Page 89 of 244

Initialisatie bewakingssysteem
bandenspanning
(versies met normale banden)
In de volgende gevallen moet een
systeeminitialisatie worden uitgevoerd
voor een goede werking van het
systeem:
de bandendruk is aangepast;
er is bandenrotatie uitgevoerd;
er is een band of wiel vervangen;
de accu is vervangen of leeg
gelopen;
het TPMS-waarschuwingslampje
brandt.
Initialisatiemethode
Ga als volgt te werk:
parkeer de auto op een veilige plek
en schakel de parkeerrem goed in;
laat de banden afkoelen en stel de
bandendruk van de vier (4) banden in
op de druk die staat aangegeven op
het bandendruklabel in het frame van
het portier aan bestuurderskant (deur
open);
schakel het contact in (AAN);
terwijl het voertuig is geparkeerd,
houdt u de TPMS-schakelaar
fig. 60 ingedrukt en controleert u of het
TPMS-waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel tweemaal knippert
en of een pieptoon eenmaal hoorbaar
is.
BELANGRIJK Als de systeeminitialisatie
wordt uitgevoerd zonder dat de
bandendruk wordt aangepast, kan het
systeem de normale bandendruk niet
detecteren en gaat het TPMS-
waarschuwingslampje mogelijk niet
branden als de bandendruk laag is, of
het lampje gaat branden terwijl de
bandendruk goed is.
BELANGRIJK Pas de bandendruk bij
alle vier banden aan en initialiseer het
systeem als het TPMS-
waarschuwingslampje brandt. Als het
waarschuwingslampje om een andere
reden dan een platte band gaat
branden, dan is de bandendruk van de
vier banden mogelijk op een natuurlijke
manier lager geworden.BELANGRIJK De systeeminitialisatie
wordt niet uitgevoerd als de schakelaar
wordt ingedrukt terwijl het voertuig in
beweging is.
HLA-FUNCTIE (Hill
Launch Assist,
hellingondersteuning)
82)
Hill Launch Assist (HLA) is een functie
die de bestuurder assisteert bij
optrekken op een helling. Als de
bestuurder het rempedaal loslaat en het
gaspedaal indrukt op een helling,
voorkomt deze functie dat het voertuig
naar achter rolt. De remkracht wordt
automatisch gehandhaafd nadat het
rempedaal wordt losgelaten op een
helling.
Voor voertuigen met een
handgeschakelde versnellingsbak
werkt Hill Launch Assist op een
neerwaartse helling als de
versnellingspook in de achteruit (R)
staat, en op een opwaartse helling als
de versnellingspook in een andere
stand behalve achteruit (R) staat.
Voor voertuigen met een
automatische versnellingsbakwerkt
Hill Launch Assist op een neerwaartse
helling als de selectiehendel in de
achteruit (R) staat, en op een
opwaartse helling als de selectiehendel
in de vooruit staat.
6005120101-12A-321
87
Page 90 of 244

BELANGRIJK Hill Launch Assist werkt
niet op een lichte helling. Bovendien
verandert de mate van de helling
waarbij het systeem werkt naar gelang
de belasting van het voertuig.
BELANGRIJK Hill Launch Assist werkt
niet als de parkeerrem is ingeschakeld,
als het voertuig niet volledig tot stilstand
is gekomen of als het koppelingspedaal
wordt losgelaten.
BELANGRIJK Als Hill Launch Assist in
werking is, kan de parkeerrem stijf
aanvoelen en vibreren. Dit is geen
aanduiding van een storing.
BELANGRIJK Hill Launch Assist werkt
niet als het indicatielampje TCS/DSC
brandt. Raadpleeg "Lampjes en
berichten" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
BELANGRIJK Hill Launch Assist (HLA)
schakelt niet uit, zelfs niet als de
schakelaar DSC UIT wordt ingedrukt
om de TCS/DSC uit te schakelen.
BELANGRIJK Bij voertuigen met een
automatische versnellingsbak werkt Hill
Launch Assist echter niet tijdens een
stationaire stop; de rolpreventiefunctie
van het voertuig werkt om te
voorkomen dat het voertuig gaat rollen.
BELANGRIJK
79)De aanwezigheid van het TPMS
ontslaat de bestuurder niet van de
verplichting om de bandenspanning
regelmatig te controleren, met inbegrip van
het reservewiel, en correct onderhoud uit
te voeren: het systeem is niet bedoeld om
een mogelijk defect aan een band aan te
geven. Controleer de bandenspanning bij
koude banden. Als de bandenspanning om
welke reden dan ook bij warme banden
moet worden gecontroleerd, dan mag de
spanning niet worden verlaagd, ook
wanneer de gemeten waarde hoger is dan
de voorgeschreven waarde. Herhaal de
controle wanneer de banden koud zijn.
80)Het verwisselen van normale banden
door winterbanden en vice versa vereist
een inspectie van het TPMS die door een
dealer van het Fiat Servicenetwerk moet
worden uitgevoerd.
81)Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning beïnvloeden.
Het TPMS-systeem kan tijdelijk
onvoldoende spanning aangeven.
Controleer in dit geval de bandenspanning
als de banden koud zijn en verhoog de
spanning zo nodig.82)Vertrouw niet volledig op HLA. HLA is
een aanvullende functie voor het optrekken
op een helling. Het systeem werkt slechts
ongeveer twee seconden. Het is dan ook
gevaarlijk alleen op het systeem te
vertrouwen tijdens het optrekken aangezien
het voertuig onverwacht kan bewegen
(rollen) waardoor een ongeluk kan worden
veroorzaakt. Het voertuig kan gaan rollen
naar gelang de belasting van het voertuig
of als er iets wordt gesleept. Bovendien
kunnen voertuigen met een handmatige
versnellingsbak gaan rollen door de manier
waarop het koppelingspedaal of gaspedaal
wordt bediend. Controleer altijd op
veiligheid rond het voertuig alvorens weg te
rijden met het voertuig.
88
VEILIGHEID
Page 91 of 244

BESCHERMINGS-
SYSTEMEN
INZITTENDEN
De belangrijkste veiligheidsuitrusting
van het voertuig omvat de volgende
beschermingssystemen:
veiligheidsgordels;
SBA-systeem (gordelwaarschuwing);
hoofdsteunen;
kinderzitjes;
frontairbags en zijairbags.
Lees de informatie vermeld op de
volgende pagina's uiterst aandachtig
door.
Het is van fundamenteel belang dat de
beschermingssystemen op de juiste
manier gebruikt worden om het
maximaal mogelijke veiligheidsniveau
voor de bestuurder en de passagiers te
garanderen.
VEILIGHEID-
SGORDELS
VOORZORGSMAAT
REGELEN
VEILIGHEIDSGORDELS
83) 84)
Veiligheidsgordels verminderen de kans
op ernstig letsel tengevolge van
ongelukken en noodstopmanoeuvres.
FCA raadt aan dat de bestuurder en
passagiers altijd hun veiligheidsgordels
dragen.
Alle stoelen beschikken over
heup/schoudergordels. Deze gordels
hebben oprolautomaten met
inertievergrendeling die de gordels weg
houden als ze niet in gebruik zijn.
De vergrendelingen zorgen ervoor dat
de gordels comfortabel kunnen worden
gedragen en vergrendelen in positie bij
een botsing.
Het oprollen van de gordel kan
bemoeilijkt worden als de gordels en
geleiders fig. 61 vuil zijn; houd deze
schoon.Zwangeren en personen met
ernstige medische aandoeningen
Zwangeren moeten te allen tijde
veiligheidsgordels dragen. Vraag uw
arts naar specifieke aanbevelingen.
De heupgordel moet ZO STRAK EN
LAAG MOGELIJK OVER DE HEUPEN
worden gedragen. De schoudergordel
moet correct over de schouder worden
geplaatst, maar nooit over het gebied
van de maag fig. 62.
