Page 89 of 261

Instrumenten en bedieningsorganen87Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Brandstofkeuzeschakelaar Lpg-aandrijving
Als u op LPG drukt, wordt tussen
benzine-aandrijving en gasaandrij‐
ving geschakeld zodra de vereiste
parameters (koelvloeistoftempera‐
tuur, gastemperatuur en minimaal
motortoerental) zijn bereikt. Er wordtgewoonlijk aan de vereisten voldaan
na ongeveer 60 seconden (afhanke‐
lijk van de buitentemperatuur) en de
eerste keer dat het gaspedaal stevig
wordt ingetrapt. De status-led geeft
de actuele bedrijfsmodus aan terwijl
de motor draait.Led uit:benzine-aandrijvingLed
knippert:voorwaarden voor over‐
schakeling op lpg-
aandrijving controleren.
Licht op als aan de voor‐
waarden voldaan is.Led aan:gasaandrijvingLed knip‐ pert vijf
keer en
dooft:Lpg-tank is leeg of
storing in lpg-systeem. Er
verschijnt een bericht op
het Driver Information
Center. De auto rijdt op
benzine.
De geselecteerde brandstofmodus
wordt opgeslagen en bij de volgende
contactcyclus opnieuw geactiveerd als er aan de voorwaarden voldaan is.
Wanneer de lpg-tank leeg is,
verschijnt er een waarschuwingsbe‐ richt op het Driver Information Center
en het led-lampje in de knop knippert snel. Benzine-aandrijving wordt auto‐
matisch ingeschakeld.
Bij het automatisch omschakelen van benzine-aandrijving op gasaandrij‐
ving of omgekeerd werkt de motor
mogelijk even niet.
Wanneer de brandstoftank leeg is,
start de motor niet.
De benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelampje Y
oplicht en dan opnieuw tanken. Dit helpt de brandstofkwaliteit en
systeemwerking voor benzine-
aandrijving in stand houden.
De auto regelmatig voltanken om corrosie in de tank tegen te gaan.
Verhelpen van storingen
Als de gasmodus niet mogelijk is,
controleer dan het volgende:
● Is er voldoende vloeibaar gas aanwezig?
● Is er voldoende benzine aanwe‐ zig om te starten?
Vanwege extreme temperaturen in
combinatie met de samenstelling van
het gas kan het iets langer duren
voordat het systeem van de benzine- naar de gasmodus omschakelt.
Page 90 of 261

88Instrumenten en bedieningsorganenIn extreme situaties kan het systeem
ook terugschakelen naar de benzine‐ modus als niet aan de minimale eisen wordt voldaan. Als dat het geval is,
kunt u mogelijk weer overschakelen
op lpg-aandrijving.
Bij alle andere storingen de hulp van
een werkplaats inroepen.Voorzichtig
Reparaties en bijstellingen mogen
alleen door getrainde specialisten
worden uitgevoerd om de veilig‐
heid en garantie op het LPG-
systeem te handhaven.
Aan vloeibaar gas is een speciale
geur gegeven zodat alle lekken
gemakkelijk ontdekt kunnen worden.
9 Waarschuwing
Als u gas in de auto of in de onmid‐
dellijke omgeving ruikt, schakel
dan onmiddellijk naar benzinemo‐
dus. Niet roken. Geen open vlam‐ men of ontstekingsbronnen.
Als er nog wel gaslucht is, start de
motor dan niet. Oorzaak van de
storing onmiddellijk door een werk‐
plaats laten verhelpen.
Bij gebruik van ondergrondse gara‐
ges de instructies van de beheerder
en plaatselijk wetgeving volgen.
Let op
Bij een ongeluk moet u het contact
uitschakelen.
Brandstof voor gasaandrijving
3 175.
Koelvloeistoftemperatuur‐ meterGeeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.50:motor nog niet op
bedrijfstemperatuurmiddelste
gedeelte:normale bedrijfstem‐
peratuur130:koelvloeistoftempera‐
tuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit informeert u wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Wanneer het systeem heeft berekend dat de levensduur van de motorolie is
verstreken, verschijnt er een waar‐
schuwingsbericht op het Driver
Page 91 of 261

Instrumenten en bedieningsorganen89Information Center. Laat de motorolie
en het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
De resterende levensduur van de olie wordt weergegeven op het Driver
Information Center 3 100.
Selecteer op het Midlevel-display het
menu Optie ? door op MENU op de
richtingaanwijzerhendel te drukken.
Draai aan het stelwiel om de pagina
Resterende levensduur olie te selec‐
teren.
Selecteer op het Uplevel-display het
menu Info Q door op MENU op de
richtingaanwijzerhendel te drukken. Draai aan het stelwiel om de pagina
Resterende levensduur van de olie te
selecteren.
De resterende levensduur van de olie wordt aangeduid met een percen‐
tage.
Terugzetten
Druk gedurende enkele seconden opSET/CLR op de richtingaanwijzer om
terug te zetten. De pagina met de
resterende levensduur van de motor‐
olie moet actief zijn. Het contact moet
ingeschakeld zijn maar de motor
moet niet draaien.
Bij het verversen van de olie moet het systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. Roep de hulp
van een werkplaats in.
Volgende onderhoudsbeurt Er verschijnt een bericht op het Driver
Information Center, wanneer er
onderhoud aan de auto vereist is.
Laat de servicebeurt binnen een week of na maximaal 500 km (afhan‐ kelijk van wat het eerst bereikt wordt)
door een werkplaats laten uitvoeren.
Service-informatie 3 227.
Controlelampen
De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
Page 92 of 261
90Instrumenten en bedieningsorganenuitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van het contact lichten
de meeste controlelampjes korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Controlelampjes in de
instrumentengroep
Afhankelijk van de uitvoering zijn er
twee instrumentengroepen verkrijg‐
baar:
Page 93 of 261
Instrumenten en bedieningsorganen91Instrumentengroep Midlevel
Page 94 of 261
92Instrumenten en bedieningsorganenInstrumentengroep Uplevel
Page 95 of 261

Instrumenten en bedieningsorganen93Controlelampjes op de
middenconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 93XGordelverklikker, bestuurder
3 94kGordelverklikker, voorpassa‐
gier 3 94vAirbags en gordelspanners
3 94V /
*Airbag deactiveren 3 95pLaadsysteem 3 95ZStoringsindicatielamp 3 95RRem- en koppelingssysteem
3 95uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 96RSchakelen 3 96uSysteem voor gecontroleerde
afdaling 3 96)Lane Departure Warning
3 96nElektronische stabiliteitsrege‐
ling UIT 3 96bElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 96kTraction Control-systeem uit
3 97!Voorverwarmen 3 97ùAdBlue 3 97wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 97IMotoroliedruk 3 97YTe laag brandstofpeil 3 98dStartbeveiliging 3 988Buitenverlichting 3 98CGroot licht 3 98fGrootlicht-assistent 3 98fAdaptief rijlicht (AFL) 3 98>Mistlamp 3 99rMistachterlicht 3 99mCruisecontrol 3 99AVoorligger gedetecteerd
3 99LSnelheidsbegrenzer 3 99LVerkeersbordherkenning
3 99hPortier open 3 99
Richtingaanwijzers
O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert Een richtingaanwijzer of de alarm‐knipperlichten zijn geactiveerd.
Page 96 of 261

94Instrumenten en bedieningsorganenSnel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Vervangen van lampen 3 193.
Zekeringen 3 198.
Richtingaanwijzers 3 121.
Gordelverklikker Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood op de instrumenten‐
groep.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood op de midden‐ console wanneer de stoel bezet is.
Brandt
Na het inschakelen van het contact,
tot de veiligheidsgordel is omgedaan.
Knippert
Na het starten van de motor tot de
gordel is vastgemaakt.Status veiligheidsgordel op
zitplaatsen achterin (auto's met
Midlevel-display)
X brandt of knippert wit of > brandt
een bepaalde tijd wit op het Driver
Information Center na uitschakeling
van het contact.
X brandt
Tot de veiligheidsgordel is omge‐
daan.
> brandt
Wanneer de veiligheidsgordel is
omgedaan.
X knippert
Wanneer de veiligheidsgordel is
losgenomen.
Status veiligheidsgordel op
zitplaatsen achterin (auto's met
Uplevel-display)
X brandt grijs of knippert rood op het
Driver Information Center na uitscha‐
keling van het contact.Brandt grijs
Tot de veiligheidsgordel is omge‐ daan.
Knippert rood
Wanneer de veiligheidsgordel is
losgenomen.
Veiligheidsgordel omdoen 3 45.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp enkele secon‐ den. Brandt deze niet, dooft deze niet
na een paar seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan zit er een
storing in het airbagsysteem. Roep
de hulp van een werkplaats in. De
airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeluk.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.