Page 105 of 319

Instrumenten en bedieningsorganen103Haal als 0 niet verschijnt het mobiele
apparaat uit de sleuf. Draai het
mobiele apparaat 180 graden en
wacht drie seconden voordat u het
mobiele apparaat er weer in steekt.
Met PMA, Qi en A4WP compatibele
mobiele apparaten kunnen inductief
worden opgeladen.
Voor het inductief opladen van
bepaalde mobiele apparaten is
mogelijk een slede met een geïnte‐
greerde spoel of een aansluiting vereist.
Om in de oplader te kunnen passen
mag het mobiele toestel niet breder
dan 8 cm en niet langer dan 15 cm
zijn.
Een beschermcover voor het mobiele
apparaat kan het inductief opladen
bemoeilijken.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Een verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.
Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep Afhankelijk van de uitvoering zijn er
twee instrumentengroepen verkrijg‐ baar:
● Baselevel
● Uplevel
Instrumentengroep Uplevel kan
worden weergegeven als Sportmo‐
dus of Tourmodus.
Instrumentengroep Baselevel
Page 106 of 319
104Instrumenten en bedieningsorganenInstrumentengroep Uplevel, Sportmodus
Page 107 of 319
Instrumenten en bedieningsorganen105Instrumentengroep Uplevel, Touringmodus
Page 108 of 319

106Instrumenten en bedieningsorganenOverzichtORichtingaanwijzers 3 110XGordelverklikker 3 111vAirbags en gordelspanners
3 111VAirbag deactiveren 3 112pLaadsysteem 3 112ZStoringsindicatielamp 3 112RRem- en koppelingssysteem
3 112mElektrische handrem 3 113jStoring elektrische handrem
3 113uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 113RSchakelen 3 113EAfstand tot voorligger 3 113aLane Keep Assist 3 114aElektronische stabiliteitsregeling
UIT 3 114bElektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control-systeem
3 114kTraction Control-systeem uit
3 114WKoelvloeistoftemperatuur
3 114!Voorverwarmen 3 114ùAdBlue 3 114wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 115IMotoroliedruk 3 115YTe laag brandstofpeil 3 115dStartbeveiliging 3 1158Buitenverlichting 3 116CGrootlicht 3 116fGrootlichtassistentie 3 116fLED-koplampen 3 116>Mistlampen voor 3 116øMistachterlicht 3 116mCruise control 3 116 /Adaptieve
cruise control 3 116CAdaptieve cruise control 3 116AVoorligger gedetecteerd 3 1177Voetganger vóór gedetecteerd
3 117LSnelheidsbegrenzer 3 117LVerkeersbordherkenning 3 117hPortier open 3 117
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Page 109 of 319

Instrumenten en bedieningsorganen107Kilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Dagteller
De geregistreerde afstand sinds de
laatste keer terugzetten verschijnt op
de tripcomputerpagina.
De dagteller telt tot 9.999 km en
begint dan weer bij 0.
De auto is uitgevoerd met twee
dagtellerpagina's voor verschillende
tochten.
Instrumentengroep Baselevel
Selecteer ; in het hoofdmenu. Kies
pagina Rit 1 of Rit 2 door op P of
N op het stuurwiel te drukken.
Elke dagteller is apart te resetten
wanneer het contact is ingeschakeld:
selecteer de desbetreffende pagina
en druk op Å op het stuurwiel.
Bevestig door Ja: te kiezen wanneer
het bevestigingsbericht verschijnt.
Instrumentengroep Uplevel
Selecteer de pagina Info in het hoofd‐
menu. Kies pagina Rit A of Rit B door
op P of N op het stuurwiel te druk‐
ken.
Elke dagteller is apart te resetten
wanneer het contact is ingeschakeld:
selecteer de desbetreffende pagina
en druk op >. Bevestig het terugzet‐
ten door op Å te drukken.
Page 110 of 319

108Instrumenten en bedieningsorganenToerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Weergave van het brandstofpeil of de hoeveelheid gas (CNG) in de tank,
afhankelijk van de momenteel gese‐
lecteerde brandstof.
De pijl wijst naar de kant van de auto
waar de tankklep zit.
Bij Bi-Fuel-motoren geeft het Driver
Information Center het brandstofpeil
voor het niet geselecteerde brand‐ stoftype aan. De brandstofmeter
toont het brandstofpeil van het
gebruikte brandstoftype.
Controlelampje r brandt als het
brandstofpeil laag is.
Voor Bi-Fuel-motoren: In de benzine‐
modus brandt controlelampje r
voordat de naald het rode gebied
bereikt.
Tank onmiddellijk wanneer r knip‐
pert.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meter
Page 111 of 319

Instrumenten en bedieningsorganen109Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.50:motor nog niet op
bedrijfstemperatuurmiddelste
gedeelte:normale bedrijfstem‐
peratuur130:koelvloeistoftempera‐
tuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit informeert u wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Wanneer het systeem heeft berekend dat de gebruiksduur van de motorolie
is verstreken, verschijnt Motorolie
spoedig verversen op het Driver Infor‐
mation Center. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats verver‐
sen/vervangen (afhankelijk van wat
het eerst bereikt wordt).
Dit kan een extra verversing van de
motorolie en vervanging van het
motoroliefilter zijn of onderdeel van
een reguliere servicebeurt.
De resterende levensduur van de olie wordt weergegeven op het Driver
Information Center 3 117.
Selecteer op het Midlevel-display het
menu Instellingen door op MENU op
de richtingaanwijzerhendel te druk‐
ken. Draai aan het stelwiel om de
pagina Resterende levensduur olie te
selecteren.
Page 112 of 319

110Instrumenten en bedieningsorganen
Selecteer op het Uplevel-display het
menu Info door op p op het stuurwiel
te drukken. Druk op P om de modus
Resterende levensduur olie te selec‐
teren.
De resterende levensduur van de olie wordt aangeduid met een percen‐
tage.
Terugzetten Druk bij het Midlevel-display enkele
seconden lang op SET/CLR op de
richtingaanwijzerhendel om te reset‐
ten. Het contact moet ingeschakeld
zijn maar de motor moet niet draaien.
Druk op het Uplevel-display op > op
het stuurwiel om de onderliggende
map te openen. Selecteer Reset en
bevestig dit door enkele seconden
lang op 9 te drukken. Het contact
moet ingeschakeld zijn maar de
motor moet niet draaien.
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt Er verschijnt een bericht op het Driver
Information Center, wanneer er
onderhoud aan de auto vereist is.
Laat de servicebeurt binnen een
week of na maximaal 500 km (afhan‐ kelijk van wat het eerst bereikt wordt)
door een werkplaats laten uitvoeren.
Service-informatie 3 283.
Controlelampen De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van decontrolelampjes variëren. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten
de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood
bereik:gevaar, belangrijke
herinneringgeel:waarschuwing, aanwij‐
zing, storinggroen:inschakelbevestigingblauw
bereik:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 103.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten worden geactiveerd.