6103020100-12A-001
6206050100-CHD-003
89
Page 92 of 244

Personen met ernstige medische
aandoeningen moeten ook
veiligheidsgordels dragen. Raadpleeg
uw arts voor speciale instructies
betreffende medische aandoeningen.
Noodvergrendelmodus
Als de veiligheidsgordel is vastgemaakt,
bevindt deze zich altijd in de
noodvergrendelmodus.
In de noodvergrendelmodus zit de
gordel comfortabel om de inzittende en
vergrendelt de oprolautomaat bij een
botsing.
Als de gordel vergrendelt en niet kan
worden losgetrokken, trek dan eenmaal
aan de gordel en probeer de gordel
langzaam uit te trekken. Als dit niet lukt,
trekt u eenmaal krachtig aan de gordel
waarna u deze weer loslaat. Trek de
gordel vervolgens nogmaals langzaam
uit.GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
85) 86) 87) 88) 89)
De veiligheidsgordel vastmaken
1 fig. 63: gesp gordel;
2: sluiting gordel.
plaats de heupgordel zo laag mogelijk 1
fig. 64, niet op de maagstreek 2, en pas
de schoudergordel 3 vervolgens aan
zodat deze stevig tegen uw lichaam
aanligt.De veiligheidsgordel losmaken
Druk knop 1 fig. 65 in op de sluiting van
de veiligheidsgordel. Als een gordel niet
volledig terugloopt, trekt u deze uit en
inspecteert u deze op knikken en
verdraaiingen. Zorg ervoor dat de
gordel ongedraaid terugloopt.
6303020201-121-001
6403020201-122-002
6503020202-UNF-001
90
VEILIGHEID
Page 93 of 244

BELANGRIJK Als een gordel niet
volledig terugloopt, inspecteert u deze
op knikken en verdraaiingen. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk
als de gordel na inspectie nog steeds
niet volledig terugloopt.
BELANGRIJK Draag de
veiligheidsgordel alleen als deze juist
door geleider 1 fig. 66 is gevoerd. Het
dragen van een veiligheidsgordel die
niet in de geleider zit, is gevaarlijk
aangezien de veiligheidsgordel dan niet
de benodigde veiligheid kan bieden bij
een ongeluk, hetgeen kan leiden tot
ernstig letsel.WAARSCHUWINGS-
SYSTEMEN
VEILIGHEIDSGORDEL
Als het systeem merkt dat de
veiligheidsgordel van de passagier niet
is vastgemaakt, wordt de passagier
gewaarschuwd middels een lampje of
pieptoon.
Raadpleeg "Lampjes en berichten" in
het hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel".
Zie de paragraaf “Waarschuwingstoon
veiligheidsgordel” in het hoofdstuk
“Kennismaking met het
instrumentenpaneel”.
BELANGRIJK
83)Draag altijd uw veiligheidsgordel en
zorg ervoor dat alle inzittenden goed
vastzitten. Het is zeer gevaarlijk om geen
veiligheidsgordel te dragen. Tijdens een
botsing kunnen inzittenden die geen
veiligheidsgordel dragen iemand of iets
raken in het voertuig of zelfs buiten het
voertuig terecht komen. Ze kunnen ernstig
letsel oplopen of zelfs overlijden. Bij een
ongeluk zijn inzittenden die een
veiligheidsgordel dragen veel veiliger.84)Draag geen verdraaide
veiligheidsgordels. Verdraaide
veiligheidsgordels zijn gevaarlijk. Bij een
botsing is dan niet de volledige breedte
beschikbaar om de impact op te vangen.
Dit plaatst meer kracht op de botten onder
de gordel, hetgeen kan resulteren in ernstig
letsel of overlijden. Draai een verdraaide
veiligheidsgordel recht zodat de volledige
breedte van de gordel wordt gebruikt.
