11 2
Rijden
Head-up display
3.Weergave van de snelheidslimiet.
4. Verzoek om de snelheid op te slaan.
5. Huidige rijsnelheid.
6. Huidige ingestelde snelheid.
Opslaan van de snelheid
► Schakel de snelheidsbegrenzer/snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met
een andere snelheidslimiet geeft het systeem
de waarde aan en wordt er een melding
weergegeven waarna u deze snelheid als
nieuwe snelheid kunt opslaan. De letters " MEM"
knipperen enkele seconden op het display.
Bij een verschil van minder dan 9 km/u tussen de ingestelde snelheid en de door
de snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem weergegeven
snelheid wordt het symbool " MEM" niet
weergegeven.
► Druk één keer op toets 2 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Er wordt een melding weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
► Druk toets 2nogmaals in om te bevestigen
en deze snelheid als nieuwe snelheid op te
slaan.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Snelheidsbegrenzer
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid
overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden
is 30 km/h.De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand LIMIT )/OFF (stand 0)
2. Ingestelde snelheid verlagen
3. Ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsbegrenzer onderbreken/hervatten
met de eerder opgeslagen ingestelde
snelheid
5.Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
drempelsnelheden met behulp van Opslaan
van snelheden
of
Gebruik de door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
weergegeven snelheid
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het opslaan van snelheden
of over het snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Weergave op het
instrumentenpaneel
11 4
Rijden
► druk één keer op toets 5; er verschijnt een
melding ter bevestiging van het verzoek om de
snelheid op te slaan,
► druk nogmaals op toets 5 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
► Houd het gaspedaal volledig ingedrukt.De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
► U hoeft alleen het gaspedaal los te laten om weer terug te keren naar een snelheid lager dan
de ingestelde snelheid.
Als de ingestelde snelheidslimiet wordt
overschreden, maar dit komt niet door de
bestuurder (bijvoorbeeld op een steile helling),
dan klinkt er onmiddellijk een geluidssignaal.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
indrukken van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Rem waar nodig om de rijsnelheid te
beperken.
Zodra de ingestelde rijsnelheid weer wordt
bereikt, werkt de snelheidsbegrenzer weer: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Uitschakelen
► Draai rolknop 1 in de stand "OFF ”: de
informatie over de snelheidsbegrenzer wordt niet
meer weergegeven.
Storing
Er worden streepjes weergegeven (knipperend
en vervolgens permanent brandend) bij een
storing van de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Snelheidsregelaar -
specifieke adviezen
Gebruik voor uw veiligheid en die van uw
medeweggebruikers de
snelheidsregelaar uitsluitend als de
verkeerssituatie het mogelijk maakt om
gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand tot
uw voorligger te blijven rijden.
Blijf waakzaam wanneer de
snelheidsregelaar is ingeschakeld. Wanneer
u op een van de toetsen voor het aanpassen
van de snelheid drukt, kan de snelheid van
uw auto plotseling veranderen.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Rem
waar nodig om de rijsnelheid te beperken.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid
U kunt tijdelijk harder rijden dan de
ingestelde snelheid door op het gaspedaal
te drukken (de geprogrammeerde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren
naar de ingestelde snelheid (wanneer
deze snelheid weer wordt bereikt, stopt de
weergave van de snelheid met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de
volgende situaties:
– In een stedelijk gebied met overstekende voetgangers.– In druk verkeer .– Op bochtige of steile wegen.– Op gladde of overstroomde wegen.– Bij slechte weersomstandigheden.– Bij rijden op een racecircuit.
– Op een testbank.– Bij het gebruik van sneeuwkettingen, sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/h rijden.Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie
moet minimaal stand D of de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregelaar na het
schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
11 5
Rijden
6– Op een testbank.– Bij het gebruik van sneeuwkettingen, sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/h rijden.Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie
moet minimaal stand D of de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij auto’s met het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregelaar na het
schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verlagen
3. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met eerder opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
snelheidslimieten met de functie Opslaan van
de snelheden
of
Gebruiken van de snelheid
die wordt voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het opslaan van snelheden
of over het snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem .
Weergave op het
instrumentenpaneel
Head-up display
6.Snelheidsregelaar geselecteerd
7. Indicatie van snelheidsregelaar onderbroken/
hervat
8. Ingestelde snelheid
11 6
Rijden
9.Snelheid voorgesteld door
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
► Druk op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar in te schakelen en een
snelheid op te slaan als de auto de gewenste
snelheid heeft bereikt; de huidige snelheid van
de auto wordt de opgeslagen als de ingestelde
snelheid.
