Verwijder de ontgrendelsleutel zodra
het aansluitsnoer is verwijderd.
Laat de auto niet achter als het
aansluitsnoer is verwijderd. Als het
aansluitsnoer niet geplaatst is,
kunnen water of andere
verontreinigingen in het CCID
(Charging Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
terechtkomen hetgeen tot storingen
kan leiden.
6. Breng het uitsteeksel van het CCID (Charging Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
in lijn met de groef van het
aansluitsnoer, steek het aansluitsnoer
in het CCID en draai de moer van het
aansluitsnoer vast.
Controleer voor het plaatsen van het
aansluitsnoer of er geen vreemde
voorwerpen op de aansluiting zitten.
Verwijder eventueel aanwezige
vreemde voorwerpen. Anders kunnen
water of andere verontreinigingen in
het CCID (Charging Circuit
Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
terechtkomen hetgeen tot storingen
kan leiden.
Draai de moer van het aansluitsnoer
in de tegengestelde richting van
verwijderen totdat u een klik hoort en
het aansluitsnoer vastzit. 7. Plaats de afdekkap van het
aansluitsnoer en de ontgrendelsleutel
op het aansluitsnoer dat verwijderd is.
Plaats de ontgrendelsleutel
zorgvuldig in de afdekkap van het
aansluitsnoer om te voorkomen dat u
hem kwijtraakt. Controleer ook of de
ontgrendelsleutel niet per ongeluk uit
de afdekkap van het aansluitsnoer kan
vallen.
Bewaar het aansluitsnoer op een
veilige, schone en droge plaats.
WAARSCHUWING!
Bij het vervangen van het
aansluitsnoer (indien aanwezig)
Controleer de volgende punten
regelmatig.
Als u dat niet doet, kunt u een ongeval
veroorzaken, waardoor dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
• Vervang het aansluitsnoer niet met natte handen. Vervang geen
onderdelen onder natte
omstandigheden of in een natte
omgeving.
• Vervang het aansluitsnoer niet wanneer de stekker en/of de
laadstekker zijn aangesloten.
• Laat het CCID (Charging Circuit Interrupting Device) niet achter als
het aansluitsnoer is verwijderd.
• Controleer of er plaatselijke regelgeving met betrekking tot
BEV-laden van toepassing is en houd
u hieraan.
2.2 Laden
88
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Controleer voor het plaatsen van hetaansluitsnoer op het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device) of er
geen vreemde voorwerpen op de
aansluiting zitten.
• Draai bij het vervangen van het aansluitsnoer de moer van het
aansluitsnoer stevig aan totdat u een
klik hoort.
• Gebruik de ontgrendelsleutel wanneer u het aansluitsnoer
vervangt.
• Vervang in Noorwegen het aansluitsnoer niet.
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot aansluitsnoer (indien aanwezig)
Gebruik het aansluitsnoer niet voor
andere doeleinden dan het laden van
deze auto. Als u dat wel doet, kan het
aansluitsnoer beschadigd raken.
Controleren van de AC-laadkabel
Om veiligheidsredenen moet de
AC-laadkabel regelmatig worden
gecontroleerd.
WAARSCHUWING!
Routinecontrole
Controleer de volgende punten
regelmatig.
Als u dat niet doet, kunt u een ongeval
veroorzaken, waardoor dodelijk of
ernstig letsel kan ontstaan.
• De AC-laadkabel, de stekker, de laadstekker, het CCID (Charging
Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat
laadsysteem), enzovoort zijn niet
beschadigd.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• De contactdoos is niet beschadigd.
• De stekker kan goed in decontactdoos worden gestoken.
• De stekker wordt tijdens het gebruik niet extreem heet
• Het uiteinde van de stekker is niet vervormd.
• De stekker is niet vies of stoffig o.i.d.
Verwijder de stekker uit de contactdoos
alvorens hem te controleren. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige en stop direct met het
gebruik van de AC-laadkabel als er
tijdens de controle van de laadkabel
afwijkingen worden gevonden.
Onderhouden van de AC-laadkabel
Als de AC-laadkabel vies is, verwijder
het vuil dan eerst met een licht
vochtige doek en veeg de kabel
vervolgens na met een droge doek.
