Dit systeem is ontworpen om diefstal te
voorkomen, maar een optimale
beveiliging tegen elke vorm van inbraak
kan niet worden gegarandeerd.
De inbraaksensor en hellingsensor
instellen
Als het alarm wordt ingeschakeld, worden
de inbraaksensor en de hellingsensor
automatisch ingesteld. (→Blz. 63)
De inbraaksensor en de hellingsensor
uitschakelen
Als u huisdieren of bewegende
voorwerpen in de auto achterlaat, moet u
ervoor zorgen dat u de inbraaksensor en
de hellingsensor uitschakelt voordat u
het alarm instelt, omdat deze sensoren
reageren op bewegingen binnen in de
auto.
1. Zet het contact UIT.
2. Druk op de uitschakeltoets van de
inbraaksensor en hellingsensor.
Druk opnieuw op de toets om de
inbraaksensor en de hellingsensor
weer in te schakelen.
Telkens wanneer de inbraaksensor en
de hellingsensor worden
uitgeschakeld/ingeschakeld, wordt er
een melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay.Uitschakelen en automatisch weer
inschakelen van de inbraaksensor en
hellingsensor
• Het alarm wordt ingeschakeld zelfs
wanneer de inbraaksensor en de
hellingsensor zijn uitgeschakeld.
• Nadat de inbraaksensor en de
hellingsensor uitgeschakeld zijn,
worden deze opnieuw ingeschakeld
door op de startknop te drukken of de
portieren te ontgrendelen met de
instapfunctie of de
afstandsbediening.
• De inbraaksensor en de hellingsensor
zullen automatisch weer worden
ingeschakeld wanneer het
alarmsysteem weer wordt
ingeschakeld.
Informatie over de inbraaksensor
De sensor activeert in de volgende
gevallen mogelijk het alarm:
• Er bevinden zich nog personen of
huisdieren in de auto.
• Een zijruit of het panoramadak (indien
aanwezig) is open.
In dit geval registreert de sensor
mogelijk het volgende:
– Wind of beweging van voorwerpen,
zoals bladeren en insecten, in de
auto
– Ultrasoongolven van apparaten,
zoals de inbraaksensoren van
andere auto's
– Het bewegen van mensen buiten de
auto
1 .4 Antidiefstalsysteem
65
1
Veiligheid en beveiliging
• Er bevinden zich onstabiele
voorwerpen, zoals loshangende
accessoires of kleding aan
kledinghaakjes, in de auto.
• De auto is geparkeerd op een plek
waar extreme trillingen of geluiden
optreden, zoals in een parkeergarage.• Er wordt ijs of sneeuw van de auto
verwijderd, waardoor de auto
herhaaldelijk wordt blootgesteld aan
schokken of trillingen.
• De auto staat in een wasstraat of een
hogedruk-wasinstallatie.
• De auto is blootgesteld aan schokken
die het gevolg zijn van hagel, onweer
of andere van buitenaf komende
herhaalde schokken of trillingen.
Informatie over de hellingsensor
De sensor activeert in de volgende
gevallen mogelijk het alarm:
• De auto wordt vervoerd per boot,
aanhangwagen, trein, enz.
• De auto staat geparkeerd in een
parkeergarage.
• De auto bevindt zich in een wasstraat
waarin de auto verplaatst wordt.
• Een van de banden verliest zijn
spanning.
• De auto wordt opgekrikt.
• Er doet zich een aardbeving of
wegverzakking voor.
1 .4 Antidiefstalsysteem
66
OPMERKING
Ervoor zorgen dat de inbraaksensor
goed werkt
• Raak de sensoren niet aan en bedek ze
ook niet, omdat hierdoor de werking
van de sensoren in negatieve zin
beïnvloed kan worden.
• Spuit geen luchtverfrisser of andere
producten rechtstreeks in de
openingen van de sensoren.
• Als u andere accessoires installeert
dan originele Toyota-onderdelen of
wanneer u voorwerpen achterlaat
tussen de bestuurdersstoel en de
stoel van de voorpassagier, werkt de
inbraaksensor mogelijk minder goed.
