Page 41 of 116

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-15
4
het voertuig tot stilstand is gekomen
voordat u de achterremblokkeerhendel
naar links beweegt.DAU78200
ABS
Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitge-
voerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aan-
stuurt.
Gebruik de remmen met ABS net zoals
conventionele remmen. Bij activering van
het ABS-systeem kan een pulsatie worden
gevoeld in de remhendels. Ga in dat geval
door met remmen en laat het ABS-systeem
het werk doen. Ga niet “pompend” rem-
men, dit vermindert de remeffectiviteit.
WAARSCHUWING
DWA16051
Houd altijd een veilige afstand tot voor-
liggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust
met ABS.
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of grindwegen, kan
de remafstand met het ABS-sy-
steem langer zijn dan zonder ABS-
systeem.
Het ABS-systeem wordt bewaakt door een
ECU die het systeem bij een storing laat te-
rugkeren naar conventioneel remmen.
OPMERKING
Het ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat het contact-
slot op “ON” is gezet en een
rijsnelheid wordt bereikt van 10 km/h
(6 mi/h) of hoger. Tijdens deze test
hoort u een “klikkend” geluid aan de
voorkant van het voertuig en wanneer
u een remhendel licht aantrekt, voelt u
eventueel een trilling in de hendel. Dit
is normaal.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder pul-
saties kan voelen in de rembediening
UBL1D0D0.book Page 15 Thursday, May 11, 2017 1:31 PM
Page 42 of 116

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-16
4
terwijl ABS actief is. Er is echter speci-
aal gereedschap vereist, dus neem
contact op met uw Yamaha dealer.
LET OP
DCA20100
Let op dat de wielsensor en de rotor van
de wielsensor niet beschadigd raken,
anders kan het ABS-systeem niet meer
naar behoren werken.
DAU78611
Tractieregeling
De tractieregeling (TCS) draagt bij aan het
behouden van grip bij het optrekken op
gladde oppervlakken, zoals onverharde of
natte wegen. Wanneer sensoren detecte-
ren dat het achterwiel begint te slippen (on-
gecontroleerde slip), grijpt de
tractieregeling in door het motorvermogen
te reguleren totdat de grip is hersteld.
Als tractieregeling in werking is, knippert
het controlelampje “ ”. Mogelijk merkt u
verandering in de reactie van de motor of
het uitlaatgeluid.
WAARSCHUWING
DWA18860
De tractieregeling vormt geen vervan-
ging voor verstandig rijgedrag dat is
aangepast aan de omstandigheden. De
tractieregeling biedt geen bescherming
tegen gripverlies door te snel ingaan van
bochten, snel optrekken bij schuin over-
hangen of door remmen, en kan wegglij-
den van het voorwiel niet voorkomen.
Rijd altijd voorzichtig op oppervlakken
die mogelijk glad kunnen zijn en vermijd
bijzonder gladde oppervlakken.
Tractieregeling instellen
Als u de machine inschakelt, wordt tractie-
regeling automatisch ingeschakeld.
1. Voorwielsensor
2. Opneemring voorwielsensor
1. Achterwielsensor
2. Opneemring achterwielsensor
2
1
2
1
ZAUM1520
1. Controlelampje tractieregeling Ž
2. Weergave tractieregeling
ZAUM1498
12
UBL1D0D0.book Page 16 Thursday, May 11, 2017 1:31 PM
Page 43 of 116

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-17
4
Bedien om de tractieregeling uit te schake-
len de schakelaar “INFO” om de informatie-
weergave te wisselen naar de weergave
van de tractieregeling. Houd vervolgens de
schakelaar “INFO” drie seconden inge-
drukt. Op het display wordt “TCSOFF”
weergegeven en het controlelampje “TCS”
gaat branden.
OPMERKING
Als de machine vast is komen te zitten in
modder, zand of een ander zacht opper-
vlak, schakel dan de tractieregeling uit om
het vrijmaken van het achterwiel te verge-
makkelijken.
LET OP
DCA16801
Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
banden. (Zie pagina 7-18.) Bij gebruik
van banden met een andere maat zal de
tractieregeling de wielrotatie niet nauw-
keurig kunnen regelen.
De tractieregeling terugstellen
De tractieregeling wordt onder de volgende
omstandigheden automatisch uitgescha-
keld, bijvoorbeeld als een sensorfout wordt
gedetecteerd of wanneer langer dan enkele
seconden slechts één wiel kan draaien. Als
dit gebeurt, gaat het controlelampje “ ”
branden en mogelijk ook het
waarschuwingslampje “ ”.
OPMERKING
Geef niet langdurig gas wanneer de machi-
ne op de middenbok staat. Anders wordt
de tractieregeling automatisch uitgescha-
keld en moet deze opnieuw worden inge-
steld.
Als de tractieregeling automatisch wordt
uitgeschakeld, kunt u deze als volgt terug-
stellen.
1. Stop de machine en schakel deze vol-
ledig uit.
2. Wacht enkele seconden en schakel de
machinevoeding vervolgens in.
3. Het controlelampje Ž dient uit te
gaan en het systeem dient te worden
ingeschakeld.
OPMERKING
Als het controlelampje Ž na het terug-
stellen blijft branden, kan nog steeds met
de machine worden gereden; laat de ma-
chine echter zo snel mogelijk nakijken door
uw Yamaha dealer.
4. Laat een Yamaha dealer het voertuig
nakijken en het controlelampje Ž
uitschakelen.
1. Controlelampje tractieregeling Ž
2. Weergave tractieregeling
ZAUM1499
12
1. Controlelampje tractieregeling Ž
2. Waarschuwingslampje motorstoring Ž
ZAUM1500
UBL1D0D0.book Page 17 Thursday, May 11, 2017 1:31 PM
Page 44 of 116
Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-18
4
DAU78502
Tankdop
Om de tankdop te verwijderen
1. Zet het contactslot op “ ” om het
tankdopdeksel te openen.
2. Draai de tankdop linksom totdat de
ontgrendelmarkering “ ” is uitgelijnd
met “ ”, en verwijder dan de dop.
Om de tankdop aan te brengen
1. Steek de tankdop in de opening van
de brandstoftank en draai deze
rechtsom totdat de
vergrendelmarkering “ ” is uitgelijnd
met “ ”.2. Sluit het tankdopdeksel.
WAARSCHUWING
DWA11092
Na het tanken moet de tankdop goed
worden aangedraaid. Door brandstof-
lekkage ontstaat brandgevaar.
1. Tankdopdeksel
1. Tankdop
2. Ontgrendelingsmarkering “ ”
1
1
2
1. Vergrendelingsmarkering Ž
1
UBL1D0D0.book Page 18 Thursday, May 11, 2017 1:31 PM
Page 45 of 116

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-19
4
DAU13213
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10882
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbron-
nen zoals de waakvlammen van gei-
sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Stop met vullen zodra de brandstof de
onderkant van de vulhals heeft be-
reikt. Omdat brandstof uitzet als deze
warm wordt, kan de warmte van de
motor of de zon ervoor zorgen dat
brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid-
dellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aange-zien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
[DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15152
Benzine is giftig en kan letsel of overlij-
den veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
DAU75300
LET OP
DCA11401
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwendige motor-
onderdelen als kleppen en zuigerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
1
2
Voorgeschreven brandstof:
Loodvrije superbenzine (gasohol
[E10] acceptabel)
Inhoud brandstoftank:
13 L (3.4 US gal, 2.9 Imp. gal)
Brandstofreserve:
2.4 L (0.63 US gal, 0.53 Imp.gal)
UBL1D0D0.book Page 19 Thursday, May 11, 2017 1:31 PM
Page 46 of 116

