Page 137 of 244

Het scherm van de snelheidsbegrenzer
wordt niet langer weergegeven en het
(gele) indicatielampje instelbare
snelheidsbegrenzer ingesteld gaat uit.
Het systeem schakelt over naar de
cruise-control als tijdens de werking van
de instelbare snelheidsbegrenzer op de
ON-schakelaar wordt gedrukt.
EEN GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
druk op de ON-schakelaar om het
systeem in te schakelen;
druk op SET/- om de snelheid in te
stellen. De snelheid wordt op de actuele
voertuigsnelheid ingesteld als de
actuele voertuigsnelheid 30 km/h of
hoger is. De snelheid wordt ingesteld
op 30 km/h als de actuele
voertuigsnelheid lager dan 30 km/h is;
houd de "RES/+"-schakelaar continu
ingedruktom de ingestelde snelheid
te verhogen. Houd de "SET/-"-
schakelaar continu ingedruktom de
ingestelde snelheid te verlagen.
OPMERKING Druk op de
"RES/+"-schakelaar om de
weergegeven voertuigsnelheid in te
stellen als de voertuigsnelheid op het
instrumentencluster wordt
weergegeven.OPMERKING Bij het afrijden van een
helling kan de voertuigsnelheid de
ingestelde snelheid overschrijden.
HET SYSTEEM TIJDELIJK
UITSCHAKELEN
Het systeem wordt tijdelijk
uitgeschakeld (in stand-by geplaatst)
wanneer een van de volgende
handelingen wordt verricht terwijl de
snelheidsbegrenzer wordt
weergegeven:
de OFF/CAN-schakelaar wordt
ingedrukt;
wanneer het gaspedaal flink wordt
ingedrukt.
Hervat de werking van het systeem op
de eerder ingestelde snelheid door op
de "RES/+"-schakelaar te drukken. De
instelbare snelheid kan worden
ingesteld met een druk op de
"SET/-"-schakelaar terwijl het systeem
in stand-by is geplaatst.
BELANGRIJK
158)Schakel het systeem altijd uit wanneer
van bestuurder wordt gewisseld. Als van
bestuurder gewisseld is en de nieuwe
bestuurder niet weet dat de functie van de
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, kan
het voertuig niet versnellen wanneer de
bestuurder het gaspedaal indrukt. Hierdoor
zou een ongeval kunnen worden
veroorzaakt.
159)Verifieer altijd of de omgeving veilig is
en bewaar een veilige afstand tot de
voertuigen voor en achter u bij het instellen
van de snelheidsbegrenzer. De
voertuigsnelheid neemt af tot de ingestelde
snelheid als de ingestelde snelheid lager
dan de actuele voertuigsnelheid is.
135
Page 138 of 244

PARKEERSENSOR-
SYSTEEM
(indien aanwezig)
160) 161)
26) 27) 28)
Het parkeersensorsysteem maakt
gebruik van 4 ultrasoonsensoren
(2 sensoren achter en 2 hoeksensoren
achter) fig. 93 die tijdens het parkeren
van het voertuig in een garage of
inparkeren met de versnellingspook
(handgeschakelde versnellingsbak)/
selectiehendel (automatische
versnellingsbak) in achteruit (R)
obstakels rondom het voertuig
waarnemen.
DETECTIEGEBIED VAN
DE SENSOREN
De sensoren nemen obstakels binnen
het volgende bereik waar:
Detectiegebied zijkant: circa
55 cm
Detectiegebied achterkant: circa
150 cm
WERKING VAN HET
SYSTEEM
De pieptoon wordt geactiveerd en het
systeem kan worden gebruikt als het
contact op ON wordt gedraaid en de
versnellingspook (handgeschakelde
versnellingsbak)/selectiehendel
(automatische versnelling) naar
achteruit (R) wordt geschakeld.
BELANGRIJK
160)Vertrouw nooit alleen op het
parkeersensorsysteem en bevestig visueel
de veiligheid van de ruimte rondom uw
voertuig terwijl u rijdt. Dit systeem kan de
bestuurder bijstaan bij het voor- en
achteruit tijden met het voertuig tijdens het
parkeren. Het waarnemingsbereik van de
sensoren is beperkt. Daarom kan een
ongeval worden veroorzaakt als u tijdens
het rijden uitsluitend op het systeem
vertrouwt. Bevestig altijd visueel de
veiligheid van de ruimte rondom uw
voertuig terwijl u rijdt.161)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
26)Werkzaamheden aan bumper in de
zone van de sensoren mogen uitsluitend
uitgevoerd worden door het
Servicenetwerk. Werkzaamheden aan de
bumper die niet goed worden uitgevoerd,
kunnen de werking van de sensoren in
gevaar brengen.
27)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.
9305200100-121-001
136
STARTEN EN RIJDEN
Page 139 of 244