• De werking van de inbraaksensor
wordt mogelijk gestopt wanneer de
elektronische sleutel zich in de buurt
van de auto bevindt.
1 .4 Antidiefstalsysteem
67
1
Veiligheid en beveiliging
Uitschakelsysteem voor noodgevallen
Het uitschakelsysteem voor
noodgevallen zorgt ervoor dat het
hoogspanningssysteem en de
brandstofpomp worden uitgeschakeld als
de botsingssensor een aanrijding met
een kracht boven een bepaalde
drempelwaarde heeft gesignaleerd, om
de kans op kortsluiting en
brandstoflekkage tot een minimum te
beperken. Als het uitschakelsysteem voor
noodgevallen in werking is getreden,
kunt u uw auto niet meer starten. Neem
voor het herstarten van het
hybridesysteem contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Waarschuwingsmelding
hybridesysteem
Als er een storing in het hybridesysteem
optreedt, of als het systeem onjuist wordt
bediend, wordt automatisch een melding
weergegeven.
Lees de op het multi-informatiedisplay
weergegeven waarschuwingsmelding en
volg de aanwijzingen op.
Als er een waarschuwingslampje gaat
branden of een waarschuwingsmelding
wordt weergegeven of als de 12V-accu
wordt losgekoppeld
Mogelijk start het hybridesysteem niet.
Probeer in dat geval het systeem opnieuw
te starten. Neem als het controlelampje
READY niet gaat branden contact op meteen erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
2.1.3 Tips voor rijden met een
plug-in hybrideauto
Besteed aandacht aan de volgende
punten om zuinig en milieuvriendelijk te
rijden:
Effectief gebruik van de EV-modus, de
AUTO EV-/HV-modus en de HV-modus
Als u de EV-modus en de AUTO
EV-/HV-modus gebruikt voor het rijden
in stedelijke gebieden en de HV-modus
voor het rijden op provinciale wegen en
snelwegen, helpt dat brandstof en
elektriciteit te besparen. (→Blz. 72)
Gebruik van de ECO-rijmodus
Bij gebruik van de ECO-rijmodus kan het
koppel dat correspondeert met de mate
waarin het gaspedaal wordt ingetrapt
geleidelijker worden afgegeven dan
onder normale omstandigheden.
Bovendien wordt de werking van de
airconditioning (verwarmen/koelen)
geminimaliseerd zodat er minder
brandstof en elektriciteit verbruikt
worden. (→Blz. 355)
Gebruik van de
hybridesysteemindicator
Milieubewust rijden is mogelijk door de
hybridesysteemindicator binnen de
Eco-zone te houden. (→Blz. 154)
Bediening selectiehendel
Zet de selectiehendel in stand D als u
moet wachten bij een verkeerslicht of als
u in druk verkeer rijdt. Zet de
selectiehendel in stand P als de auto
geparkeerd staat. Als u stand N gebruikt,
is er geen positief effect op het
brandstofverbruik. In stand N werkt de
benzinemotor, maar kan er geen
elektriciteit worden opgewekt. Ook bij
gebruik van bijvoorbeeld de
2.1 Plug-in hybridesysteem
85
2
Plug-in hybridesysteem
de laadstekker weergegeven op de
energiemonitor en wordt de stroom van
de elektriciteit tijdens het laden
weergegeven (→blz. 171).
Laden bij een openbaar laadstation
met autorisatiefunctie
Als tijdens het laden een portier wordt
ontgrendeld, wordt de laadstekker
ontgrendeld en wordt het laden
onderbroken. In dat geval wordt de
autorisatie van het laadstation
geannuleerd en kan het laden mogelijk
niet weer worden gestart. Sluit de
laadstekker weer aan en voer de
autorisatie voor het laadstation uit.
Beschermingsfunctie tegen
oververhitting AC-laadcontact (auto's
met 6,6 kW tractiebatterijlader)
Door de plaatsing van een thermosensor
in het AC-laadcontact wordt voorkomen
dat onderdelen smelten wanneer de
temperatuur stijgt ten gevolge van
verontreinigingen in de laadstekker. Als
een bepaalde temperatuurstijging wordt
gesignaleerd, stopt het laden
onmiddellijk en wordt er een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. Nadat de
temperatuur is gedaald, wordt het laden
hervat door de procedure voor het
starten van het laden nogmaals uit te
voeren.