85)Gebruik nooit één veiligheidsgordel
voor meerdere personen. Het is gevaarlijk
één veiligheidsgordel voor meerdere
personen te gebruiken. Een
veiligheidsgordel die op deze manier wordt
gebruikt, kan de kracht van een botsing
niet spreiden en de twee passagiers
kunnen worden samengedrukt en ernstig
letsel oplopen of overlijden. Gebruik een
veiligheidsgordel nooit voor meer dan één
persoon en zorg er altijd voor dat elke
inzittende in de rijdende auto goed is
vastgesnoerd.
86)Rijd niet in een voertuig met een
beschadigde veiligheidsgordel. Het gebruik
van beschadigde veiligheidsgordels is
gevaarlijk. Een ongeluk kan de
gordelvrijgave van de veiligheidsgordel in
gebruik, beschadigen. Een beschadigde
veiligheidsgordel biedt onvoldoende
bescherming bij een botsing. Vraag een
dealer van het Fiat Servicenetwerk alle
veiligheidsgordelsystemen die tijdens een
ongeval in gebruik waren, na te kijken
voordat ze opnieuw worden gebruikt.
6603020200-12A-001
91
Page 94 of 244

87)Laat uw veiligheidsgordels onmiddellijk
vervangen als de gordelspanner of
krachtbegrenzer is verbruikt. Raadpleeg
hiervoor altijd een expert: wij raden aan
onmiddellijk na een botsing contact op te
nemen met het Fiat Servicenetwerk voor
een inspectie van de
veiliigheidsgordelspanners en airbags. Net
als de airbags kunnen de gordelspanners
en krachtbegrenzers slechts eenmaal
functioneren en moeten deze na een
botsing waarbij ze zijn geactiveerd, worden
vervangen. Als de gordelspanners en
krachtbegrenzers niet worden vervangen,
verhoogt het risico op letsel bij een botsing.
88)Positioneren van het schoudergedeelte
van de veiligheidsgordel. Het onjuist
positioneren van het schoudergedeelte van
de veiligheidsgordel is gevaarlijk. Zorg
ervoor dat het schoudergedeelte van de
veiligheidsgordel over uw schouder en bij
uw nek is geplaatst, maar nooit onder uw
arm, nek of bovenarm.
89)Positioneren van het heupgedeelte van
de veiligheidsgordel. Het is gevaarlijk om
het heupgedeelte van de veiligheidsgordel
te hoog te plaatsen. Bij een ongeluk wordt
de impact rechtstreeks op de maagstreek
geconcentreerd, hetgeen ernstig letsel kan
veroorzaken. Draag het heupgedeelte van
de gordel goed aangesloten en zo laag
mogelijk.90)Instructies voor gebruik van de
veiligheidsgordel. Veiligheidsgordels zijn
ontworpen om tegen de botstructuur van
het lichaam te liggen en moeten zo laag
mogelijk over de heup of het bekken, de
borststreek en de schouders worden
gedragen; vermijd dat het heupgedeelte
van de gordel op de maagstreek valt.
Veiligheidsgordels moeten zo stevig
mogelijk worden gedragen, met genoeg
comfort, zodat zij de bescherming kunnen
bieden waarvoor ze zijn bedoeld. Een te
losse gordel vermindert de bescherming
van de inzittenden aanzienlijk. Er moet op
worden gelet dat de veiligheidsgordel niet
bevuild wordt met polijstmiddel, olie en
chemische stoffen, met name accuzuur.
Reinigen kan m.b.v. een milde zeep en
water. De gordel moet worden vervangen
indien deze gaat rafelen, vuil of beschadigd
is. Het is van belang de volledige gordel te
vervangen na slijtage door een zware
impact, zelfs indien schade aan de gordel
niet zichtbaar is. Gordels mogen niet met
verdraaide riemen worden gedragen. Elke
gordel mag slechts door één inzittende
worden gedragen; het is gevaarlijk om een
gordel over een kind op schoot te plaatsen.