Was hem echter nooit met water. Als de
AC-laadkabel is gewassen met water,
kan dat brand of elektrische schokken
tijdens het laden tot gevolg hebben,
waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Als de AC-laadkabel gedurende
langere tijd niet wordt gebruikt
Verwijder de stekker uit de
contactdoos. Op de stekker of in de
contactdoos kan zich stof ophopen,
waardoor oververhitting of brand kan
ontstaan.
Ook moet de kabel op een droge plaats
worden bewaard.
2.2 Laden
89
2
EV-systeem
Bijlage
Stroomsterkte
• Spanning (Un): 220V-240VAC
• Frequentie: 50 Hz/60 Hz 1Φ
• Stroom: 10 A
• Resterende bedrijfsstroom (IΔn): 6 mA
• Omgevingstemperatuur: -30°C - 55°C
• IP67
Waarschuwingssymbolen
Dit apparaat is ontworpen voor gebruik met batterij-
elektrische auto's. (Dit apparaat hoeft niet geventileerd te
worden.)
Probeer de AC-laadkabel, de laadstekker, de stekker en het
CCID (Charging Circuit Interrupting Device, onderbrekingsap-
paraat laadsysteem) niet te demonteren of repareren.
Als het apparaat verkeerd wordt gebruikt, bestaat het risico
van een elektrische schok.
Als de stekker, de laadstekker of het CCID (Charging Circuit In-
terrupting Device, onderbrekingsapparaat laadsysteem) tij-
dens het gebruik ongewoon heet wordt, neem het dan onmid-
dellijk los.
Het is ten strengste verboden om de AC-laadkabel aan te slui-
ten op een verlengsnoer.
Sluit het apparaat niet aan op een contactdoos dit loszit of ver-
sleten of kapot is. Controleer of de stekker goed in de contact-
doos past.
2.2 Laden
90
Als de stekker wordt gebruikt met een waterdichte contact-
doos voor gebruik buitenshuis, bescherm dan de stekker en de
contactdoos tegen regen en sneeuw met behulp van een wa-
terdichte kap.
Dompel de stekker en het snoer niet onder in water of een an-
dere vloeistof. Stel de stekker niet bloot aan regen en sneeuw.
Sluit de stekker alleen aan op een goed geaarde contactdoos
om het risico van een elektrische schok te verkleinen.
Hang het CCID (Charging Circuit Interrupting Device, onder-
brekingsapparaat laadsysteem) niet aan de stekker. Zorg er-
voor dat het CCID (Charging Circuit Interrupting Device, onder-
brekingsapparaat laadsysteem) wordt ondersteund.
Stel de AC-laadkabel, de laadstekker, de stekker en het CCID
(Charging Circuit Interrupting Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) niet bloot aan sterke schokken.
Plaats geen zware voorwerpen op de AC-laadkabel, de laads-
tekker, de stekker en het CCID (Charging Circuit Interrupting
Device, onderbrekingsapparaat laadsysteem).
2.2 Laden
91
2
EV-systeem
Gebruik dit apparaat niet als de AC-laadkabel gerafeld is, de
isolatie kapot is of de kabel andere tekenen van beschadiging
vertoont.
Waarschuwingssymbolen
Wikkel de stroomkabel of de AC-laadkabel niet om het CCID
(Charging Circuit Interrupting Device, onderbrekingsapparaat
laadsysteem) of de laadstekker.
Informatiesymbolen
Het apparaat werkt mogelijk niet als het wordt gebruikt met IT-
of andere niet-geaarde systemen, zoals een geïsoleerde gene-
rator of een geïsoleerde transformator.
Dit apparaat heeft een niet-geschakelde aardingsgeleider.
Gebruik het apparaat niet op een hoogte boven 4000 meter.
2.2.3 Vergrendelen en
ontgrendelen van de
AC-laadstekker
De AC-laadkabel wordt vergrendeld als hij
wordt aangesloten op het AC-laadcontact
om te voorkomen dat de AC-laadkabel
wordt losgenomen tijdens het laden.