WAARSCHUWING!
Tijdens laden
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Als u dat niet doet, kunt u een ongeval
veroorzaken, waardoor dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
• Sluit de laadkabel aan op een
voedingsbron die geschikt is voor het
laden. (→Blz. 107)
• Controleer of de AC-laadkabel, de
stekker en de contactdoos vrij zijn
van verontreinigingen.
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Controleer vóór het laden of het
AC-laadcontact niet vervormd,
beschadigd of gecorrodeerd is en of
het laadcontact vrij is van
verontreinigingen zoals vuil, sneeuw
en ijs. Als er vuil of stof in zit,
verwijder dit dan volledig voordat u
de laadstekker erin steekt.
• Zorg ervoor dat het gedeelte rond de
aansluitingen vrij is van vuil en stof
voordat u de laadstekker in de lader
steekt. Als er vuil of stof in zit,
verwijder dit dan volledig voordat u
de laadstekker erin steekt.
• Zorg ervoor dat de aansluitingen van
het AC-laadcontact niet nat worden.
• Gebruik alleen contactdozen waarin
de stekker goed aangesloten kan
worden.
• Bundel de AC-laadkabel niet tijdens
het laden en wikkel hem niet op
omdat dit kan leiden tot
oververhitting.
• Raak de aansluitingen van de
laadstekker en het AC-laadcontact
niet aan met scherpe metalen
voorwerpen (naalden, enz.) of de
hand en veroorzaak geen kortsluiting
met vreemde voorwerpen.
• Als het laden buiten plaatsvindt,
controleer dan of de contactdoos
waterdicht is en voor gebruik
buitenshuis geschikt is. Zorg ervoor
dat de waterdichte kap helemaal
gesloten kan worden. Als de
waterdichte kap niet gesloten kan
worden, plaats dan een waterdichte
kap die wel gesloten kan worden.
• Volg de aanwijzingen van de lader om
te stoppen met laden bij het
laadstation.
• Als u tijdens het laden hitte, rook,
geuren, geluiden of andere
afwijkingen constateert, stop dan
onmiddellijk met laden.
• Steek de stekker niet in de
contactdoos als die is
ondergedompeld in water of sneeuw.
2.2 Laden
121
2
Plug-in hybridesysteem
Wanneer de digitale snelheidsmeter wordt weergegeven
Waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampjes informeren de
bestuurder over storingen in de
aangegeven systemen van de auto.
(Rood)Waarschuwingslampje
remsysteem
*1
(→blz. 466)
(Geel)Waarschuwingslampje
remsysteem
*1
(→blz. 466)
Laadstroomcontrole-
lampje*1(→blz. 466)
Waarschuwingslampje
hoge koelvloeistoftempe-
ratuur
*2(→blz. 466)
Waarschuwingslampje
hybridesysteem overver-
hit
*2(→blz. 467)
Waarschuwingslampje
lage oliedruk*2
(→blz. 467)
Motorcontrolelampje*1
(→blz. 467)
Waarschuwingslampje
SRS*1(→blz. 467)
Waarschuwingslampje
ABS*1(→blz. 467)
(Rood/geel)Waarschuwingslampje
elektrische stuurbekrach-
tiging*1(→blz. 468)
(Knippert of
brandt)Waarschuwingslampje
PCS
*1(indien aanwezig)
(→blz. 468)
(Oranje)Controlelampje LTA (in-
dien aanwezig)
(→blz. 468)
Controlelampje Toyota
Parking Assist-sensor
OFF
*3(→blz. 468)
De eenheden op de tellers en enkele indicatoren kunnen per regio verschillen.