91)De gebruiker mag geen wijzigingen of
aanpassingen uitvoeren waardoor de
afstelmechaniek van de veiligheidsgordel
de gordel niet meer kan strak trekken, of
waardoor een losse gordel niet kan worden
aangepast.SBA-SYSTEEM
(Gordelwaars-
chuwing)
WAARSCHUWINGS-
LAMPJE
VEILIGHEIDSGORDEL
De led op de sierlijst van het dashboard
gaat branden als de bestuurders- of
passagiersstoel bezet is en de
veiligheidsgordel niet is vastgezet
wanneer het contact is ingeschakeld.
De
led knippert als de
veiligheidsgordel van de bestuurder of
de passagier (uitsluitend wanneer de
passagiersstoel bezet is) niet is
vastgezet en het voertuig rijdt op een
snelheid hoger dan circa 20 km/h. Na
korte tijd stopt de led met knipperen,
maar blijft deze branden.
Als een veiligheidsgordel niet wordt
vastgemaakt, knippert de led nogmaals
gedurende een bepaalde tijd. Maak in
dat geval de veiligheidsgordel vast.
De led knippert opnieuw als de
veiligheidsgordel van de bestuurders- of
passagiersstoel wordt losgemaakt
nadat de led is gaan branden en het
voertuig de snelheid van 20 km/h
overschrijdt.
92
VEILIGHEID
Page 95 of 244

GORDELSPANNERS
EN KRACHT-
BEGRENZERS
GORDELSPANNERS
92) 93) 94) 95)
De veiligheidsgordels van de bestuurder
en de passagiers zijn voor een optimale
bescherming uitgerust met een spanner
en krachtbegrenzingssysteem. De
veiligheidsgordel moet op de juiste wijze
worden gedragen zodat deze systemen
goed kunnen werken.
Als een botsing wordt gedetecteerd,
activeren de spanners tegelijkertijd met
de airbags. Raadpleeg voor meer
informatie over de activatie van de
gordelspanners de paragraaf
"Activeringscriteria SRS airbag" in dit
hoofdstuk.
De oprolautomaten van de
veiligheidsgordels verwijderen snel de
speling als de airbags worden
opgeblazen. Elke keer nadat de airbags
en gordelspanners worden geactiveerd,
moeten ze worden vervangen.
Een systeemstoring of werkingsconditie
wordt aangegeven met een
waarschuwing. Raadpleeg "Lampjes en
berichten" en "Waarschuwingsgeluid is
geactiveerd" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel".Bovendien is het spansysteem voor de
passagier, net als de front- en zijairbag,
ontworpen om alleen te activeren als de
classificatiesensor voor inzittenden een
passagier op de passagiersstoel
detecteert. Zie voor meer informatie
"Classificatiesensor voor inzittenden".
BELANGRIJK Het spansysteem werkt
mogelijk niet; dit is afhankelijk van het
type botsing. Raadpleeg voor meer
informatie de paragraaf
"Activeringscriteria SRS airbag".
BELANGRIJK Er komt een kleine
hoeveelheid rook (niet-giftig gas) vrij als
de airbags en spanners worden
geactiveerd. Dit duidt niet op brand.
Het gas heeft gewoonlijk geen effect op
inzittenden; mensen met een gevoelige
huid kunnen echter een lichte
huidirritatie ervaren. Als rook van de
airbags of het spansysteem op de huid
of in de ogen terechtkomt, was dit dan
zo snel mogelijk weg.KRACHTBEGRENZER
Het krachtbegrenzingssysteem geeft de
gordel op een gecontroleerde manier
vrij om de kracht van de gordel op de
borsttreek van de inzittende te verlagen.
Hoewel de grootste belasting op de
veiligheidsgordel optreedt bij frontale
botsingen beschikt de krachtbegrenzer
over een automatische mechanische
functie die in elke ongeluksmodus kan
activeren bij voldoende beweging van
de inzittende.
Zelfs als de spanners niet zijn
geactiveerd, moet de
krachtbegrenzingsfunctie door een
dealer van het Fiat Servicenetwerk
worden gecontroleerd.