Vergrendelen en ontgrendelen van de
AC-laadstekker
Vergrendelen van de laadstekker
De AC-laadstekker wordt automatisch
vergrendeld als hij in het AC-laadcontact
wordt gestoken.Ontgrendelen van de laadstekker
De AC-laadstekker wordt ontgrendeld als
de portieren worden ontgrendeld met het
Smart entry-systeem met startknop of de
afstandsbediening.
De AC-laadstekker wordt vergrendeld als
deze wordt aangesloten en ontgrendeld
als de portieren worden ontgrendeld. Het
vergrendelen/ontgrendelen van de
AC-laadstekker komt dus niet
noodzakelijkerwijs overeen met het
vergrendelen/ontgrendelen van de
portieren.
2.2 Laden
92
WAARSCHUWING!(Vervolg)
lekstroomdetectiefunctie van het
CCID (Charging Circuit Interrupting
Device (→blz. 85),
onderbrekingsapparaat
laadsysteem) werkt mogelijk niet
goed.
• Sluit de laadkabel niet aan op eenverdeeldoos.
• Het gebruik van een aansluiting voorstandverwarming die niet aan de
vereisten voldoet, is verboden.
• Sluit de laadstekker rechtstreeks aan op het AC-laadcontact. Sluit geen
verloopstekker of verlengkabel aan
tussen de laadstekker en het
AC-laadcontact.
2.2.5 Laadmethoden
De volgende methoden kunnen worden
gebruikt om de tractiebatterij te laden.
Laadmethoden
AC-laden (→blz. 102)
Dit is een laadmethode die gebruikt
wordt als er geladen wordt via een
AC-contactdoos met de AC-laadkabel of
bij het laden bij een AC-lader. Door het laadschema in te stellen kan de
auto ook op de gewenste dagen en tijden
worden opgeladen. (→Blz. 115)
DC-laden (→blz. 110)
Bij deze laadmethode wordt een DC-lader
gebruikt die moet voldoen aan de normen
IEC 61851 en IEC 62196. In vergelijking
met AC-laden kan de tractiebatterij
sneller worden geladen.
IEC is een afkorting voor een
internationale standaard die door de
International Electrotechnical
Commission is opgesteld.
Solarlaadsysteem
*(→blz. 127)
*Indien aanwezig
Onder bepaalde omstandigheden kan, als
de auto geparkeerd staat, de
tractiebatterij worden geladen door
elektriciteit die wordt opgewekt door het
zonnepaneel in het dak van de auto.
Laadgekoppelde functies
Deze auto is uitgerust met meerdere
functies die aan het laden gekoppeld zijn.
Mijn ruimte-modus (→blz. 124)
Als de laadkabel is aangesloten op de
auto, kunnen elektrische componenten,
zoals de airconditioning en het
audiosysteem, worden gebruikt met de
voeding van de externe voedingsbron
*.
*Afhankelijk van de situatie kan de
elektriciteit van de tractiebatterij worden
verbruikt.
Verwarming tractiebatterij
Als de buitentemperatuur laag is en de
laadkabel is aangesloten op de auto,
verwarmt deze functie automatisch de
tractiebatterij totdat deze een bepaalde
temperatuur bereikt of overschrijdt.
2.2 Laden
96
– Als de koeler van de tractiebatterijin werking is, ziet de lader dit als het
opladen van de batterij. Als deze
functie in werking is terwijl er een
lader die laadkosten berekent is
aangesloten op de auto, worden er
AC-laadkosten in rekening
gebracht.
Wijzigen van de instellingen van de
koeler van de tractiebatterij
De instellingen kunnen worden gewijzigd
via
op het multi-informatiedisplay.
Gebruik de bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om (→blz. 150) om
“Vehicle Settings” (voertuiginstellingen),
“Charging Settings” (laadinstellingen) of
“Battery Cooler” (batterijkoeler) te
selecteren en de instelling te wijzigen.
Als “Off” (uit) wordt geselecteerd, wordt
het vermogen van de tractiebatterij
mogelijk beperkt, afhankelijk van de
rijomstandigheden.