► Laat het gaspedaal los.► Druk nogmaals op toets 4 om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken.
► Druk nogmaals op toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
► In stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere keren kort op de toets 2 of 3.► Continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de toets 2 of 3 ingedrukt.
Tijdens het ingedrukt houden van de toets 2 of 3 kan de snelheid van de auto
zeer snel veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de
actuele wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto te sterk accelereert of vaart mindert.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van
de geprogrammeerde snelheidsinstellingen via
het touchscreen:
► druk op de toets 5 voor weergave van de zes
geprogrammeerde snelheden,
► druk op de toets van de door u gewenste snelheid.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan
de snelheid die wordt voorgesteld
door het snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel:
► Druk één keer op toets 5; er wordt een
melding weergegeven om het verzoek tot
opslaan te bevestigen.
► Druk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
De snelheid verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende om
weer terug te keren naar de ingestelde snelheid.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te
activeren met de wagensnelheid hoger dan 40
km/h.
Uitschakelen
► Draai rolknop 1 in de stand "OFF ”: de
informatie over de snelheidsregelaar wordt niet
meer weergegeven.
Storing
Er worden streepjes weergegeven (knipperend
en vervolgens permanent brandend) bij een
storing van de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Active Safety Brake met Distance Alert
en intelligente
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:– waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger.
11 7
Rijden
6Storing
Er worden streepjes weergegeven (knipperend
en vervolgens permanent brandend) bij een
storing van de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Active Safety Brake met Distance Alert
en intelligente
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:– waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger.
– vermindert de snelheid van de auto om een aanrijding te voorkomen of de zwaarte van de
aanrijding te beperken.
Dit systeem heeft drie functies:
– Distance Alert.– Intelligente noodremassistentie.– Active Safety Brake (automatisch noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera bovenaan
de voorruit.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem moet de bestuurder waakzaam
blijven.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit
voorbereid op een automatische remactie. Er
kan dan een zwak geluid hoorbaar zijn en
mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Het systeem kan worden uit- of ingeschakeld via
het configuratiemenu van de auto.
Het uitschakelen van het systeem wordt gesignaleerd door het branden van dit
verklikkerlampje, in combinatie met de weergave
van een melding.
Zonder audiosysteem
► In het menu "RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " WS AANRIJDING". (automatisch
noodremsysteem).
Met audiosysteem
► Activeer of deactiveer in het menu
"Persoonlijke instelling - configuratie "
de functie "Autom. noodremfunctie ".
Met touchscreen
► Selecteer in het Rijverlichting / Auto
menu het tabblad" Overige instellingen "
en dan "Beveiliging " en activeer/deactiveer
"Autom. noodremassistentie".
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
ESC-systeem werkt goed.
ASR-systeem ingeschakeld.
120
Rijden
Storing
Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door een permanent
brandend lampje, in combinatie met een melding
en een geluidssignaal.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Systeem voor detecteren
van onoplettendheid
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk
geval elke 2 uur.
Afhankelijk van de uitvoering omvat de functie
alleen het systeem "Coffee Break Alert" of ook
het systeem "Driver Attention Warning”.
Deze systemen zijn absoluut niet
bedoeld om de bestuurder wakker te
houden of te voorkomen dat de bestuurder
achter het stuur in slaap valt.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto aan de kant te zetten
als hij/zij vermoeid is.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via
het configuratiemenu van de auto.
Zonder audiosysteem
► In het menu "RIJHULP" op het display
van het instrumentenpaneel, inschakelen/
uitschakelen " WAARSCH BEST ".
(vermoeidheidsherkeningssysteem).
Met audiosysteem
► Activeer of deactiveer in het menu "Persoonlijke instelling - configuratie "
de functie "Detectie verslapping aandacht".
Met touchscreen
► Selecteer in het Rijverlichting / Auto
menu het tabblad" Overige instellingen "
en dan "Beveiliging " en activeer/deactiveer
"Detectie verslapping aandacht".
Coffee Break Alert
Het systeem geeft een waarschuwing
zodra het detecteert dat de bestuurder
langer dan twee uur heeft gereden met een
snelheid van meer dan 65 km/h zonder dat deze een pauze heeft genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die
de bestuurder adviseert een pauze te nemen, en
een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de auto
wordt stilgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
– De auto staat langer dan 15 minuten stil met draaiende motor.
– Het contact is enkele minuten afgezet geweest.– De veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 65 km/h, gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra de
snelheid hoger is dan 65 km/h.
