Page 89 of 293
Instrumenten en bedieningsorganen87
Er zitten ook 12V-aansluitingen in de
console achter.
In de linker zijwand van de bagage‐
ruimte zit nog een 12V-aansluiting.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 120 W.
Er zit mogelijk ook een 230V-aanslui‐
ting in de console achter.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 150 W.
Wanneer het contact is uitgescha‐
keld, zijn de stekkerdozen gedeacti‐
veerd. De stekkerdozen worden ook
gedeactiveerd wanneer de accu‐ spanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires
moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de DIN-norm VDE 40 839.
Geen accessoires aansluiten diestroom leveren, zoals bijv. laadtoe‐
stellen of accu's.
Aansluiting niet beschadigen door het gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop/Start-systeem 3 145.
USB-poorten
Er zit een USB-poort achter de klep
van de opbergruimte. Druk op het
klepje om het te openen.
Page 90 of 293

88Instrumenten en bedieningsorganen
Er zit mogelijk nog een USB-poort in
de console achter.
De USB-poorten zijn bestemd voor
het opladen van externe apparaten
en maken gegevensuitwisseling met
het Infotainmentsysteem mogelijk.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie.
Let op
Houd de aansluitingen altijd schoon en droog.
Inductief opladen9 Waarschuwing
Inductief opladen kan de werking
van geïmplanteerde pacemakers
of andere medische apparaten
nadelig kunnen beïnvloeden.
Raadpleeg vóór gebruik van een
inductieve oplader zo nodig een
arts.
9 Waarschuwing
Neem vóór het opladen van een
mobiel apparaat alle metalen
voorwerpen van de oplader,
omdat deze voorwerpen zeer heet kunnen worden.
Voor het opladen van een apparaatmoet het contact zijn ingeschakeld.
Een mobiel apparaat opladen: 1. Haal alle voorwerpen van de opla‐
der.
2. Leg het mobiele apparaat met het
display omhoog op de oplader in
het opbergvak. Zet het mobiele
apparaat vast met de elastische
band.
Het led-lampje geeft de oplaadstatus
aan: deze licht groen op, wanneer het mobiele apparaat wordt opgeladen.
Met PMA of Qi compatibele mobiele
apparaten zijn inductief op te laden.
Page 91 of 293
Instrumenten en bedieningsorganen89Voor het inductief opladen van
bepaalde mobiele apparaten is
mogelijk een slede met een geïnte‐ greerde spoel of een aansluitingvereist.
Een beschermcover voor het mobiele
apparaat kan het inductief opladen
bemoeilijken.
Draai het mobiele apparaat als het
niet goed oplaadt 180° en leg het
weer op de oplader.
Aansteker
De aansteker zit achter het klepje.
Druk op het klepje om het te openen.
Duw de aansteker in. Zodra de spiraal gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Trek de aanste‐
ker eruit.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Een verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.
Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep De volgende instrumentengroep is
leverbaar:
Page 92 of 293

90Instrumenten en bedieningsorganenOverzichtORichtingaanwijzers
3 95XGordelverklikker 3 95vAirbags en gordelspan‐
ners 3 95VAirbag deactiveren
3 96pLaadsysteem 3 96ZStoringsindicatielamp
3 96CLaat auto spoedig
nakijken 3 96STOPPENSchakel motor uit
3 96JSysteemcontrole 3 97RRem- en koppelingssys‐
teem 3 97m ,
oElektrische handrem
3 97, automatische
bediening van elektri‐
sche handrem uit
3 98EStoring elektrische
parkeerrem 3 97uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 98RSchakelen 3 98)Lane Departure
Warning 3 98LLane Keep Assist
3 98bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 99W oKoelvloeistoftempera‐
tuur te hoog 3 99!Voorverwarmen 3 99%Uitlaatfilter 3 99YAdBlue 3 100wSpanningsverliesde‐
tectie 3 100IMotoroliedruk 3 100Y oTe laag brandstofpeil
3 100DAutostop 3 1018Buitenverlichting 3 1019Dimlicht 3 101CGroot licht 3 101fGrootlichtassistentie
3 101>Mistlampen voor 3 101øMistachterlicht 3 101
3 102ØActieve noodrem 3 102ßSnelheidsbegrenzer
3 102hPortier open 3 102iStoring hybridesysteem
3 97READYHybridesysteem actief
3 97
Page 93 of 293
Instrumenten en bedieningsorganen91jOplaadkabel aange‐
sloten 3 1009 9Elektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem uit
3 99
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Bestuurdersinformatiecentrum
Dagteller
De geregistreerde afstand sinds de
laatste nulstelling verschijnt op het Driver Information Center.
De dagteller gaat tot 9.999 km.
Druk 2 seconden lang op L om de
dagteller op nul te stellen.
Er zijn twee dagtellerpagina's te
kiezen in het menu dagteller- /
verbruiksinformation voor verschil‐
lende ritten 3 103.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Page 94 of 293
92Instrumenten en bedieningsorganenEen rode markering geeft het begin
van de waarschuwingszone voor een te hoog toerental aan. Bij dieselmoto‐
ren begint de waarschuwingszone bij
5000 omwentelingen per minuut. Bij
benzinemotoren begint de waarschu‐ wingszone bij 7000 omwentelingen
per minuut.Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Toont het brandstofpeil.
Controlelampje o brandt als het
brandstofpeil laag is.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
Accumeter
De accumeter geeft de oplaadstatus
van de hoogspanningsaccu aan.
Page 95 of 293

Instrumenten en bedieningsorganen93Energiemeter
De energiemeter geeft de huidige
energiesituatie van de auto aan.
Opladen:De accu wordt opgela‐
den met energie uit het
remmen of decelereren
van de autoZuinigste
route:In alle rijmodi is energie
optimaal beschikbaarAan/uit:Voor rijden met een
sportieve rijstijl waarbij
de prestaties centraal
staanKoelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoog
Controlelampje o gaat branden als
de koelvloeistoftemperatuur te hoog is. Zet de motor onmiddellijk uit.
Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Na inschakeling van het contact en deweergave van de service-informatie
verschijnt enkele seconden lang het
motoroliepeil op het Driver Informa‐
tion Center.
Een correct motoroliepeil wordt
aangegeven via een melding.
Als het motoroliepeil te laag is, knip‐
pert I, verschijnt er een bericht en
brandt het lampje C. Meet het
motoroliepeil met behulp van de peil‐ staaf en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 225.
Een meetfout wordt aangegeven via
een melding. Meet het motoroliepeil
handmatig met behulp van de peil‐
staaf.
Page 96 of 293

94Instrumenten en bedieningsorganenService-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 262.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
7 seconden op het Driver Information
Center staan.
Als de komende 3000 km of meer
geen service vereist is verschijnt er
geen service-informatie op het
display.
Als er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de resterende afstand of tijd meerdere
seconden lang staan. Tegelijkertijd
brandt C continu ter herinnering.
Als de service binnen minder dan
1000 km vereist is, gaat C eerst
knipperen en vervolgens continubranden. De resterende afstand of tijd blijven meerdere seconden lang
staan.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. C knippert
eerst en blijft vervolgens continu
branden totdat de service is verricht.
Service-interval resetten Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit
● toets CHECK ingedrukt houden
● schakel het contact in, de afstandsaanduiding telt af
● laat de toets los, wanneer er =0
op het display staat
Het symbool C verdwijnt.Service-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door te drukken op CHECK. De
service-informatie blijft enkele secon‐
den op het display staan.
Service-informatie 3 262.
Controlelampen De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het