28)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.TANKEN
162) 163) 164) 165) 166) 167)
Zet altijd de motor af alvorens te
tanken.
BRANDSTOFVEREISTEN
Gebruik uitsluitend eersteklas loodvrije
benzine (overeenkomstig EN 228 met
specificatie binnen E10) met een
octaangetal van minstens 95.
BELANGRIJK GEBRUIK UITSLUITEND
LOODVRIJE BENZINE. Gelode benzine
is schadelijk voor de katalysator en de
zuurstofsensoren en kan de werking
van het uitlaatgascontrolesysteem
aantasten en/of storingen veroorzaken.
BELANGRIJK Het gebruik van
E10-brandstof met 10% ethanol binnen
Europa is gevaarlijk voor uw voertuig.
Wanneer het ethanolgehalte dit
aanbevolen percentage overschrijdt,
kan schade aan uw voertuig worden
veroorzaakt.
BELANGRIJK Voeg geen additieven
aan het brandstofsysteem toe om
schade aan het
uitlaatgascontrolesysteem te
voorkomen. Neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk voor meer
informatie.TANKPROCEDURE
Als bij ontgrendelde portieren op het
uiteinde van het klepje van de
brandstofvulopening gedrukt wordt,
komt het klepje van de
brandstofvulopening omhoog fig. 94.
Het klepje van de brandstofvulopening
werkt in combinatie met het
portiervergrendel- en
portierontgrendelmechanisme.
Sluit klepje van de brandstofvulopening
door het aan te drukken tot u een klik
hoort.
BELANGRIJK Verzeker u ervan dat u
de beide portieren vergrendelt wanneer
u het voertuig verlaat.
BELANGRIJK Vergrendel de portieren
nadat u het klepje van de
brandstofvulopening heeft gesloten.
9404040201-12A-002
137
Page 140 of 244

Het klepje van de brandstofvulopening
kan niet gesloten worden als u dit wilt
doen nadat u de portieren heeft
vergrendeld.
Brandstofvuldop
Verwijder de brandstofvuldop door deze
linksom te draaien fig. 95. Bevestig de
verwijderde dop aan de binnenkant van
het klepje van de brandstofvulopening.
Sluit de brandstofvuldop door deze
rechtsom te draaien tot u een klik hoort.
NOODPROCEDURE
KLEPJE OPENEN
Verricht de volgende procedure om het
klepje van de brandstofvulopening in
geval van nood (bijv. bij een dode accu)
te openen:
open de achterklep, trek aan het
centrale deel van de plastic bevestiging
1 en verwijder de bevestiging fig. 96;
verwijder het deksel 2 fig. 96 in de
bagageruimte voor een deel en trek aan
de noodhendel 3 fig. 97.
Brandstoffen - Identificatie van
voertuigcompatibiliteit Symbool
voor gebruikersinformatie
overeenkomstig de EN16942-
specificatie
De onderstaande symbolen helpen u bij
het herkennen van het juiste typebrandstof voor uw voertuig. Controleer,
alvorens te tanken, de symbolen aan de
binnenkant van het brandstofklepje
(waar voorzien) en vergelijk ze met de
symbolen op de pomp (waar voorzien).
E5: Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228
E10: Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228
BELANGRIJK
162)Draai voor de verwijdering de
brandstofvuldop een beetje los en wacht
tot het sissende geluid ophoudt. Verwijder
vervolgens de brandstofvuldop:
brandstofnevel is gevaarlijk. Brandstof kan
de huid en de ogen verbranden en bij
inslikken ziekte veroorzaken.
Brandstofnevel komt vrij wanneer de
brandstofvuldop te snel wordt verwijderd
als de brandstoftank onder druk staat.
9504040202-12A-001
9608100100-121-002
9708100100-122-001
138
STARTEN EN RIJDEN
Page 141 of 244