BELANGRIJK
92)Draag de veiligheidsgordels zoals
wordt aanbevolen in het
instructiehandboek. Het levert gevaarlijke
situaties op als de veiligheidsgordel van de
bestuurder en passagiers incorrect wordt
gedragen. Zonder juiste plaatsing bieden
de spanner en het
krachtbegrenzingssyteem onvoldoende
bescherming bij een ongeluk en kan ernstig
letsel optreden. Zie voor meer informatie
over het dragen van gordels onder "De
veiligheidsgordels vastmaken".
93
Page 96 of 244

93)Laat uw veiligheidsgordels onmiddellijk
vervangen als de gordelspanner of
krachtbegrenzer is verbruikt. Raadpleeg
hiervoor altijd een expert: neem
onmiddellijk na een botsing contact op met
het een dealer van het Fiat Servicenetwerk
voor inspectie van de
veiliigheidsgordelspanners en airbags. Net
als de airbags kunnen de gordelspanners
en krachtbegrenzers slechts eenmaal
functioneren en moeten deze na een
botsing waarbij ze zijn geactiveerd, worden
vervangen. Als de gordelspanners en
krachtbegrenzers niet worden vervangen,
verhoogt het risico op letsel bij een botsing.
94)Wijzig niets aan de onderdelen of
bedrading en gebruik geen elektronische
testapparatuur voor het
gordelspansysteem. Het wijzigen van
onderdelen of de bedrading van het
gordelspansysteem en het gebruik van
elektronische testapparatuur is gevaarlijk. U
kunt het systeem ongewild activeren of
onbruikbaar maken zodat het tijdens een
ongeluk niet wordt geactiveerd. De
inzittenden kunnen ernstig letsel oplopen.
95)Verwerk het gordelspansysteem op de
juiste wijze als afval. Onjuiste
afvalverwerking van het
gordelspansysteem of een voertuig met
niet gedeactiveerde gordelspanners is
gevaarlijk. Tenzij alle veiligheidsprocedures
in acht worden genomen, kan dit leiden tot
letsel. Neem contact op met een dealer
van het Fiat Servicenetwerk voor het veilig
tot afval verwerken van het
gordelspansysteem of een voertuig met
een gordelspansysteem.VOORZORGSMAAT-
REGELEN BIJ
KINDERZITJES
96) 98) 99) 100) 101) 102) 103) 104) 105) 106)
FCA raadt ten zeerste aan de
kinderzitjes te gebruiken voor kinderen
die hierin passen.
FCA beveelt het gebruik aan van een
authentiek kinderzitje of een zitje dat in
overeenstemming is met de UNECE 44
(*)-voorschriften. Neem contact op met
een dealer van het Fiat Servicenetwerk
als u een authentiek FCA-kinderzitje wilt
aanschaffen.
Controleer de landelijke en plaatselijke
wetgeving voor specifieke vereisten
betreffende de veiligheid van kinderen
die in uw auto worden vervoerd.
(*) UNECE staat voor Europese
economische commissie van de
Verenigde Naties.
Kies bij het aanschaffen van een
kinderzitje een zitje dat geschikt is voor
de leeftijd en de lengte van het kind,
volg de wetgeving en de instructies die
bij het kinderzitje worden geleverd.Een kind dat te groot is geworden voor
een kinderzitje moet worden vervoerd
met veiligheidsgordels over schoot en
schouder. Als de gordel irriteert bij de
nek of het gezicht, verplaats het kind
dan meer naar het midden van de auto.
Een kinderzitje dat in de rijrichting wordt
gemonteerd, magNOOITop de
passagiersstoel worden gebruikt als de
airbag is ingeschakeld. In het geval van
een botsing kan een geactiveerde
airbag dodelijk letsel veroorzaken bij het
vervoerde kind.
Om het risico op letsel door een
geactiveerde airbag bij de
passagiersstoel te verkleinen, werkt het
classificatiesysteem voor inzittenden als
onderdeel van een aanvullend
veiligheidssysteem.
94
VEILIGHEID