13
Instrumentenpaneel
1SnelheidsbegrenzerPermanent.De begrenzer is ingeschakeld.
Brandt permanent met "OFF".De snelheidsbegrenzer is geselecteerd en
niet actief.
Meters
Service-informatie
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
enkele seconden de sleutel voor service-informatie
branden: het display informeert u over de resterende
afstand tot de volgende onderhoudsbeurt in
overeenstemming met het onderhoudsschema van
de fabrikant.
Deze informatie is gebaseerd op de afgelegde
afstand sinds de vorige onderhoudsbeurt.
Motorolieniveau
Afhankelijk van de motoruitvoering wordt vervolgens
het motorolieniveau weergegeven in een
schaalverdeling van 1 (min.) tot 5 (max.) segmenten.
Als er geen enkel segment wordt weergegeven, is
het motorolieniveau te laag. Vul in dat geval altijd
motorolie bij om motorschade te voorkomen.
De controle van het motorolieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale
ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten
niet heeft gedraaid.
Controleer bij twijfel het motorolieniveau met de peilstok.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het controleren van de niveaus.
Na enkele seconden schakelt het display weer over
naar de normale weergave.
Kwaliteit van de motorolie
Dit waarschuwingslampje knippert, als uw voertuig is voorzien van deze functie in
combinatie met de weergave van een melding,
telkens wanneer de motor wordt gestart: het
systeem heeft waargenomen dat de kwaliteit van de
motorolie is afgenomen. Het is essentieel om de olie
zo snel mogelijk te verversen.
Dit 2e waarschuwingslampje brandt in
combinatie met het 1e waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel als de olie niet is ververst
en de kwaliteit van de olie tot voorbij een nieuwe
drempelwaarde is afgenomen. Als dit
waarschuwingslampje regelmatig gaat branden,
moet de olie zo snel mogelijk worden ververst.
De onderhoudsindicator
resetten
In een bevoegde werkplaats met
diagnosegereedschap kan het permanent knipperen
van het waarschuwingslampje na elke servicebeurt
worden uitgeschakeld.
Als u zelf onderhoud aan het voertuig uitvoert, reset
de onderhoudsindicator dan als volgt.
►
Steek de sleutel in het contactslot.
►
Draai deze in de stand
MAR - ON.
►
Druk tegelijkertijd het rem- en koppelingspedaal
langer dan 15 seconden in.
Zie de controlelijst in het onderhoudsschema van de fabrikant die bij
aflevering van het voertuig wordt meegeleverd.
Herinnering
onderhoudsinformatie
Druk kort op de toets MODE voor toegang tot de onderhoudsindicaties.
Gebruik de pijlen omhoog / omlaag om de
onderhoudsintervallen en de kwaliteit van de
motorolie te bekijken.
14
Instrumentenpaneel
Wanneer u nog een keer op de toets MODE drukt,
gaat u terug naar de verschillende menu's op het
display.
Als u lang op de toets drukt, gaat u terug naar het
beginscherm.
Menu... Select...Hiermee kunt
u ...
Service Service (km/mijl tot
onderhoudsbeurt) Het resterende
aantal kilome-
ter / mijl tot
de volgende
onderhoudsbeurt
weergeven.
Olie verversen
(km/mijlen tot olie
verversen) Het resterende
aantal mijl /
kilometer tot de
volgende keer
olie verversen
weergegeven.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de configuratie van het
voertuig (MODE).
Koelvloeistoftemperatuur
Als de wijzer tussen C (Cold) en H (Hot) staat:
normale werking.
Onder zware gebruiksomstandigheden of bij warm
weer kan de wijzer in de buurt van het rode gebied
komen.
Als de wijzer in het rode gebied komt of het
waarschuwingslampje gaat branden:
►
stop onmiddellijk en zet het contact uit. De
koelventilator blijft mogelijk nog korte tijd draaien, dat
kan tot 10 minuten duren.
►
wacht totdat de motor is afgekoeld en controleer
dan het niveau. Vul waar nodig bij.
Bij bijvullen
Wees voorzichtig, het koelcircuit staat onder druk!
Voorkom brandwonden door de dop met een doek
twee slagen los te draaien om de druk te ontlasten.
Wanneer de druk is gedaald, controleer het niveau
en verwijder de dop om bij te vullen.
Als de wijzer in het rode gebied blijft, neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer het koelvloeistofniveau van de motor regelmatig.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van de niveaus.
AdBlue®-
actieradiusindicatoren
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue®-reservoir
is aangesproken of een storing in het SCR-systeem
is gedetecteerd, verschijnt bij het aanzetten van
het contact een indicator die aangeeft hoeveel
kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het
opnieuw starten van de motor automatisch wordt
geblokkeerd.