163)Leg de motor stil voor het tanken.
Houd vonken en open vuur op afstand van
de vulopening: brandstofdamp is gevaarlijk.
De damp kan door vonken of open vuur
ontstoken worden en ernstige
brandwonden en letsel veroorzaken.
Bovendien kan brandstof gaan lekken door
het gebruik van een verkeerde
brandstofvuldop of als geen
brandstofvuldop aanwezig is. Daardoor
kunnen bij een ongeval ernstige
brandwonden of dodelijke gevolgen
worden veroorzaakt.
164)Stop met tanken wanneer de
brandstofpomp automatisch afsluit: blijven
tanken nadat de brandstofpomp
automatisch afgesloten is, is gevaarlijk
omdat door een overvolle brandstoftank de
brandstof kan overstromen of lekken. Door
overstromende en lekkende brandstof kan
schade aan het voertuig worden
veroorzaakt. Als de brandstof ontsteekt
kunnen brand en explosie ontstaan
waardoor ernstig letsel of dodelijke
gevolgen worden veroorzaakt.
165)Monteer geen voorwerp/dop op de
rand van de vulopening die niet geschikt is
voor het voertuig. Het gebruik van
voorwerpen/doppen van het verkeerde
type kan de druk in de tank doen
toenemen, waardoor gevaarlijke situaties
kunnen ontstaan.
166)Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de vulopening
van de tank: brandgevaar. Kom niet te
dicht met het gezicht bij de vulopening, om
geen schadelijke dampen in te ademen.
167)Maak geen gebruik van een mobiele
telefoon in de buurt van de benzinepomp:
brandgevaar.CAMERA ACHTER
(PARKVIEW
ACHTERUITRIJ-
CAMERA)
(uitsluitend versies met het Radio
7”-systeem)
WERKING
168)
29)
De camera bevindt zich op de
achterklep fig. 98.
Overschakeling naar weergave
achteruitkijkmonitor
Plaats de selectiehendel of de
versnellingspook naar achteruit (R) met
het contact op ON om naar de
weergave van de achteruitkijkmonitor
over te schakelen.
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in het bijzonder op
obstakels die zich boven of onder het
bereik van de camera kunnen
bevinden.
BELANGRIJK Wees altijd
buitengewoon voorzichtig en verifieer
met uw eigen ogen de daadwerkelijke
omstandigheden achter het voertuig.
Achteruitrijden terwijl u uitsluitend naar
het beeldscherm kijkt is gevaarlijk en
kan een ongeval of een botsing tegen
een voorwerp veroorzaken. De
achteruitkijkmonitor is slechts een
systeem dat u bij het achteruitrijden kan
helpen. De beelden op het
beeldscherm kunnen van de
werkelijkheid afwijken.
Als het beeldscherm koud is kunnen de
beelden over het beeldscherm of het
scherm lopen en minder scherp dan
normaal worden weergeven, waardoor
het moeilijker is om de omstandigheden
van de ruimte rondom het voertuig te
controleren. Wees altijd buitengewoon
voorzichtig en verifieer met uw eigen
ogen de daadwerkelijke
omstandigheden achter het voertuig.
9807040110-124-008
139
Page 142 of 244

BELANGRIJK Voer niet te veel kracht
uit op de camera. Daardoor zou u de
stand en de hoek van de camera
kunnen wijzigen. Probeer de camera
niet te demonteren, te wijzigen of te
verwijderen aangezien daardoor de
hermetische afdichting kan worden
aangetast.
BELANGRIJK De kap van de camera is
gemaakt van plastic. Maak de kap van
de camera niet schoon met
ontvettingsmiddelen, organische
oplosmiddelen, was of polijstmiddel
voor glas. Verwijder deze producten
onmiddellijk met een zachte doek als ze
op de kap terechtkomen.
BELANGRIJK Wrijf niet hard met een
schurende of harde borstel over de kap
van de camera. Daardoor kunnen
krassen op de kap of de lens van de
camera ontstaan, waardoor de beelden
nadelig kunnen worden beïnvloed.
BELANGRIJK Maak de cameralens met
een zachte doek schoon als er water,
sneeuw of modder op terecht is
gekomen. Gebruik een neutraal
reinigingsmiddel als u de camera niet
alleen met een doek schoon kunt
krijgen.BELANGRIJK Het kan zijn dat de
achteruitrijmonitor niet perfect werkt
wanneer de camera aan abrupte
wijzigingen in de temperatuur (van
warm naar koud of omgekeerd) wordt
blootgesteld.
BELANGRIJK Neem voor het
vervangen van de banden contact op
met het Fiat Servicenetwerk. Door de
vervanging van de banden kunnen de
lijnen die op het display worden
weergegeven afwijken.
BELANGRIJK Na een frontale botsing,
zijbotsing of botsing achterop kan de
uitlijning (de locatie of de installatiehoek)
van de parkeercamera achter zijn
gewijzigd. Neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK De camera kan een
probleem vertonen als op het display
het bericht "no video signal" [geen
beeldsignaal] wordt weergegeven.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.HET DISPLAY BEKIJKEN
De voertuigbreedtelijnen
(geel)fig. 99 worden ter referentie op het
scherm weergegeven. Ze geven een
benadering van de voertuigbreedte in
vergelijking tot de breedte van de
parkeerplaats waarop u zult parkeren.
Gebruik deze weergave op het display
om het voertuig op een parkeerplaats of
in een garage te parkeren.
(gele) voertuigbreedtelijnen: deze
lijnen geven de breedte van het voertuig
aan.
afstandslijnen: deze lijnen geven bij
benadering de afstand tot een punt
gemeten vanaf de achterkant van het
voertuig (vanaf het uiteinde van de
bumper). De rode en gele lijnen geven
de afstand vanaf de bumper
(middelpunt van elke lijn) tot de
volgende punten aan: 50 cm voor de
rode lijnen en 1 m voor de gele lijnen.
9907080913-111-111
140
STARTEN EN RIJDEN
Page 143 of 244

