Kort en bondig15KlimaatregelingAchterruitverwarming
Ü indrukken om verwarming in te
schakelen.
Verwarmbare achterruit 3 45.
Verwarmbare buitenspiegels
Met Ü schakelt u ook de verwarm‐
bare buitenspiegels in.
Verwarmbare buitenspiegels 3 41.
Verwarmde voorruit
Om in te schakelen , indrukken.
Verwarmde voorruit 3 45.
Ruiten ontwasemen en ontdooien
●
Druk op V: de luchtverdeling
wordt in de richting van de voor‐
ruit geleid.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters naar wens openen en op de zijruiten
richten.
Airconditioning 3 146.
146KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............146
Airconditioning ......................... 146
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 148
Hulpverwarming ......................154
Luchtroosters ............................. 154
Verstelbare luchtroosters ........154
Vaste luchtroosters ..................155
Onderhoud ................................. 155
Luchtinlaat ............................... 155
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 156
Service .................................... 156Klimaatregelsystemen
Airconditioning
Afbeelding toont functies die voor uw
specifieke auto mogelijk niet beschik‐
baar zijn.
Bedieningsorganen voor: ● Luchtdebiet E
● Temperatuur
● Luchtverdeling §, x en y
● Airconditioning A/C
● Ontwasemen en ontdooien %
● Luchtrecirculatie n
● Verwarmbare achterruit en
buitenspiegels f
● Stoelverwarming ß
Achterruitverwarming Ü 3 45.
Verwarmbare buitenspiegels Ü 3 41.
Verwarmde stoelen ß 3 57.
Geventileerde stoelen A 3 57.
Verwarmd stuurwiel A 3 95.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt
aangeduid door de led in de knop.
Klimaatregeling147Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde
aanjager van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht wanneer de
buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan
condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen.
Stop/Start-systeem 3 163.Luchtrecirculatiesysteem n
Druk op n om de luchtrecirculatie‐
modus te activeren, het led-lampje
licht op.
Luchtrecirculatiemodus weer met
n uitschakelen.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij de inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant beslaan wanneer er
koude lucht tegenaan stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Maximale koeling
Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
Klimaatregeling149Afbeelding toont functies die voor uw
specifieke auto mogelijk niet beschik‐
baar zijn.
Bedieningsorganen voor: ● Draaiknop voor temperatuur aan bestuurderskant
● Draaiknop voor temperatuur aan passagierskant
● Klimaatregeling ON/OFF
● Voorruitverwarming 9
● Airconditioning A/C
● Handmatig bediende luchtrecir‐ culatie n
● Luchtverdeling w, u en v
● Ontwasemen en ontdooien $
● Verwarmbare achterruit en buitenspiegels f
● Temperatuursynchronisatie met twee zones SYNC
● Stoelverwarming q
● Luchtdebiet hoger y en lager
x zetten
● Geventileerde stoelen r
● Stuurwielverwarming Z
● Automatische modus AUTOAchterruitverwarming f 3 45.
Verwarmbare buitenspiegels Ü 3 41.
Verwarmde stoelen q 3 57.
Geventileerde stoelen r 3 57.
Verwarmd stuurwiel Z 3 95.
Elke verandering van de instellingen
verschijnt enkele seconden lang op
het Info-Display.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor automatische
regeling met maximaal comfort:
● Druk op AUTO, de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden
automatisch geregeld.
● Open alle luchtroosters voor opti‐
male luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
Klimaatregeling153w:naar de voorruit en de voorpor‐
tierruiten (de airco werkt op de
achtergrond om te voorkomen
dat de ruiten beslaan)u:naar hoofdzone en zitplaatsen
achterin via verstelbare lucht‐
roostersv:naar voetenruimte voor en
achter en voorruit
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.
Koeling A/C
Druk op A/C om naar koeling om te
schakelen. De LED in de knop brandt
om activering aan te geven. Koeling
werkt alleen bij een draaiende motor
en ingeschakelde aanjager van de
klimaatregeling.
Druk opnieuw op A/C om koeling uit
te schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en
onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt
uitgeschakeld, vereist de klimaatre‐
geling niet dat de motor wordt herstart
tijdens een Autostop. Uitzondering:
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐
ratuur boven 0 °C vraagt om opnieuw starten.
Stop/Start-systeem 3 163.
Op het display verschijnt A/C ON
wanneer de koeling aanstaat of A/C
OFF wanneer de koeling uitstaat.Handmatig bediende
luchtrecirculatie n
Luchtrecirculatiemodus met n
inschakelen. De LED in de knop
brandt om activering aan te geven.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op n te drukken.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐
verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De
156KlimaatregelingAirconditioning regelmatigaanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen
kan de koeling niet worden ingescha‐ keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
166Rijden en bedieningde achterruitverwarming, uitgescha‐keld of in een stroomspaarstand
gezet. De ventilatorsnelheid van het
aircosysteem wordt verlaagd om
stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurderAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Afhankelijk van de motor zijn er twee
herstart-versies beschikbaar. Zie de motorgegevens voor informatie over
de motoridentificatiecode voor uw
auto 3 292.