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-20
4
OPMERKING
Deze markering geeft de aanbevolen
brandstof voor dit voertuig aan zoals
gespecificeerd in de Europese voor-
schriften (EN228).
Controleer bij het tanken of het vulpi-
stool dezelfde markering draagt.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol.
Gasohol met ethanol kan worden gebruikt,
mits het ethanolgehalte niet hoger is dan
10% (E10). Gasohol met methanol wordt
niet aangeraden door Yamaha aangezien
deze schade kan toebrengen aan het
brandstofsysteem of problemen kan ople-
veren met de voertuigprestaties.
DAU58301
Overloopslang brandstoftank
Voordat u de machine gaat gebruiken:
Controleer de aansluiting en ligging
van de overloopslang van de brand-
stoftank.
Controleer de overloopslang van de
brandstoftank op scheuren of bescha-
diging en vervang deze indien nodig.
Controleer of de overloopslang van de
brandstoftank niet verstopt is en reinig
deze indien nodig.
E5E10
1. Overloopslang brandstoftank
ZAUM1510
1
UBL1D1D0.book Page 20 Wednesday, May 23, 2018 5:48 PM
Page 47 of 116

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-21
4
DAU13447
Uitlaatkatalysatoren
Dit voertuig is uitgerust met uitlaatkatalysa-
toren in het uitlaatsysteem.
WAARSCHUWING
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo-
tor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat ge-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsy-
steem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhouds-
werkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
LET OP
DCA10702
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
gebruik van loodhoudende benzine zal
onherstelbare schade worden toege-
bracht aan de uitlaatkatalysator.
DAU78514
Opbergcompartimenten
Dit model is voorzien van 3 opbergcompar-
timenten. De voorste opbergcompartimen-
ten en het achterste opbergcompartiment
bevinden zich op de aangegeven plaatsen.
OPMERKING
Opbergcompartiment A moet worden
geopend met het Smart-sleutelsy-
steem. (Zie pagina 3-9.)
Het zadel/achterste opbergcomparti-
ment kan worden geopend met het
Smart-sleutelsysteem of de mechani-
sche sleutel.
Sommige helmen kunnen vanwege
hun grootte of vorm niet in het achter-
ste opbergcompartiment worden op-
geborgen.
1. Opbergcompartiment A
2. Opbergcompartiment B
1. Achterste opbergcompartiment
2
1
1
UBL1D0D0.book Page 21 Thursday, May 11, 2017 1:31 PM
Page 48 of 116

Functies van instrumenten en bedieningselementen
4-22
4
Opbergcompartiment A
Draai om opbergcompartiment A te openen
het contactslot naar “OPEN” en druk dan
op de knop “LID”.
Druk om opbergcompartiment A te sluiten
op het deksel van het opbergcompartiment
totdat het gesloten is.
Opbergcompartiment B
Druk om opbergcompartiment B te openen
het deksel van het opbergcompartiment
naar binnen om het te ontgrendelen en trek
dan om het te openen.
Druk om opbergcompartiment B te sluiten
het deksel van het opbergcompartiment in
de oorspronkelijke positie.
Zadel/achterste opbergcompartiment
Om het zadel/achterste opbergcomparti-
ment te openen met behulp van het con-
tactslot
Draai het contactslot naar “OPEN” en druk
dan op de knop “SEAT”.
Om het zadel/achterste opbergcomparti-
ment te openen met de mechanische sleu-
tel
1. Open het afdekplaatje van het sleutel-
gat.2. Steek de mechanische sleutel in het
zadelslot en draai de sleutel rechtsom.
OPMERKING
Zorg dat het zadel en alle opbergcomparti-
menten zijn gesloten alvorens te gaan rij-
den.
LET OP
DCA24020
Zorg ervoor dat de sleutelgatafdekking
is geïnstalleerd als de mechanische
sleutel niet wordt gebruikt.
LET OP
DCA21150
Let op het volgende bij het gebruik van
het opbergcompartiment.
Het opbergcompartiment wordt
warm bij blootstelling aan zon en/of
warmte van de motor, dus bewaar
1. Deksel
2. Opbergcompartiment
12
1. Afdekplaatje sleutelgat
1. Zadelslot
2. Ontgrendelen.
1
1
2
UBL1D0D0.book Page 22 Thursday, May 11, 2017 1:31 PM