Page 129 of 260
127
Rijden
6– Te stevig vasthouden van het stuurwiel of dynamische stuurmanoeuvre.– Intrappen van het rempedaal (met een pauze tot gevolg totdat de snelheidsregelaar weer wordt ingeschakeld) of het gaspedaal
(onderbreking zolang het pedaal wordt
ingetrapt).– Pauzeren van de snelheidsregelaar
.
– Uitschakelen van het ASR-systeem.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
Lampje van de knop Rolknop
snelheidsregelaar Symbolen
WeergaveAanwijzingen
Uit CRUISE
(grijs)
(grijs)Snelheidsregelaar gepauzeerd; Lane
Positioning Assist niet actief.
Uit CRUISE
(groen)
(grijs)Snelheidsregelaar actief; Lane Positioning
Assist niet actief.
Groen CRUISE
(groen)
(groen)Drive Assist Plus actief, werkt normaal
(correctie wordt uitgevoerd op het
stuurwiel).
Groen CRUISE
70
(grijs)
(grijs)Drive Assist Plus gepauzeerd.
Page 130 of 260

128
Rijden
Lampje van de knopRolknop
snelheidsregelaar Symbolen
WeergaveAanwijzingen
Groen CRUISE
(groen)/(grijs)
(grijs)Drive Assist Plus actief; er is niet aan alle
voorwaarden voor de Lane Positioning
Assist voldaan.
Groen OFF of LIMIT
(grijs)
(grijs)Snelheidsregelaar niet actief; er is niet aan
alle voorwaarden voor de Lane Positioning
Assist voldaan.
Groen CRUISE
(groen)/(grijs)
(grijs)Drive Assist Plus onderbroken:
snelheidsregelaar en Lane Positioning
Assist zijn onderbroken.
Meldingen
Rijsituaties
"Activeer de snelheidsregelaar om het Lane Positioning Assist- systeem te gebruiken" Activering van de Lane Positioning Assist terwijl de snelheidsregelaar niet actief
is.
"Omstandigheden ongeschikt, activering in stand-by" Activering van Lane Positioning Assist terwijl er niet aan alle voorwaarden is
voldaan.
"Houd uw handen op het stuurwiel" Langere tijd rijden zonder het stuurwiel vast te houden of terwijl het s\
tuurwiel
verkeerd of onvoldoende stevig wordt vastgehouden.
"Houd het stuurwiel vast" Lane Positioning Assist wordt op dat moment of spoedig uitgeschakeld.
"Neem de controle over" Gelijktijdig uitschakelen van de snelheidsregelaar en de Lane Positionin\
g Assist.
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte
rijstrook en een glad wegdek rijdt en de
bestuurder het stuur stevig vasthoudt, kan het
Lane Keeping System toch een
waarschuwing geven. Het systeem werkt mogelijk niet of voert mogelijk
ongeschikte correcties van de besturing uit in de
volgende situaties:
–
slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek, sneeuw, regen, mist),– verblinding (verlichting van een tegenligger, laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van
schaduw en licht),
– gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw,
beschadigd of bedekt door een sticker,
– wegmarkeringen beschadigd, deels niet zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegsplitsingen),
– bij het rijden in een scherpe bocht,– bij het rijden op bochtige wegen,– bij de aanwezigheid van asfaltverbindingen op de weg.
Het systeem mag niet worden gebruikt:– bij het rijden met een noodreservewiel,– bij het trekken van een aanhanger, met name als deze niet aangekoppeld of
goedgekeurd is,
– bij slechte weersomstandigheden,– bij het rijden op een glad wegdek (kans op aquaplanning, sneeuw, ijzel),– bij het rijden op een circuit,– op een testbank.
Storing
Een systeemstoring wordt aangegeven door branden van het
lampje Service en dit (oranje) symbool, in
Page 131 of 260