Als gelijktijdig een storing wordt gedetecteerd en het
AdBlue
®-niveau laag is, wordt de laagste actieradius
weergegeven.
Niet starten van de motor bij een te laag
AdBlue®-niveau
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt automatisch
geactiveerd zodra het AdBlue
®-reservoir leeg is.
Actieradius groter dan 2400 km
Als het contact wordt aangezet, wordt er geen
informatie over de actieradius weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Actieradius tussen 2.400 en 600 km
Wanneer de drempelwaarde van 2.400 km is bereikt, gaat dit lampje knipperen en wordt er
16
Instrumentenpaneel
De bijbehorende informatie wordt op het display van
het instrumentenpaneel weergegeven.
Beschikbare talen: Italiaans, Engels, Duits, Frans,
Spaans, Portugees, Nederlands, Braziliaans
Portugees, Pools, Russisch, Turks en Arabisch.
Alle menu's kunnen worden bekeken als het voertuig
een audiosysteem heeft.
Als het voertuig is uitgerust met een audio- en
telematicasysteem op het touchscreen, zijn
sommige menu's alleen beschikbaar via het
bedieningspaneel van het audiosysteem.
Vanwege de veiligheid kunnen sommige menu's alleen worden geopend als het
contact is uitgeschakeld.
Met de toets MODE kunt u het volgende:
–
Menu's en submenu's openen;
–
Uw keuzes binnen een menu bevestigen;
–
Menu's afsluiten.
Als u lang op de toets drukt, gaat u terug naar het beginscherm.
Met de toets kunt u het volgende:
–
Omhoog bladeren binnen een menu;
–
Een waarde verhogen.Met de toets kunt u het volgende:
–
Omlaag bladeren binnen een menu;
–
Een waarde verlagen.
Menu...
Druk op... Submenu... Druk op...Select... Bevestigen
en
afsluitenHiermee kunt u ...
1 Brightness
(helderheid)
VerhogenDe helderheid van het
instrumentenpaneel,
instrumenten en bedieningen
aanpassen (met ingeschakelde
parkeerlichten).
Verlagen
2 Speed beep
(snelheidspiep)
AAN Verhogen Het geluidssignaal op het
moment dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden
activeren/deactiveren en de
snelheid instellen.
Verlagen
OFF
18
Instrumentenpaneel
Menu…
Druk op...Submenu... Druk op...Select... Bevestigen
en
afsluitenHiermee kunt u ...
8 Autoclose
(automatisch
vergrendelen)
AAN Automatisch vergrendelen van
de portieren / deuren bij een
snelheid hoger dan 20 km/h
activeren / deactiveren.
OFF
9 Unit (eenheid)
Afstand km De eenheid voor weergave van
de afstand kiezen.
mijl
Verbruik
mpg (km/l)
De eenheid voor weergave van
het gebruik kiezen.
mpg (l/100 km)
Temperatuur
°C
De eenheid voor weergave van
de temperatuur kiezen.
°F
Bandenspanning. psiDe eenheden voor weergave
van de bandenspanning
selecteren.
bar
kPa
10 Languages (talen)
Lijst met
beschikbare talen De taal voor het display
selecteren.
11 Volume of
announcements (Buzz)
(Volume van meldingen
(zoemer))
VerhogenHet volume van meldingen
of geluidssignalen voor
waarschuwingen verhogen /
verlagen.
Verlagen
21
Instrumentenpaneel
1Audio- en telematicasysteem op het
touchscreen
Met het bedieningspaneel voor het audiosysteem
op het midden van het dashboard kunnen menu's
worden geopend om bepaalde uitrusting aan te
passen.
De bijbehorende informatie wordt op het display op
het touchscreen weergegeven.
De informatie is beschikbaar in 9 talen: Duits,
Engels, Spaans, Frans, Italiaans, Nederlands, Pools,
Portugees en Turks.
Vanwege de veiligheid kunnen sommige menu's
alleen worden geopend als het contact is
uitgeschakeld.
Biedt toegang tot het menu "Settings"
(Instellingen).
Hiermee kunt u omhoog in een menu bladeren of een waarde verhogen.
Hiermee kunt u omlaag in een menu bladeren of een waarde verlagen.
Menu "Instellingen"
1. "Weergave"
2. "Gesproken commando's"
3. "Tijd en datum"
4. "Veiligheid/Assistentie"
5. "Verlichting"
6. "Portieren & vergrendeling"
7. "Audio"
8. "Telefoon/Bluetooth"
9. "Radio-instelling"
10. "Herstel instellingen" om de fabrieksinstellingen
te herstellen.
11 . "Delete pers. data" (persoonsgegevens
wissen) om al uw persoonlijke gegevens met
betrekking tot de Bluetooth-apparatuur uit het
audiosysteem te wissen.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de audio, telefoon, radio en
navigatie.