Driver Attention Warning
Afhankelijk van de uitvoering wordt het systeem
"Coffee Break Alert" gecombineerd met het
systeem "Driver Attention Warning”.
Met behulp van een boven aan de voorruit geplaatste camera beoordeelt het
systeem de waakzaamheid, vermoeidheid of
afleidingen van de bestuurder door afwijkingen in
de koers van de auto ten opzichte van de
wegmarkeringen te signaleren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)wegen (snelheden hoger dan 65 km/h).In eerste instantie wordt de bestuurder
gewaarschuwd door de melding “ Voorzichtig!”,
samen met een geluidssignaal.
Als het systeem drie waarschuwingen heeft
gegeven, geeft het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding " Doorrijden
gevaarlijk: Las een rustpauze in!", en wordt
het geluidssignaal harder.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder dat
er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
– wegmarkeringen afwezig, versleten, niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.);
– geringe afstand tot de voorligger (geen detectie van wegmarkeringen);– smalle of bochtige weg.
121
Rijden
6Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)wegen (snelheden hoger dan 65 km/h).In eerste instantie wordt de bestuurder
gewaarschuwd door de melding “Voorzichtig!”,
samen met een geluidssignaal.
Als het systeem drie waarschuwingen heeft
gegeven, geeft het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding " Doorrijden
gevaarlijk: Las een rustpauze in!", en wordt
het geluidssignaal harder.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder dat
er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
– wegmarkeringen afwezig, versleten, niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.);
– geringe afstand tot de voorligger (geen detectie van wegmarkeringen);– smalle of bochtige weg.
Lane Departure Warning
System
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem detecteert, met behulp van een
camera die doorgetrokken of onderbroken
strepen herkent, het onbedoeld overschrijden
van een rijstrookmarkering.
Wanneer de aandacht van de bestuurder
verslapt en de rijsnelheid is hoger dan 60 km/h, wordt er een waarschuwing gegeven dat de auto
de rijstrookmarkering overschrijdt.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
Uitschakelen/inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het contact
wordt aangezet.
OFF
► U kunt het systeem uitschakelen door op deze toets te drukken.Uitschakeling wordt aangegeven door
het branden van het verklikkerlampje
op de toets en dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel.
Door er nogmaals op te drukken, wordt het
weer geactiveerd; het verklikkerlampje en het
waarschuwingslampje gaan uit.
Detectie
Wanneer een rijstrookmarkering wordt
gedetecteerd, gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel knipperen en wordt er een
geluidssignaal gegeven.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20 seconden nadat deze is
uitgeschakeld, wordt er geen waarschuwing
gegeven.
Storing
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
dodehoekbewaking
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
122
Rijden
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten
van de bumpers en waarschuwt de bestuurder
voor de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid
van andere voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motoren) in de blinde hoeken van de auto
(gebieden die de bestuurder niet kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar
zich dat voertuig bevindt, gaat er een
waarschuwingslampje branden:
– direct, wanneer u wordt ingehaald;– na ongeveer een seconde, wanneer u langzaam een ander voertuig inhaalt.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het touchscreenmenu Rijverlichting/Auto .
Wanneer de auto wordt gestart, gaat in
de linker- of rechterbuitenspiegel een
waarschuwingslampje branden om aan te geven
dat het systeem is geactiveerd.
De systeemstatus blijft in het geheugen
opgeslagen wanneer het contact is afgezet.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door CITROËN gehomologeerde
trekhaak.
Voorwaarden voor de
werking
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op aangrenzende rijstroken.– De snelheid van uw auto moet tussen 12 en 140 km/h liggen.– Wanneer u een auto inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 10 km/h is.– Wanneer u door een andere auto wordt ingehaald en het verschil in snelheid minder dan 25 km/h is.– Het verkeer stroomt vloeiend door .– De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.– U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.– Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen wordt er geen
waarschuwing gegeven:
– Bij stilstaande voorwerpen (geparkeerde auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden enz.).– Bij tegemoetkomend verkeer.– Op bochtige wegen of in zeer scherpe bochten.– Bij het inhalen van of ingehaald worden door een zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus
enz.) die én in de dode hoek achter wordt
gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de
bestuurder bevindt.
– Bij snelle inhaalmanoeuvres.– Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
Storing
Bij een storing knippert dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel enkele ogenblikken, gaat
het servicelampje branden en wordt er een
melding weergegeven.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden
(zo kan een wolk waterdruppels in de dode
hoek worden aangezien voor een voertuig).