Page 153 of 319

Klimaatregeling151Ruiten ontwasemen en
ontdooien $
● Druk op $. De LED in de knop
brandt om activering aan te
geven.
● Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld,
de ventilator draait met een hoge
snelheid.
● Achterruitverwarming f inscha‐
kelen.
● Voorruitverwarming 9 inscha‐
kelen, mits beschikbaar.
● Om terug te gaan naar de vorige modus: $ indrukken; om naar de
automatische modus te gaan:
AUTO indrukken.
U kunt de instellingen van de auto‐
matische achterruitverwarming wijzi‐
gen in het menu Instellingen op het
Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 127.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op l
wordt gedrukt of totdat de aanjager
uitgeschakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 163.
Elektronisch
klimaatregelsysteem deactiveren
of activeren ON/OFF
De koeling, ventilator en automati‐
sche modus kunnen worden uitge‐
schakeld door op ON/OFF te druk‐
ken. Na het deactiveren van het
systeem brandt het led-lampje in de
toets ON/OFF niet.
Page 154 of 319

152KlimaatregelingActivering door opnieuw indrukken
van ON/OFF , A/C of AUTO . De LED
in de knop brandt om activering aan
te geven.
Versie met
voorruitverwarming 9
Als de auto is uitgerust met voorruit‐
verwarming, wordt toets ON/OFF
vervangen door toets 9.
Het klimaatregelsysteem wordt dan uitgeschakeld met y links. Inscha‐
kelen door op y rechts te drukken.
Handmatige instellingen
U kunt de instellingen van het klimaat‐
regelsysteem op onderstaand
beschreven manier met de toetsen en draaiknoppen wijzigen. Wanneer u
een instelling wijzigt, wordt de auto‐
matische modus gedeactiveerd.
Luchtdebiet y
Druk op y links om de ventilatorsnel‐
heid te verlagen of op y rechts om
deze te verhogen. De ventilatorsnel‐
heid wordt aangegeven de LED's in
de toets.
Wanneer u y links langer indrukt,
worden de ventilator en de koeling uitgeschakeld.
Wanneer u y rechts langer indrukt:
de ventilator draait op maximumsnel‐
heid.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Luchtverdeling w, u , v
Druk op de betreffende toets voor de
gewenste afstelling. De LED in de
knop brandt om activering aan te
geven.
Page 155 of 319

Klimaatregeling153w:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)u:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roostersv:naar voetenruimte voor en
achter en voorruit
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De LED in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde aanjager van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en
onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt
uitgeschakeld, vereist de klimaatre‐
geling niet dat de motor wordt herstart
tijdens een Autostop. Uitzondering:
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐
ratuur boven 0 °C vraagt om opnieuw starten.
Stop/Start-systeem 3 163.
Op het display verschijnt A/C ON
wanneer de koeling aanstaat of A/C
OFF wanneer de koeling uitstaat.Handmatig bediende
luchtrecirculatie n
Luchtrecirculatiemodus met n
inschakelen. De LED in de knop
brandt om activering aan te geven.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op n te drukken.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐
verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De
Page 156 of 319

154Klimaatregelingkwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij
de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
w uitzetten.
Automatische luchtrecirculatie Een luchtvochtigheidssensor scha‐
kelt automatisch over op buitenlucht
als de luchtvochtigheid in het interieur
te hoog is.
Basisinstellingen
U kunt instellingen wijzigen in het
menu Instellingen op het
Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 127.
Hulpverwarming
Luchtverwarming Quickheat is een elektrische hulpver‐
warming die de lucht in de passa‐
giersruimte automatisch sneller
opwarmt.Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling ingeschakeld is,
moet er minimaal een luchtrooster
open staan.
Open het luchtrooster door het stel‐
wiel naar het grotere symbool W te
draaien. Stel de hoeveelheid lucht bij de roosteruitlaat met het stelwiel af.
Page 157 of 319
Klimaatregeling155
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Sluit het luchtrooster door het stelwiel naar het kleinere symbool W te
draaien.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit en de
zijruiten, alsook in de voetenruimte.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat naar de motorruimte
onder aan de voorkant van de voorruit moet voor voldoende luchttoevoer
vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Page 158 of 319
156KlimaatregelingAirconditioning regelmatigaanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen
kan de koeling niet worden ingescha‐ keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
Page 159 of 319

Rijden en bediening157Rijden en bedieningRijtips......................................... 158
Controle over de auto ..............158
Sturen ...................................... 158
Starten en bediening .................158
Nieuwe auto inrijden ................158
Contactslotstanden ..................158
Aan/Uit-knop ............................ 159
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 161
Motor starten ........................... 161
Uitrol-brandstofafsluiter ...........163
Stop/Start-systeem ..................163
Parkeren .................................. 167
Uitlaatgassen ............................. 168
Uitlaatfilter ............................... 168
Katalysator .............................. 169
AdBlue ..................................... 170
Automatische versnellingsbak ...173
Versnellingsbakdisplay ............173
Schakelen ................................ 174
Handmatige modus .................175
Elektronische rijprogramma's ..175
Storing ..................................... 175
Stroomonderbreking ................176Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 176
Remmen .................................... 177
Antiblokkeersysteem ...............177
Handrem .................................. 178
Remassistentie ........................179
Hellingrem ............................... 180
Rijregelsystemen .......................180
Traction Control .......................180
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 181
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 183
Cruisecontrol ........................... 183
Snelheidsbegrenzer ................185
Adaptieve cruise control ..........186
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 195
Indicatie afstand tot voorligger 197
Actieve noodrem .....................198
Voetgangersbescherming vóór ........................................ 201
Parkeerhulp ............................. 203
Dodehoeksysteem ...................211
Achteruitkijkcamera .................213
Verkeersbordherkenning .........215
Lane keep assist .....................219Brandstof................................... 222
Brandstof voor benzinemotoren .....................222
Brandstof voor dieselmotoren . 223
Tanken .................................... 224
Trekhaak .................................... 226
Algemene informatie ...............226
Rijgedrag en aanhangertips ....226
Aanhanger trekken ..................227
Aanhangerstabilisatie ..............231
Page 160 of 319

158Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Als u op deze
manier rijdt, brengt u uzelf en anderen
in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop/Start-systeem 3 163.
Stationair aanjagen
Als het nodig is om de accu op te laden wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.
Sturen Als de stuurbekrachtiging niet meerwerkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Ook wordt het uitlaatfilter mogelijk
vaker geregenereerd.
Uitlaatfilter 3 168.
Contactslotstanden
Draai de sleutel op: