dat de sleutel in de
auto is. In dit geval blijft de auto mogelijk
ontgrendeld.)
Wanneer het portier niet kan worden
vergrendeld met de vergrendelsensor
aan de bovenzijde van de portiergreep
Als het portier niet kan worden
vergrendeld, zelfs niet wanneer het
sensorgebied bovenaan wordt
aangeraakt, kunt u proberen de
sensorgebieden bovenaan en onderaan
tegelijkertijd aan te raken.
Wanneer u handschoenen draagt, trek
deze dan uit.Zoemer centrale vergrendeling
In de volgende situaties klinkt er
gedurende 5 seconden onafgebroken een
zoemer. Sluit alle portieren volledig en
vergrendel de portieren opnieuw.
• Als geprobeerd wordt de portieren te
vergrendelen met het Smart
entry-systeem met startknop terwijl
een ander portier dan het portier dat
u vergrendelt niet geheel gesloten is.
• Als geprobeerd wordt de portieren te
vergrendelen met de
afstandsbediening wanneer een
portier niet geheel gesloten is.
Het alarm inschakelen (indien
aanwezig)
Wanneer de portieren worden
vergrendeld, wordt het alarmsysteem
ingeschakeld. (→Blz. 63)
Omstandigheden die de werking van
het Smart entry-systeem met
startknop en de afstandsbediening
beïnvloeden
→Blz. 202
Wanneer het Smart entry-systeem
met startknop of de
afstandsbediening niet goed werkt
• Gebruik de mechanische sleutel om de
portieren te vergrendelen en
ontgrendelen. (→Blz. 500)
• Vervang de sleutelbatterij door een
nieuw exemplaar als deze ontladen
raakt. (→Blz. 446)
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
183
4
Voordat u gaat rijden
nogmaals ingedrukt wordt gehouden
terwijl de beweging is gestopt, beweegt
de achterklep in tegenovergestelde
richting.
Gebruik van de schakelaar achterklep
openen
Wanneer de achterklep ontgrendeld is:
druk op de ontgrendelschakelaar van de
achterklep.
Wanneer de achterklep vergrendeld is:
houd terwijl u de elektronische sleutel bij
u draagt de schakelaar achterklep openen
ingedrukt.
De elektrisch bedienbare achterklep
wordt automatisch geopend.
Druk op de schakelaar terwijl de
elektrisch bedienbare achterklep wordt
geopend/gesloten om de beweging te
stoppen.
Gebruik van de schakelaar elektrisch
bedienbare achterklep op de achterklep
Druk op de schakelaar.
De elektrisch bedienbare achterklep
wordt automatisch gesloten.Door op de schakelaar te drukken terwijl
de elektrisch bedienbare achterklep
wordt bediend, stopt de achterklep met
bewegen. Wanneer de schakelaar
nogmaals wordt ingedrukt terwijl de
beweging is gestopt, beweegt de
achterklep in tegenovergestelde richting.
Gebruik van de achterklepgrepen
Laat de achterklep zakken met behulp
van de achterklepgreep
A.
De bekrachtigingsfunctie van de
achterklep (→blz. 193) wordt geactiveerd
en de elektrisch bedienbare achterklep
sluit verder automatisch.
Gebruik van de sensor regeling
voetbediening (auto's met handsfree
elektrisch bedienbare achterklep)
De handsfree elektrisch bedienbare
achterklep maakt het automatisch
openen en sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep mogelijk door uw
voet onder het midden van de
achterbumper te plaatsen en hem van de
achterbumper vandaan te bewegen. Zorg
ervoor dat voor het bedienen van de
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
191
4
Voordat u gaat rijden