De instellingen in de submenu's 4 , 5 en 6
zijn afhankelijk van de uitrusting in het
voertuig.
In het submenu "Display" (Display) kunt u het
volgende doen: –
"Languages" (T
alen) selecteren en een van de
hierboven genoemde talen kiezen,
–
"Unit of Measurement" (Maateenheid) selecteren
en het verbruik (mijl/gallon, l/100 km), afstanden
(mijl, km) en temperatuur (°F, °C) instellen,
–
"T
rip B display" (Weergave traject B) selecteren
om traject B van de boordcomputer in of uit te
schakelen (aan, uit).
In het submenu "Safety/Assistance" (Veiligheid/
Assistentie) kunt u het volgende doen:
–
"Parkview Camera" (Parkview-camera) en
daarna de "Reversing camera" (Achteruitrijcamera)
selecteren om deze in of uit te schakelen (On, Off),
–
"Parkview camera" (Parkview-camera), daarna
"Vertraging camera" (Camera delay) selecteren om
het display 10 seconden vast te houden of tot 18
km/u in of uit te schakelen) (aan, uit),
–
"T
raffic Sign" (Verkeersbord) selecteren om deze
in of uit te schakelen (aan, uit),
–
"Passenger airbag" (Passagiersairbag) selecteren
om deze in of uit te schakelen (aan, uit).
In het submenu "Lights" (Verlichting) kunt u het
volgende doen:
–
"Daytime running lamps" (Dagrijverlichting)
selecteren om deze in of uit te schakelen (aan, uit),
–
"Auto. main beam headlamps" (Automatisch groot
licht) om deze functie in of uit te schakelen (aan, uit),
– "Headlamp sensor" (Koplampsensor) selecteren
om de gevoeligheid aan te passen (1, 2, 3).
In het submenu "Doors & locking" (Portieren &
vergrendeling) kunt u het volgende doen:
–
"Autoclose" (Automatische sluiten) selecteren om
deze functie in of uit te schakelen (aan, uit).
35
Ergonomie en comfort
3Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaand voertuig.
Spiegels
Buitenspiegels
Ze zijn verdeeld in twee zones:
A - Bovenste spiegel
B - Onderste spiegel
De spiegel zijn bolvormig om het beeld opzij te
vergroten. De objecten die u in de spiegel ziet zijn
dichterbij dan ze lijken. Houd daar rekening mee om
de afstand goed in te schatten.
De behuizing bevat de zijknipperlichten en de
antennes, afhankelijk van de beschikbare uitrusting
van het voertuig (GPS, GSM, radio enz.).
Elektrisch verstellen
Het contactslot staat in de stand MAR.
► Draai de knop om de spiegelzone te selecteren.
Buitenspiegel links:
A1 - Bovenste spiegel
B1 - Onderste spiegel
Buitenspiegel
rechts:
A2 - Bovenste spiegel
B2 - Onderste spiegel
►
Zet de knop dan in de richting van de gewenste
afstelling.
Elektrisch inklappen
► Druk op deze toets.
De spiegels verwarmen
► Druk op de toets van de
achterruitverwarming.
Binnenspiegel
Met de hendel aan de onderzijde kan de spiegel in 2
standen worden gezet. In de dagstand staat de hendel naar voren.
Trek de hendel naar u toe om de spiegel in de
nachtstand (antiverblinding) te zetten.
Binnenspiegel (elektrisch)
De binnenspiegel bevat een speciaal display met
informatie over het elektrische systeem. Het gaat
branden wanneer het contact wordt ingeschakeld en
wanneer het voertuig wordt opgeladen.
Druk op deze toets om het display tijdelijk uit
te schakelen.
Het display wordt automatisch ingeschakeld zodra u
het contact opnieuw aanzet.
36
Ergonomie en comfort
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het Display in de achteruitkijkspiegel.
Verwarming en ventilatie
Advies
Het ventilatie- en airconditioningssysteem gebruiken
►
Let erop dat de uitstroomopening onder
de voorruit, de verschillende luchtkanalen,
ventilatieroosters, overige uitstroomopeningen en
ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven
voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar
het interieur.
►
Dek de zonnesensor op het dashboard niet
af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het
automatische airconditioningssysteem.
►
Zet de airconditioning minstens één tot twee
keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het
systeem in goede staat te houden.
►
Gebruik de airconditioning niet als deze niet
koelt en neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer er een zware lading op een steile
helling bij een hoge buitentemperatuur wordt
gesleept, kan de airconditioning tijdelijk worden
uitgeschakeld, zodat de motor meer vermogen
heeft en meer sleepkracht biedt.