2.2.6 Laadtips
In dit hoofdstuk worden methoden
toegelicht voor het gebruiken van de
laadfunctie van deze auto en het bekijken
van informatie met betrekking tot het
laden.
Systematisch laden
Om de batterij-elektrische auto optimaal
te kunnen gebruiken adviseren we de
auto wanneer mogelijk te laden.
Voor vertrek van huis
Om de batterij-elektrische auto te
kunnen gebruiken moet de tractiebatterij
voor het vertrek van huis worden
geladen. Onderweg naar de bestemming of op de
bestemming
Laad de tractiebatterij bij het
dichtstbijzijnde laadstation als de
resterende lading in de batterij laag is.
Tijdens het parkeren
Bij auto's met een solarlaadsysteem
wordt zonne-energie gebruikt om de
tractiebatterij te laden als aan de
noodzakelijke voorwaarden zoals
parkeren is voldaan. (→Blz. 127)
Als de tractiebatterij volledig geladen is,
wordt de tractiebatterij niet via het
solarlaadsysteem geladen.
2.2 Laden
98
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Voorzorgsmaatregelen bij laden
Deze auto is ontworpen om geladen te
worden via een externe voedingsbron
met behulp van een AC-laadkabel die
exclusief is bedoeld voor standaard
wandcontactdozen.
De auto verschilt echter op de volgende
manieren sterk van standaard
huishoudelijke elektrische apparaten
en onjuist gebruik kan brand of
elektrische schokken veroorzaken, met
mogelijk dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
• Tijdens het laden zal er langdurig eenhoge stroom lopen.
• Het laden kan buiten plaatsvinden.
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij laden
Om op de juiste manier te laden, dient u
onderstaande uitleg te lezen en de
procedure te volgen. Het laden moet
worden uitgevoerd door bestuurders die
over een geldig rijbewijs beschikken en
die de procedure van het laden
begrijpen.
• Laat mensen die niet gewend zijn aan opladen, zoals kinderen, niet zonder
toezicht opladen.
• Houd de AC-laadkabel altijd buiten bereik van kinderen.
• Volg als u de auto laadt met een lader de instructies van de lader.
Controleer voorafgaand aan het laden
het volgende
Controleer voor het laden altijd het
volgende.
• De parkeerrem is geactiveerd. (→Blz. 224)
• Het contact wordt UIT gezet. (→Blz. 214)
• Verlichting, zoals koplampen, alarmknipperlichten en
interieurverlichting, is uitgeschakeld. Als verlichting is ingeschakeld, is
daarvoor elektriciteit nodig waardoor
de laadtijd toeneemt.
Controleren van de AC-laadkabel
Controleer voor het laden of alle
onderdelen van de AC-laadkabel in goede
staat verkeren. (→Blz. 89)
Tijdens het laden
• Het starttijdstip voor het laden kan afwijken, afhankelijk van de status van
de auto, maar dit duidt niet op een
storing.
• Tijdens het laden kunt u geluid horen in de buurt van de tractiebatterij
overeenkomstig de werking van de
airconditioning of de “Battery Cooler”
(batterijkoeler) (→blz. 97).
• Tijdens en na het laden kunnen het elektromotorcompartiment en de
omgeving waar de tractiebatterijlader
gemonteerd is, warm zijn.
• Het oppervlak van het CCID (Charging Circuit Interrupting Device,
onderbrekingsapparaat laadsysteem)
kan heet worden. Dit is normaal en
duidt niet op een storing.
• Afhankelijk van de radiogolven kan er ruis hoorbaar zijn op de radio.
Wanneer een openbare laadfaciliteit
wordt gebruikt
• Controleer de instelling van de laadschemafunctie als een openbare
laadfaciliteit wordt gebruikt.– Als het laadschema is geregistreerd, schakel de functie dan tijdelijk uit of
zet “Nu opladen” aan. (→Blz. 115)
– Als het laadschema ingesteld is op “Aan”, zal het laden niet gestart
worden, zelfs niet als de
AC-laadkabel is aangesloten. Verder
kunnen er laadkosten in rekening
worden gebracht door het
aansluiten van de AC-laadkabel.
2.2 Laden
100