Page 121 of 261

Verlichting119AFL-led-koplampfunctiesDe AFL-led-koplampfuncties zijn
automatisch actief, wanneer de licht‐ schakelaar in stand AUTO staat. AFL-
led-koplampen hebben de volgende
functies:
● bocht- en afslagverlichting
● stadslicht
● verlichting secundaire wegen
● snelwegverlichting
● grootlicht-assistent
● achteruit inparkeren
● ECO-modus
● dynamische automatische koplampverstelling
Bocht- en afslagverlichting
In scherpe bochten of bij het afslaan,
afhankelijk van de stuurhoek of de
richtingaanwijzer, wordt een extra
lamp links of rechts bijgeschakeld, die
de weg in de rijrichting verlicht. Wordt geactiveerd tot een snelheid van
70 km/u.
Stadslicht
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den tot ca. 55 km/u. Bij actieve straat‐
verlichting licht de afslagverlichting aan beide kanten minder fel op. De
lichtverspreiding is breed en symme‐
trisch.
Verlichting landelijke gebieden
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den van ca. 55 km/u. De lichtbundel
en de lichtsterkte zijn links en rechts
verschillend.
Grootlicht-assistent
Deze functie maakt dat het groot licht 's avonds en wanneer u sneller rijdt
dan 40 km/u als hoofdrijverlichting te
gebruiken is.
Het systeem schakelt automatisch
naar dimlicht wanneer:
● De camera of een sensor in de voorruit de lampen van tegen- of
voorliggers detecteert.
● De rijsnelheid daalt tot onder 20 km/u.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.
Page 122 of 261

120VerlichtingActiveren
U activeert de grootlicht-assistent
door de richtingaanwijzerhendel
tweemaal in te drukken. Het groot licht wordt automatisch ingeschakeld
bij snelheden hoger dan 40 km/u.
Het groene controlelampje f brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
schakeld groot licht.
Controlelampje f 3 98.
Deactiveren
Druk eenmaal op de keuzehendel. De functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor
inschakelt.
Wanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het groot licht aanstaat, wordt de grootlicht-assistent gedeac‐
tiveerd.
Wanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het groot licht uitstaat,
blijft de grootlicht-assistent geacti‐
veerd.
De laatste instelling van de grootlicht-
assistent blijft gehandhaafd wanneer
het contact weer wordt ingeschakeld.
Achteruit inparkeren
Als hulp bij het parkeren, gaan beide
afslaglampen en de achteruitrijlichten branden wanneer de koplampen zijn
ingeschakeld en de achteruitversnel‐
ling wordt geselecteerd. Deze blijven
korte tijd branden nadat u de auto uit
de achteruitversnelling hebt gezet of
totdat u sneller dan 7 km/u vooruit‐
rijdt.Eco-modus
Als de auto stopt, bijv. vanwege stop‐
lichten, wordt er een energiebespa‐
ringsmodus voor de koplampen geac‐ tiveerd.
Dynamische automatische
koplampverstelling
Om verblinding van tegenliggers te
voorkomen wordt de koplamphoogte
automatisch aangepast op basis van
informatie over de hellingshoek van
de auto.
Storing in AFL-led-koplampen Wanneer het systeem een storing in
de led-koplampen detecteert, licht f
op en verschijnt er een waarschuwing
op het Driver Information Center.
Page 123 of 261

Verlichting121Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Richtingaanwijzers
hendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Bij het verplaatsen van de hendel
voelt u een weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de hendel voorbij
het weerstandspunt wordt verplaatst.
Het knipperen stopt wanneer het
stuurwiel in tegengestelde richting
wordt gedraaid of wanneer de hendel met de hand wordt teruggezet in de
neutraalstand.
U kunt kortstondig knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De richtingaanwijzers
zullen dan knipperen totdat de hendel wordt losgelaten.
Druk kort op de hendel zonder het
weerstandspunt te passeren om drie
knippersignalen te geven.
Is er een aanhanger aangesloten,
knippert de richtingaanwijzer
zes keer en de toonfrequentie veran‐
dert wanneer u de hendel tot tegen
het weerstandspunt duwt en vervol‐
gens loslaat.
Beweeg de hendel naar het weer‐
standspunt en houd deze vast om te
knipperen totdat u de hendel loslaat.
Mistlampen voor
Om in te schakelen >
indrukken.
Page 124 of 261
122VerlichtingMistachterlicht
Om in te schakelen ø indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van het mistachter‐
licht worden de koplampen automa‐
tisch ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Achteruitrijlichten Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de
auto in de achteruitversnelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐ len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● stuurbedieningsknoppen
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast tot de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Page 125 of 261
Verlichting123Binnenverlichting
Interieurverlichting
Voordruk op v:uitw:automatisch in- en
uitschakelendruk op u:aanAchter⃒:aanw:automatisch in- en uitschakelen§:uitLeeslampen
De leeslampen voor zitten in de
dakconsole.
Druk op s en t om elk licht in of uit
te schakelen
Verlichting
handschoenenkastje
Brandt wanneer u het handschoenen‐ kastje opent.
Verlichting zonneklep
Brandt wanneer u het klepje opent.
Page 126 of 261

124VerlichtingVerlichtingsfunctiesInstapverlichting
Welkomstverlichting
De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te
ontgrendelen met de handzender:
● dimlicht
● zijmarkeringslichten
● achterlichten
● kentekenplaatverlichting
● instrumentenverlichting
● binnenverlichting
Deze functie werkt alleen wanneer
als het donker is en helpt u om de auto
te lokaliseren.
In- of uitschakelen van deze functie
kunt u wijzigen in de boordinstellin‐
gen.
Persoonlijke instellingen 3 108.De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● verlichting van sommige schake‐
laars
● sommige interieurlampjes
Uitstapverlichting Het dimlicht, de zijmarkeringslichten
en de achterlichten zullen de directe
omgeving een instelbare tijd verlich‐
ten terwijl u de auto verlaat.
Inschakelen In- en uitschakeling van deze functie
en de verlichtingsduur zijn te wijzigen
in de boordinstellingen.
Persoonlijke instellingen 3 108.
1. Schakel het contact uit.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Trek de richtingaanwijzerhendel naar u toe.
5. Bestuurdersportier sluiten.
Wordt het bestuurdersportier niet
gesloten, dan gaat de verlichting na
een paar seconden uit.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld als u de richtingaanwijzer‐
hendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
Page 127 of 261
Verlichting125Ontlaadbeveiliging accu
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl het contact is uitgescha‐
keld, wordt de interieurverlichting na
enige tijd automatisch uitgeschakeld.
Page 128 of 261

126KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............126
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................126
Airconditioning ......................... 127
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 128
Hulpverwarming ......................131
Luchtroosters ............................. 131
Verstelbare luchtroosters ........131
Vaste luchtroosters ..................132
Onderhoud ................................. 132
Luchtinlaat ............................... 132
Airconditioning regelmatig
aanzetten ............................... 132
Service .................................... 132Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● luchtverdeling
● temperatuur
● luchtdebiet
● ontwasemen en ontdooien
Verwarmbare achterruit Ü 3 37.
Temperatuur
rood:warmblauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdelingl:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar de hoofdruimteK:naar de voetenruimte en voorruit
Combinatiestanden zijn mogelijk.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐ torknop in de gewenste stand te
zetten.
Ontwasemen en ontdooien ● V indrukken: aanjager schakelt
automatisch over op hogere snel‐ heid, de luchtstroom wordt op de
voorruit gericht.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.