39
Ergonomie en comfort
3
1. Verwarming aan / uit
2. Verwarmingsstatus:
"Out 1" permanent: verwarming is in werking.
"Out 1" knippert: temperatuurafstelling bezig.
"Out 1" uit: de gewenste temperatuur is bereikt.
3. Temperatuur
4. Toegang tot temperatuurinstellingen
5. Verlaag temperatuur
6. Verhoog temperatuur
Dit bedieningspaneel is alleen voor het
verwarmen van het interieur. Gebruik de
standaardknoppen op de middenconsole om
koude lucht te verdelen.
Inschakelen
► Zet het contact aan.
► Druk op de aanknop ( 1). Controleer of "Out 1"
linksboven op het display wordt weergegeven.
►
Druk op toets
4 en gebruik daarna toetsen 5 en 6
om de temperatuur te verlagen of te verhogen.
We raden een temperatuur tussen 16 °C en 22 °C aan om de actieradius van de
tractiebatterij te behouden.
Deze waarde wordt in het geheugen opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
►
Druk op toets
4 om de temperatuurinstelling te
bevestigen.
Bij het handmatige verwarmings- /
airconditioningssysteem:
► Stel de luchtstroomknop in op een stand van 1
tot en met 4 .
►
Draai de stelknop voor de temperatuur naar de
hoogste temperatuur (einde van het rode deel).
Bij het automatische
airconditioningssysteem:
► Als het systeem is uitgeschakeld, druk op de
toets OFF om het in te schakelen.
►
Draai de stelknop voor de temperatuur naar
rechts totdat HI op het display wordt weergegeven.
►
Stel de luchtstroom af.
De verwarming gaat na 2 tot 3 minuten werken.
De stelknop voor de temperatuur moet in de hoogste stand staan om te voorkomen dat
er koude lucht binnenkomt en ervoor te zorgen
dat de gewenste temperatuur snel wordt bereikt
zonder te veel energie te verbruiken.
De verwarming kan worden ingeschakeld terwijl het voertuig wordt opgeladen. Het
voertuig wordt dan met de elektrische voeding
verwarmd.
Uitschakelen
Wanneer de gewenste temperatuur is bereikt, wordt
de verwarming automatisch uitgeschakeld. Het
display "Out 1" verdwijnt van het scherm.
►
Druk op toets
1 om de verwarming handmatig uit
te schakelen.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld bij het afzetten van het
contact.
Het wordt weer ingeschakeld als het contact
wordt aangezet, als het niet handmatig is
uitgeschakeld.
46
Ergonomie en comfort
Opbergvakken in de
voorportieren
Afhankelijk van het land van bestemming kan in
een van de opbergvakken van de voorportieren de
bandenreparatieset zijn opgeborgen.
Gekoeld dashboardkastje
Dit bevindt zich in het bovenste deel van het
dashboard, aan passagierszijde.
De lucht die in het dashboardkastje wordt
gecirculeerd is dezelfde lucht die uit de
ventilatieopeningen stroomt.
USB-aansluiting
Deze-aansluiting is uitsluitend bestemd voor
de voeding en het opladen van de aangesloten
draagbare apparatuur.
12 V-aansluiting
Maximaal vermogen: 180 W.
Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen, kan
leiden tot storingen in de werking van de
elektrische componenten van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in de
weergave van de displays.
48
Ergonomie en comfort
Voorzieningen achter
Sjorogen
Er zijn sjorogen in de vloer gemonteerd om ladingen
te bevestigen: 8, bij voertuigen met lengte L1 of L2;
10, bij voertuigen met lengte L3 of L4.
Op de scheidingswand achter de cabine zijn twee
extra ringen gemonteerd.
Maximale belasting: 500 kg.
Om veiligheidsredenen (noodstop) raden wij u aan om de zwaarste lading zo dicht
mogelijk bij de cabine te plaatsen.
Steun voor sjorrail
Aan weerszijden van de laadruimte bevinden zich
boven de bekleding steunen voor de bevestiging van
een sjorrail.
Maximale belasting: 200 kg.
Zijbekleding
De wanden van de laadruimte zijn aan de onderzijde
bekleed om beschadiging door lading te voorkomen.
12 V-aansluiting
Maximaal vermogen: 180 W.
Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen, kan
leiden tot storingen in de werking van de
elektrische componenten van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in de
weergave van de displays.
Aansteker
55
Verlichting en zicht
4
Wanneer u weer op de knoppen drukt, kunt u de koplampen afstellen.
Een controlelampje op het display geeft de
geselecteerde instelling aan (0, 1, 2, 3).
Ruitenwisserschakelaar
Ruitenwissers vóór
De wisserfunctie is alleen actief wanneer de
contactsleutel in de stand ON staat.
De knop heeft 5 standen:
– Ruitenwissers uit.