BELANGRIJK De lijnen worden vast op
het scherm weergegeven. Ze zijn niet
met de handelingen van de bestuurder
aan het stuurwiel gesynchroniseerd.
Wees buitengewoon voorzichtig en
controleer met uw eigen ogen de ruimte
achter het voertuig en de omringende
omgeving terwijl u achteruit rijdt.
WERKING VAN DE
ACHTERUITKIJKMONITOR
OPMERKING Afbeeldingen
weergegeven op de monitor van de
achteruitkijkparkeercamera zijn
omgekeerde afbeeldingen
(spiegelafbeeldingen).
Houd rekening met de bovenstaande
waarschuwingen voordat u de
achteruitkijkmonitor gebruikt:
Schakel de selectiehendel of
versnellingspook naar achteruit (R) om
het display naar de
achteruitkijkmonitorweergave A
fig. 100 te schakelen.
Terwijl u de
omgevingsomstandigheden bevestigt,
het voertuig B fig. 100 omdraaien;
Nadat uw voertuig de parkeerplaats
oprijdt, langzaam achteruit blijven rijden
zodat de afstand tussen de
breedtelijnen van het voertuig en de
zijkanten van de parkeerplaats links en
rechts grofweg gelijk zijn;
pas het stuurwiel aan tot de
voertuigbreedtelijnen parallel aan de
beide zijden van de parkeerplaats zijn
geplaatst;
zodra ze parallel A fig. 101 zijn, draai
de wielen recht en rijd langzaam
achteruit de parkeerplaats B
fig. 101 op. Controleer wederom de
omgeving rondom het voertuig en stop
het voertuig op de best mogelijke
plaats;
als de parkeerplaats voorzien is van
scheidingslijnen, draai de wielen dan
recht als de breedtegeleidingslijnen van
het voertuig parallel staan;
Wanneer de selectiehendel of
versnellingspook geschakeld is van
achteruit (R) naar een andere
selectiehendel of versnellingspook,
keert het scherm terug naar de vorige
weergave.
10007080913-989-989
141
Page 144 of 244

OPMERKING
Omdat er een verschil kan zijn tussen
de weergegeven afbeelding, zoals
hieronder aangegeven, en de huidige
condities bij het parkeren, altijd direct
met uw ogen de veiligheid aan de
achterkant van het voertuig en rondom
controleren:
In de afbeelding van de
parkeerplaats (of garage) weergegeven
op het scherm, kunnen de achterkant
en de afstandrichtlijnen in de monitor
uitgelijnd zijn, maar het kan zijn dat ze
niet werkelijk uitgelijnd zijn op de grond;
wanneer u een parkeerplaats met
een scheidingslijn aan slechts één zijde
betreedt, kunnen de scheidingslijn en
de voertuigbreedtelijnen parallel op de
monitor worden weergegeven, terwijl ze
in werkelijkheid op de grond niet parallel
zijn.
FOTOKWALITEIT-
AANPASSING
169)
Fotokwaliteitaanpassing kan worden
gedaan met de selectiehendel of
versnellingspook in de achteruit (R).
Er zijn vier instellingen die kunnen
worden aangepast waaronder
helderheid, contrast, tint en kleur. Bij
het aanpassen voldoende aandacht
shenken aan de directe omgeving van
het voertuig:
selecteer het pictogramop het
scherm (zie afbeelding) om de tabs
weer te geven;
selecteer de gewenste tab;
pas de helderheid, contrast, tint en
kleur aan met de slider. Druk op de
resetknop wanneer een reset nodig is;
selecteer het pictogramop het
scherm om de tab te sluiten.
BELANGRIJK Pas de beeldkwaliteit van
de achteruitkijkmonitor altijd bij
stilstaand voertuig aan. Pas de
beeldkwaliteit van de
achteruitkijkmonitor niet aan terwijl het
voertuig rijdt. Het aanpassen van de
beeldkwaliteit (helderheid, contrast,
kleur en kleurtoon) van de
achteruitkijkmonitor terwijl het voertuig
rijdt is gevaarlijk aangezien de
bestuurder afgeleid kan worden en een
ernstig ongeval kan veroorzaken.
10107080913-990-990
10207080914-111-111
142
STARTEN EN RIJDEN