129
Rijden
6– slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek, sneeuw, regen, mist),– verblinding (verlichting van een tegenligger, laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van
schaduw en licht),
– gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw,
beschadigd of bedekt door een sticker,
– wegmarkeringen beschadigd, deels niet zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegsplitsingen),
– bij het rijden in een scherpe bocht,– bij het rijden op bochtige wegen,– bij de aanwezigheid van asfaltverbindingen op de weg.
Het systeem mag niet worden gebruikt:– bij het rijden met een noodreservewiel,– bij het trekken van een aanhanger, met name als deze niet aangekoppeld of
goedgekeurd is,
– bij slechte weersomstandigheden,– bij het rijden op een glad wegdek (kans op aquaplanning, sneeuw, ijzel),– bij het rijden op een circuit,– op een testbank.
Storing
Een systeemstoring wordt
aangegeven door branden van het
lampje Service en dit (oranje) symbool, in
combinatie met een waarschuwingsmelding en
een geluidssignaal.
Lane Keeping Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen en bermranden (afhankelijk
van de uitvoering), corrigeert de koers van
de auto en waarschuwt de bestuurder zodra
overschrijding van de rijstrookmarkering of
bermrand dreigt (afhankelijk van de uitvoering).
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Rijsnelheid tussen 65 en 180 km/u.– Weg voorzien van een middenstreep.– Stuurwiel met beide handen vastgehouden.– Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.– ESP ingeschakeld en in werkende staat.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de
rijstrook dreigt te verlaten Het regelt niet het
aanhouden van een veilige afstand of het
aanhouden van een rijsnelheid, en het grijpt
ook niet in op het remsysteem van de auto.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuurwiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet meer
kan (bijvoorbeeld wanneer de middenstreep
ontbreekt).
Werking
Zodra het systeem herkent dat de auto op
het punt staat om ongewild een van de
gedetecteerde rijstrookmarkeringen of (berm)
randen van de weg te overschrijden, corrigeert
het systeem de koers van de auto totdat deze
weer netjes binnen de rijstrook rijdt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt meteen onderbroken als
de richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Page 132 of 260

130
Rijden
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als gewild en worden er
geen correcties uitgevoerd.
Maar als de dodehoekbewaking is ingeschakeld en de bestuurder van rijstrook gaat wisselen
terwijl er een ander voertuig in de dode hoek
wordt gedetecteerd, voert het systeem ondanks
het inschakelen van de richtingaanwijzers toch
een koerscorrectie uit.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het
dodehoekbewaking .
Als het systeem detecteert dat de
bestuurder tijdens een automatische
correctie het stuurwiel niet voldoende stevig
vast heeft, onderbreekt het systeem deze
correctie. Er wordt een waarschuwing
geactiveerd om de bestuurder erop te
attenderen dat hij de controle over de auto
moet overnemen.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die afhankelijk van de rijomstandigheden kunnen worden
weergegeven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Status van de functie VerklikkerlampjeWeergave en/of
bijbehorende melding Aanwijzingen
UIT
(grijs) Functie uitgeschakeld.
AAN
(grijs) Functie actief, niet voldaan aan de voorwaarden:
– snelheid lager dan 65
km/u;– geen rijstrookmarkering gedetecteerd;– ASR-/DSC-systemen uitgeschakeld of ingrijpen van het ESP;– "sportieve" rijstijl.
Page 133 of 260

131
Rijden
6Status van de functieVerklikkerlampjeWeergave en/of
bijbehorende melding Aanwijzingen
AAN
(grijs) Systeem automatisch uitgeschakeld/in stand-by
(bijvoorbeeld door detectie van een aanhanger of gebruik
van het noodreservewiel dat bij de auto is geleverd).
AAN
(groen) Rijstrookmarkeringen gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65 km/u.
AAN
(oranje)/(groen) Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van
de rijstrook die overschreden dreigt te worden (oranje lijn).
AAN
(oranje)/(groen)
"Houd het stuurwiel vast"
– Als het systeem tijdens het corrigeren van de koers detecteert dat de correctie onvoldoende is en dat er een
doorgetrokken streep zal worden overschreden (oranje
lijn), dan wordt de bestuurder gewaarschuwd dat hij ter
aanvulling op de actie van het systeem zelf de koers zal
moeten corrigeren.
– Als het stuurwiel niet goed wordt vastgehouden,
klinkt er een waarschuwingssignaal en wordt er een
melding weergegeven, totdat de correctie van de koers
is uitgevoerd of de bestuurder het stuur weer goed
vasthoudt.
Hoe meer koerscorrecties er worden uitgevoerd, hoe
langer het desbetreffende waarschuwingssignaal klinkt. De
melding zal uiteindelijk permanent worden weergegeven,
totdat de bestuurder reageert.
Page 134 of 260