Conventionele herstart
Trap op het koppelingspedaal om de
motor te herstarten. Bij motoren met
een late herstart is dit alleen mogelijk
zonder op het rempedaal te trappen.
Late herstart ● Trap het rempedaal in.
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Selecteer de eerste versnelling.
● Laat het rempedaal opkomen om
de motor te herstarten.Auto’s met automatische versnel‐
lingsbak:
Laat het rempedaal los of verzet de
keuzehendel van D naar N of P om de
motor opnieuw te starten.
Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak waarbij een conven‐
tionele Autostop is geactiveerd, moet de versnellingshendel in de vrij staan
om een automatische herstart moge‐
lijk te maken.
Een handgeschakelde auto in een
vroege Autostop kan automatische
herstarten wanneer deze niet in de
neutraalstand staat op het moment
dat u op het rem- en op het koppe‐
lingspedaal trapt.
Bij auto's met een automatische
versnellingsbak moet de keuzehen‐
del op D staan om een automatische
herstart mogelijk te maken.
De motor wordt automatisch opnieuw gestart door het Stop/Start-systeem
als tijdens een Autostop sprake is van
een van de volgende situaties:● Het stop-startsysteem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt en/of
het bestuurdersportier is
geopend.
● De motortemperatuur is te laag. ● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
● De gewenste interieurtempera‐ tuur komt niet overeen met de
werkelijke temperatuur.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information
Centre.
Klantinformatie309maken met betrekking tot de autocon‐
ditie, de belasting van componenten,
de onderhoudsvereisten en techni‐
sche gebeurtenissen en storingen.
Afhankelijk van het technische uitrus‐ tingsniveau worden de volgende
gegevens opgeslagen:
● bedieningsstatus van systeem‐ componenten (bijv. vloeistofpeil,
bandenspanning, accustatus)
● storingen en gebreken in belang‐
rijke systeemcomponenten (bijv.verlichting, remmen)
● systeemreacties in bepaalde rijs‐
ituaties (bijv. triggering van een
airbag, activering van de stabili‐
teitsregelingen)
● informatie over gebeurtenissen die tot schade aan de auto
hebben geleid
● bij elektrische voertuigen de ladingsgraad van de hoogspan‐
ningsaccu, de actieradius
In speciale gevallen (bijv. als de auto
een storing heeft gedetecteerd),
moeten mogelijk gegevens worden
opgeslagen die anders vluchtig van
aard zijn.Wanneer u gebruikmaakt van dien‐
sten (bijv. reparatie, onderhoud), zijn
de bedieningsgegevens samen met
het chassisnummer uit te lezen en
wanneer nodig te gebruiken. Perso‐
neel werkzaam binnen het service‐
netwerk ( bijv. garages, fabrikanten) of
derde partijen (bijv. pechhulpverle‐
ners) kunnen de gegevens uitlezen
aan de auto. Hetzelfde geldt voor
werkzaamheden onder garantie en
kwaliteitsborgingsmaatregelen.
Gegevens worden doorgaans uitge‐
lezen in de auto via de OBD-aanslui‐
ting (On-Board Diagnostics) zoals
wettelijk voorgeschreven. De uitgele‐
zen bedieningsgegevens documen‐
teren de technische conditie van de
auto of afzonderlijke componenten en helpen om storingen op te sporen, te
voldoen aan garantievoorwaarden en
de kwaliteit te verhogen. Deze gege‐ vens, in het bijzonder informatie over
de belasting van componenten, tech‐ nische gebeurtenissen, bedienings‐
fouten en andere storingen, worden
samen met het chassisnummer door‐
gegeven aan de fabrikant, als dat
nodig mocht zijn. De fabrikant is
tevens onderworpen aan produc‐taansprakelijkheid. De fabrikant
gebruikt bedieningsgegevens van
auto's mogelijk voor terugroepacties.
Deze gegevens kunnen ook worden
gebruikt om de garanties van klanten
te controleren en garantieclaims af te wikkelen.
Foutcodegeheugens in de auto zijn te
resetten door een servicebedrijf in het
kader van onderhoud of reparatie of
op uw verzoek.
Comfort- en Infotainmentfuncties
Comfortinstellingen en persoonlijke
instellingen zijn in de auto op te slaan en op ieder gewenst moment te wijzi‐gen of te resetten.
Afhankelijk van het desbetreffende
uitrustingsniveau, zijn dergelijke
gegevens:
● instellingen voor de positie van stoelen en stuurwiel
● instelling van het chassis en de airconditioning
● persoonlijke instellingen zoals die voor de binnenverlichting