–
Intervalstand: 1 inkeping omlaag. In deze stand
kunt 4 standen selecteren door de ring te draaien:
zeer langzaam, langzaam, normaal en snel.
– Continu en langzaam wissen: 2 inkepingen
omlaag.
–
Continu en snel wissen: 3 inkepingen omlaag.
–
Een keer wissen: trek de hendel naar het
stuurwiel.
Automatische ruitenwissers vóór
De snelheid van de automatische ruitenwissers
(volgens uitvoering) wordt automatisch aangepast
aan de hoeveelheid neerslag.
Automatisch wissen: 1 stand omlaag. Bij het
selecteren van deze stand maken de ruitenwissers
één slag. Als het contact uitgezet is geweest, moet
de functie opnieuw worden geactiveerd.
Als deze stand is geselecteerd, is het mogelijk de
gevoeligheid van de regensensor te verhogen door
aan de ring te draaien.
Dek de regensensor, die zich aan de
bovenzijde van de voorruit bevindt, niet af.
Zet het contact uit als de auto gewassen wordt
in een wasstraat of schakel de stand voor
automatisch wissen uit.
Controleer bij vorst vóór het inschakelen van de ruitenwissers of de ruitenwissers vrij
kunnen bewegen.
U kunt in de uitsparingen van de voorbumper
staan om eventuele opeengehoopte sneeuw
aan de onderzijde van de voorruit en op de
ruitenwissers te verwijderen.
U kunt de ruitenwisserbladen zelf vervangen.
Zie de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het vervangen van een
ruitenwisserblad.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de ruitenwissers vóór zijn
ingeschakeld in de stand hoge snelheid, de
STOP-stand niet beschikbaar is.
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe; de
ruitensproeiers sproeien en de ruitenwissers worden
kort ingeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering is de sproeier van
de koplamp gekoppeld aan de ruitensproeiers;
deze wordt geactiveerd als de dimlichten zijn
ingeschakeld.
Het niveau van de sproeiervloeistof moet regelmatig worden gecontroleerd, vooral in
de winter.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het controleren van niveaus, vooral het
niveau van de ruiten-/koplampsproeiers.
58
Veiligheid
Claxon
► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor
voetgangers (elektrisch)
Dit systeem waarschuwt voetgangers dat het
voertuig nadert.
Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als
het voertuig rijdt, bij snelheden tot 40 km/h in een
versnelling vooruit of achteruit.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) omvat
de volgende systemen:
–
antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD),
–
noodremassistentie (BAS),
–
antispinregeling (ASR),
–
dynamische stabiliteitscontrole (DSC).
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een
betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en
dragen bij tot een betere controle in bochten, vooral
op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in
het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar (EBFD) verdeelt
de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt geactiveerd als het rempedaal
sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde
grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
De ASR (ook wel aangeduid met tractieregeling)
past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen
van de wielen te beperken via de remmen van de
aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook
voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole (DSC)
De dynamische stabiliteitscontrole bewaakt de vier
wielen en grijpt, als de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of meerdere
wielen en het motorkoppel om de auto voor zover
mogelijk weer in de juiste koers te brengen.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in
combinatie met een melding op het display
van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing
in het ABS-systeem, waardoor u tijdens het remmen
de controle over uw voertuig zou kunnen verliezen.
Als deze waarschuwingslampjes gaan branden, in combinatie met een
melding op het display van het instrumentenpaneel,
duidt dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBD), waardoor u tijdens het
62
Veiligheid
een pyrotechnische gordelspanner en een
gordelkrachtbegrenzer.
De voorbank is voorzien van twee
veiligheidsgordels.
Mocht u achteraf een voorbank in de auto monteren, dan dient deze voorzien te zijn
van goedgekeurde veiligheidsgordels.
Verklikkerlampje niet-vastgemaakte
veiligheidsgordels
Als de bestuurder en/of de voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt,
gaat bij het starten van de motor dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een alsmaar sterker
wordend geluidssignaal.
Deze waarschuwing werkt zowel bij uitvoeringen
met individuele passagiersstoel als bij uitvoeringen
met tweezits passagiersbank vóór.
Hoogteverstelling
► Knijp aan de bestuurderszijde of aan de zijde
van de stoel aan passagierszijde in de knop met de
gordelretour en verschuif deze helemaal; laat los om
te vergrendelen.
De gordel van de middelste zitplaats is niet in hoogte
verstelbaar.
Als de veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt, kan bij auto's met het Stop &
Start-systeem de START-stand van de motor niet
worden geactiveerd. De motor kan dan
uitsluitend met de contactsleutel worden gestart.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achterin / zitplaatsen van de bank
zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met
oprolautomaat.
De middelste zitplaats heeft een geleider en haspel,
die aan de rugleuning zijn bevestigd.
Elke zitplaats aan de buitenkant heeft een steun
waaraan u de gesp kunt hangen als de gordel niet
wordt gebruikt.