132
Rijden
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
– ESP uitgeschakeld of bezig met een ingreep.– De snelheid is lager dan 70 km/u of hoger dan 180 km/u.– Aansluiten stekker van een aanhanger .– Detectie van het gebruik van een noodreservewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de
functie in dat geval uit te schakelen).
– Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het rempedaal of gaspedaal.– Er wordt gereden op een weg zonder wegmarkeringen.– Inschakelen van de richtingaanwijzers.– In een bocht wordt de binnenste rijstrookmarkering overschreden.– Rijden in een scherpe bocht.– Wanneer de bestuurder niet reageert op een correctie.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
– Onvoldoende contrast tussen het wegdek en de zijkant van de weg (bijv. schaduw).– Wegmarkeringen zijn versleten, niet zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.),
– Te weinig afstand tot de voorligger (waardoor de rijstrookmarkeringen niet
kunnen worden gedetecteerd).
– Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Wij raden u aan om het systeem in de volgende
rijomstandigheden te deactiveren:
– Rijden op een beschadigd, onstabiel of erg glad (ijzel) wegdek.– Slechte weersomstandigheden.– Bij rijden op een racecircuit.– Op een testbank.
Uitschakelen/inschakelen
► Met deze toets kunt u het systeem op elk moment uit- of inschakelen. Wanneer het is uitgeschakeld, gaan het
controlelampje in de toets en dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden.
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra het contact wordt ingeschakeld.
Storing
Een systeemstoring wordt
aangegeven met het branden van
deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
actieve
dodehoekbewaking
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten
van de bumpers en waarschuwt de bestuurder
voor de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid
van andere voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motoren) in de blinde hoeken van de auto
(gebieden die de bestuurder niet kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar
zich dat voertuig bevindt, gaat er een
waarschuwingslampje branden:
– direct, wanneer u wordt ingehaald;– na ongeveer een seconde, wanneer u langzaam een ander voertuig inhaalt.
Naast deze waarschuwing zult u een
koerscorrectie voelen als u probeert een lijn
te overschrijden terwijl de richtingaanwijzer
geactiveerd is, om een botsing te voorkomen.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Wanneer de auto wordt gestart, gaat in
de linker- of rechterbuitenspiegel een
waarschuwingslampje branden om aan te geven
dat het systeem is geactiveerd.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
Page 135 of 260

133
Rijden
6
In de buitenspiegel aan de zijde waar
zich dat voertuig bevindt, gaat er een
waarschuwingslampje branden:
– direct, wanneer u wordt ingehaald;– na ongeveer een seconde, wanneer u langzaam een ander voertuig inhaalt.
Naast deze waarschuwing zult u een
koerscorrectie voelen als u probeert een lijn
te overschrijden terwijl de richtingaanwijzer
geactiveerd is, om een botsing te voorkomen.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het menu
Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Wanneer de auto wordt gestart, gaat in
de linker- of rechterbuitenspiegel een
waarschuwingslampje branden om aan te geven
dat het systeem is geactiveerd.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
Voorwaarden voor de
werking
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op aangrenzende rijstroken.– De snelheid van de auto moet liggen tussen 12 en 140 km/u voor een waarschuwing en tussen 65 en 140 km/u voor een koerscorrectie.– Het systeem moet ingeschakeld zijn om een correctie te kunnen activeren.– Wanneer u een auto inhaalt en het verschil in snelheid minder dan 10 km/u is.– Wanneer u door een andere auto wordt ingehaald en het verschil in snelheid minder dan 25 km/u is.– Het verkeer stroomt vloeiend door .– De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.– U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.– Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.
Werkingslimieten
Page 136 of 260

134
Rijden
Er wordt geen waarschuwingssignaal afgegeven
en er wordt geen correctie uitgevoerd in de
volgende situaties:
– Bij stilstaande voorwerpen (geparkeerde auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden enz.).– Bij tegemoetkomend verkeer.– Op bochtige wegen of in zeer scherpe bochten.– Wanneer u een lang voertuig inhaalt of wordt ingehaald door een lang voertuig (vrachtwagen,
bus, enz.) dat zowel in de dode hoek achter
wordt gedetecteerd als in het gezichtsveld van
de bestuurder aanwezig is.
– Bij snelle inhaalmanoeuvres.– Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
– Als de functie Park Assist of Full Park Assist is geactiveerd.
Storing
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en wordt er
een melding weergegeven.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden
(zo kan een wolk waterdruppels in de dode
hoek worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of
ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk
niet goed werkt.
Active Safety Brake met Distance Alert
en intelligente
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:
– waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger, een voetganger of, afhankelijk van de
uitvoering, een fietser.
– vermindert de snelheid van de auto om een aanrijding te voorkomen of de zwaarte van de
aanrijding te beperken.
Het systeem houdt tevens rekening met
motorfietsen en dieren, maar dieren
kleiner dan 0,5 m en voorwerpen op de rijbaan worden niet altijd gedetecteerd.
Dit systeem heeft drie functies:
– Distance Alert.– Intelligente noodremassistentie.– Active Safety Brake (automatisch noodremsysteem).
De auto is voorzien van een multifunctionele
camera bovenaan de voorruit en, afhankelijk van
de uitvoering, een radar in de voorbumper.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem moet de bestuurder waakzaam
blijven.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de verkeersomstandigheden
continu in de gaten te houden, in
overeenstemming met de geldende
rijvoorschriften.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit
voorbereid op een automatische remactie. Er
kan dan een zwak geluid hoorbaar zijn en
mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Deze functie wordt ingesteld via het touchscreenmenu Rijverlichting/Auto.
Het uitschakelen van het systeem wordt aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Auto rijdt vooruit.
ESC-systeem werkt goed.