Rijd niet te lang met de ventilatie uitgeschakeld of terwijl de luchtrecirculatie in
het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans op
beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur
hoog is opgelopen, is het raadzaam om het
interieur even te ventileren.
Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg
is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed
wordt ververst.
Bij condensvorming door gebruik van de airconditioning kan er water onder uit de
auto lekken. Dit is volkomen normaal.
Onderhoud van het ventilatie- en airconditioningssysteem
►
Controleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
We raden aan om een samengesteld
interieurfilter te gebruiken. Het speciale actieve
additief biedt bescherming tegen vervuilende
gassen en onaangename geuren.
►
V
oor een juiste werking van het
airconditioningssysteem moet u het laten
controleren volgens de aanbevelingen in het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Bevat gefluoreerde broeikasgas R134A. Afhankelijk van de uitvoering en het
verkoopland kan het aircocircuit het broeikasgas
R134a bevatten.
Stop & Start De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als de
motor draait.
Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem uit om
een comfortabele temperatuur in het interieur te
behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
Verwarming / handbediende
airconditioning
1. Airconditioning aan / uit (afhankelijk van de
uitvoering)
2. Regeling van de temperatuur
3. Regeling van de luchtstroom
4. Regeling van de luchtverdeling
5. Toevoer van buitenlucht / luchtrecirculatie
38
Ergonomie en comfort
met FULL AUTO Dit is de normale stand van het
automatische airconditioningssysteem.
–
Met de ring om de knop
AUTO kunt u de
comforttemperatuur aanpassen op een schaal van: •
HI (hoog tot ≈32) tot
•
LO (laag tot ≈16).
Het systeem regelt de luchtverdeling, luchtstroom
en luchtinlaat zodat het comfort wordt ingesteld op
basis van de weergegeven schaal en er voldoende
lucht door het interieur wordt gerecirculeerd.
Aanpasbare stand AUTO
In de stand AUTO kunnen verschillende instellingen
worden gewijzigd: luchtverdeling, luchtstroom,
airconditioning en luchttoevoer/luchtrecirculatie.
Het display verandert van FULL AUTO naar AUTO.
►
Druk nog een keer op de toets (
1) om de volledig
automatische werking weer in te stellen. Het display
op het bedieningspaneel verandert van AUTO naar
FULL AUTO.
Als het systeem na handmatige aanpassingen
de geselecteerde gradatie niet kan vasthouden,
knippert dit en gaat AUTO uit. Druk op de knop (1 )
om terug te gaan naar de automatische instellingen.
Airconditioning uit
► Druk op de toets ( 2) om de functies van de
airconditioning uit te schakelen. Het sneeuwvlokje
op het display gaat uit.
Volledig uitschakelen
► Druk op de toets ( 3) om het systeem uit te
schakelen. Het lampje en het display gaan uit.
Temperatuur
De waarde kan worden ingesteld tussen:
– een maximale waarde van 32 in de stand
HI (High), waarbij de toegevoerde lucht wordt
opgewarmd.
–
een minimale waarde van 16 in de stand
LO (Low), waarbij de toegevoerde lucht wordt
afgekoeld.
Luchtverdeling
► Druk op een van de toetsen 4 om de luchtstroom
te verdelen naar:
de ventilatieopeningen voor de voorruit en zijruiten voorin (ramen ontwasemen
- ontdooien),
de middelste en zijventilatieopeningen (borst en gezicht),
de roosters in de zones voor en achter (voetruimte).
Door de toetsen te combineren kunt u de
luchtverdeling verder aanpassen.
Luchtstroom
► Druk op een van de toetsen ( 5) om de
luchttoevoer te verhogen of te verlagen.
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de voorruit
en zijruiten beslaan.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van uitlaatgassen)
af te sluiten.
In deze stand kunt u de lucht in het interieur snel opwarmen of afkoelen.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht
weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het
interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.
►
Druk op de toets (
6) om de luchtrecirculatie in het
interieur in te schakelen. Het controlelampje gaat
branden.
Wanneer u nog een keer op deze toets drukt,
wordt de invoer van buitenlucht weer ingesteld. Het
controlelampje gaat uit.
Wanneer u op de toets (1 ) drukt, wordt de
invoer van buitenlucht weer ingesteld.
Wanneer u teruggaat naar deze stand, wordt de
lucht in het voertuig ververst en worden de ruiten
ontwasemd. Druk nog een keer op de toets (1 )
om de functie FULL AUTO weer in te schakelen.
Verwarming (elektrisch)
Er wordt een thermostatisch bedieningspaneel
gebruikt om het interieur te verwarmen, naast de
standaardknoppen op de middenconsole.
Het bedieningspaneel bevindt zich naast het
stuurwiel, onder het bedieningspaneel voor MODE.