Display waarschuwingslampjes
veiligheidsgordels
Wanneer het voertuig wordt gestart en een van de passagiers achterin de
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt, gaat het
betreffende waarschuwingslampje branden.
Als een van de passagiers achterin de
veiligheidsgordel losmaakt bij een snelheid
hoger dan 20
km/h, gaat het betreffende
waarschuwingslampje branden, gedurende
ongeveer 2 minuten in combinatie met
een geluidssignaal. Vervolgens blijft het
67
Veiligheid
5De airbag vóór aan
passagierszijde uitschakelen
Airbag passagierszijde UIT
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag vóór aan passagierszijde ALTIJD uit
als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de voorstoel plaatst. Anders kan het kind
ernstig of dodelijk gewond raken wanneer de
airbag wordt geactiveerd.
Auto's zonder schakelaar voor het uit-/ inschakelen
Het is ten strengste verboden om een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel of voorbank te plaatsen -
kans op dodelijk of ernstig letsel bij het afgaan
van de airbag!
De airbag vóór aan passagierszijde uit-
of inschakelen
► Druk op deze toets en selecteer daarna
"UIT" in het menu "Airbag aan
passagierszijde" om de airbag uit te schakelen.
►
Selecteer "AAN" om deze weer in te schakelen.
Als het contact wordt ingeschakeld, gaat dit waarschuwingslampje branden en wordt er
een melding op het display weergegeven om aan te
geven dat de functie is uitgeschakeld.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de configuratie van het
voertuig (MODE).
Afhankelijk van de uitvoering kan deze functie
ook worden uit- of ingeschakeld via het audio- en
telematicasysteem op het touchscreen.
75
Rijden
6De motor starten / afzetten
(diesel)
Wegrijden
► Wanneer de parkeerrem is ingeschakeld en de
versnellingsbak of transmissie in neutraal staat,
draai de sleutel in de stand MAR.
► Wacht totdat dit waarschuwingslampje uit is en zet de sleutel dan in de stand AV V
totdat de motor start.
Hoe lang het waarschuwingslampje brandt, is
afhankelijk van de temperatuur.
Als de motor heet is, brandt het
waarschuwingslampje enkele seconden; u kunt de
motor meteen starten.
►
Zodra de motor aanslaat moet u de sleutel
loslaten, zodat die terug naar de stand MAR gaat.
Waarschuwingslampje startonderbreker Als dit waarschuwingslampje gaat branden,
verwissel de sleutel en laat de defecte sleutel door
een PEUGEOT-dealer nakijken.
Uitschakelen
► Zet het voertuig stil.
► Zet de sleutel weer in de STOP-stand.
Bij lage temperaturenIn bergachtige en/of koude gebieden wordt
aanbevolen zogenaamde "winter" brandstof te
tanken die speciaal geschikt is voor (zeer) lage
temperaturen.
De motor starten / afzetten
(elektrisch)
Wegrijden
► Met de parkeerrem ingeschakeld draait u de
sleutel in de stand AV V en laat u deze los, zodat de
sleutel terug naar de stand MAR gaat.
De melding "Go green" wordt op het display in de
achteruitkijkspiegel weergegeven.
►
Druk het rempedaal helemaal in en druk dan op
toets D (rijden) of R (achteruit) op de selectiehendel
(elektrisch).
Het geluidssignaal voor voetgangers wordt
ingeschakeld.
►
Zet de parkeerrem vrij.
Als de elektromotor niet meteen start, draai de
sleutel in de STOP-stand en herhaal de procedure.
Trap het gaspedaal niet in terwijl u het contact aanzet.
Uitschakelen
► Druk toets N (neutraal) op de selectiehendel
(elektrisch) in en schakel dan de parkeerrem in.
►
Zet de sleutel weer in de
STOP-stand.
De parkeerrem moet worden ingeschakeld telkens wanneer het contact wordt afgezet.
Als de parkeerrem niet wordt ingeschakeld,
wordt de melding "ENGAGE HANDBRAKE"
in de achteruitkijkspiegel samen met een
geluidssignaal gedurende 10 seconden
weergegeven.
Als het bestuurdersportier is geopend in modus D of R geselecteerd, dan schakel de
selectiehendel (elektrisch) automatisch naar de
modus N. De melding "DRIVE ACTIVE" wordt
weergegeven op de achteruitkijkspiegel, samen
met een geluidssignaal.
Verwijder de sleutel altijd uit het contactslot wanneer het voertuig is geparkeerd om te
voorkomen dat de 12V-accu leeg loopt.
Stand-bysysteem accu
Als uw voertuig langere tijd niet wordt gebruikt,
bijvoorbeeld bij winteropslag, dan raden wij u aan
om de accu in de stand-bymodus te zetten om de
accu te beschermen en de levensduur van de accu
te optimaliseren.
Zo zet u de accu in de stand-bymodus:
► Zet de motor af (stand STOP).