3.1 Instrumentenpaneel
147
3
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
Controlelampje PKSB
OFF*1(indien aanwezig)
(→blz. 469)
Controlelampje BSM
OFF*1(indien aanwezig)
(→blz. 469)
Controlelampje RCTA
OFF*1(indien aanwezig)
(→blz. 469)
Controlelampje Traction
Control*1(→blz. 470)
Waarschuwingslampje
onjuiste bediening pe-
daal
*2(→blz. 470)
(Knippert)Controlelampje Brake
Hold-systeem in wer-
king*1(→blz. 470)
(Knippert)Waarschuwingslampje
parkeerrem (→blz. 470)
Waarschuwingslampje
lage bandenspanning*1
(→blz. 471)
Waarschuwingslampje
laag brandstofniveau
(→blz. 471)
Controlelampje
bestuurders- en voorpas-
sagiersgordel (→blz. 471)
Controlelampjes achter-
passagiersgordels
(→blz. 471)
*1Deze lampjes gaan branden als het
contact AAN wordt gezet om aan te
geven dat er een systeemcontrole wordt
uitgevoerd. Ze gaan uit nadat het
hybridesysteem is ingeschakeld of na
enkele seconden. Er kan een storing in
een systeem aanwezig zijn als het lampje
niet gaat branden of uitgaat. Laat de auto
nakijken door een erkende Toyota-dealerof hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
*2Dit lampje brandt op het multi-
informatiedisplay en er wordt een
melding weergegeven.
*3Het controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF gaat branden wanneer
het contact AAN wordt gezet, terwijl de
Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld. Het gaat na enkele
seconden uit.
WAARSCHUWING!
Als een waarschuwingslampje van
een veiligheidssysteem niet gaat
branden
Als een lampje van een
veiligheidssysteem zoals het ABS of het
waarschuwingslampje SRS niet gaat
branden als u het hybridesysteem start,
kan dat betekenen dat deze systemen
niet beschikbaar zijn om u te
beschermen in geval van een ongeval,
waardoor ernstig letsel zou kunnen
ontstaan. Laat, als dit gebeurt, de auto
onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Controlelampjes
De controlelampjes informeren de
bestuurder over de bedrijfsstatus van de
verschillende systemen van de auto.
Controlelampje richting-
aanwijzers (→blz. 254)
Controlelampje achter-
licht (→blz. 260)
Controlelampje groot-
licht (→blz. 262)
3.1 Instrumentenpaneel
148
Controlelampje Automa-
tic High Beam-systeem
(indien aanwezig)
(→blz. 262)
Controlelampje mistlam-
pen voor (→blz. 265)
Controlelampje mistach-
terlicht (→blz. 265)
Controlelampje Smart
entry-systeem met start-
knop
*1(→blz. 246)
Controlelampje cruise
control (→blz. 303,
blz. 313)
Controlelampje Dynamic
Radar Cruise Control (in-
dien aanwezig)
(→blz. 303)
Controlelampje cruise
control SET (→blz. 303,
blz. 313)
Controlelampje snel-
heidsbegrenzer (indien
aanwezig) (→blz. 315)
Controlelampje LTA*2
(indien aanwezig)
(→blz. 294)
Controlelampje Toyota
Parking Assist-sensor
OFF
*3, 4(→blz. 340)
Controlelampje PKSB
OFF*3, 5(indien aanwe-
zig) (→blz. 348)
(Knippert)Controlelampje Traction
Control
*5(→blz. 359)
Controlelampje VSC
OFF*3, 5(→blz. 360)
Waarschuwingslampje
PCS*3, 5(indien aanwe-
zig) (→blz. 283)
BSM-indicatoren in de
buitenspiegels*5, 6(in-
dien aanwezig)
(→blz. 317)
Controlelampje BSM
OFF*3, 5(indien aanwe-
zig) (→blz. 317)
Controlelampje RCTA
OFF*3, 5(indien aanwe-
zig) (→blz. 317)
Controlelampje stand-
bystand Brake Hold-
systeem
*5(→blz. 258)
Controlelampje Brake
Hold-systeem in wer-
king
*5(→blz. 258)
Controlelampje antidief-
stalsysteem (→blz. 62,
blz. 63)
Controlelampje READY
(→blz. 246)
Controlelampje lage
buitentemperatuur*7
(→blz. 155)
EV-controlelampje
(→blz. 76)
Waarschuwingslampje
parkeerrem (→blz. 255)
Controlelampje EV
MODE*8(→blz. 72)
Controlelampje AUTO
EV/HV*8(→blz. 72)
3.1 Instrumentenpaneel
149
3
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes