
701-1. Voor een veilig gebruik
Zet  de  rugleuning  in  de  3e  ver-
grendelstand  vanaf  de  meest
rechte stand. (→Blz. 265)
Helemaal rechtop
3e vergrendelstand
Wanneer het vergrendelen van een tegen de rijrichting in geplaa tst
baby- of kinderzitje met ISOfix moeilijk gaat, stel de rugleuni ng dan
af door deze achterover te zetten.
Als het baby- of kinderzitje niet kan worden geplaatst omdat er  een
hoofdsteun  in  de  weg  zit,  verw ijdert  u  de  hoofdsteun  en  plaatst  u
vervolgens het zitje. ( →Blz. 270)
Maak de opening tussen de zitti ng en de rugleuning iets groter.
Bevestig  de  gespen  aan  de
speciale stangen.
Als  het  zitje  een  bovenste  gordel
heeft, moet deze worden vastgezet
aan de bevestigingssteun.
Plaatsen met het ISOfix-bevestigingssysteem 
1
1
2
2
3 

741-1. Voor een veilig gebruik
WAARSCHUWING
■Als er een baby- of kinderzitje wordt geplaatst
● Als  er  in  het  land  waarin  u  woont  regels  zijn  voor  baby-  en  kin derzitjes,
neem dan contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller /repara-
teur  of  een  andere  naar  behoren  gekwalificeerde  en  uitgeruste  d eskun-
dige voor het plaatsen van het baby- of kinderzitje.
● Zet beide rugleuningen in dezelfde stand wanneer een baby- of k inderzitje
op  de  middelste  zitplaats  achter  wordt  gebruikt.  Anders  kan  het   zitje  niet
stevig  vast  worden  gezet  en  kan  bij  plotseling  remmen  of  uitwij ken  of  bij
een aanrijding ernstig letsel met fatale gevolgen optreden.
● Controleer  als  er  een  zitkussen  geplaatst  is  altijd  of  de  schou dergordel
over  het  midden  van  de  schouder  van  het  kind  loopt.  De  gordel  mag  niet
langs de nek van het kind lopen, maar mag ook niet van de schou der van
het kind vallen. Als de gordel niet goed over de schouder ligt, kan het kind
bij  plotseling  remmen  of  uitwijken  of  bij  een  aanrijding  ernsti g  letsel  oplo-
pen.
● Controleer of de gesp goed in de gordelsluiting is vergrendeld  en of de vei-
ligheidsgordel niet gedraaid is.
● Beweeg het baby- of kinderzitje naar links en naar rechts en na ar voren en
naar achteren om te controleren of het goed is geplaatst.
● Verstel de rugleuning niet meer nadat het baby- of kinderzitje  is geplaatst.
● Volg bij het plaatsen van een baby- of kinderzitje altijd de ge bruiksaanwij-
zing van de fabrikant.
■ Het correct vastzetten van het z itje aan de bevestigingspunten
Controleer  bij  het  gebruik  van  de  onderste  bevestigingspunten  o f  er  geen
vreemde  voorwerpen  rond  de  bevestigingspunten  aanwezig  zijn  en  of  de
gordel  niet  klem  zit  achter  het  baby-  of  kinderzitje.  Controlee r  of  het  zitje
goed vastzit. Als het zitje niet stevig vastzit, kan het kind o f een andere pas-
sagier bij hard  remmen of uitwi jken of bij  een  aanrijding  ernstig  letsel oplo-
pen.
● Laat  niemand  plaatsnemen  op  de  mid-
delste  zitplaats  als  de  linker  stoel  voor
een  kinderzitje  wordt  gebruikt.  De  wer-
king  van  de  veiligheidsgordel  kan  ver-
minderd zijn omdat deze bijvoorbeeld te
hoog  geplaatst  is  of  te  los  zit,  hetgeen
bij  plotseling  remmen  of  bij  een  aanrij-
ding ernstig letsel kan veroorzaken. 

1252. Instrumentenpaneel
2
Instrumentenpaneel
Het  multi-informatiedisplay  wordt
bediend met behulp van de bedie-
ningstoetsen  van  het  instrumen-
tenpaneel.Enter/instellen
Een  item  selecteren/pagina  wij-
zigen
Terugkeren  naar  het  vorige
scherm
De weergegeven onderwerpen kunnen worden gewijzigd door op 
of   van de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel te druk -
ken om   te selecteren en op   of   te drukken.
■Energiemonitor
→ Blz. 128
■Gemiddeld  brandstofverbruik  (s inds  starten/sinds  resetten*/
sinds tanken)
Geeft  het  gemiddelde  brandstofve rbruik  weer  sinds  respectievelijk
het starten van het hybridesysteem, het resetten van de functie  en
het tanken
Het weergegeven gemiddelde brandstofverbruik is een globale waa rde.
■
Gemiddelde  rijsnelheid  (si nds  starten/sinds  resetten*/sinds
tanken)
Geeft de gemiddelde rijsnelheid w eer sinds respectievelijk het starten
van het hybridesysteem, het resetten van de functie en het tank en
■Actieradius (sinds tanken)
Geeft de geschatte maximale afstand aan die nog met de in de ta nk
aanwezige brandstof kan worden gereden.
• Deze  afstand  wordt  berekend  op  basis  van  het  gemiddelde  brands tof-
verbruik.  Hierdoor  kan  de  werkelijke  afstand  die  nog  kan  worden   gere-
den, afwijken van de weergegeven afstand.
• Als  er  een  kleine  hoeveelheid  brandstof  wordt  getankt,  wordt  d e  weer-
gave mogelijk niet bijgewerkt.
Zet tijdens het tanken het contact UIT. Als brandstof wordt get ankt terwijl
het contact niet UIT staat, wordt de weergave mogelijk niet bij gewerkt.
Bedienen van de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel
1
2
3
Rij-informatie 

2083-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
■Alarmsignalen en waarschuwingen
Een  combinatie  van  een  in  en  buiten  de  auto  hoorbaar  alarm  en  w aarschu-
wingsmeldingen op het multi-informatiedisplay zorgen ervoor dat  diefstal van
de  auto  en  ongelukken  door  een  onjuiste  bediening  worden  voorko men.
Neem  de  juiste  maatregelen  als  reactie  op  de  waarschuwingsmeldi ngen  op
het multi-informatiedisplay. ( →Blz. 578) 
In onderstaande tabel worden de omstandigheden en de correctiep rocedures
beschreven in de gevallen waarin alleen het alarm klinkt.
■ Energiebesparende functie
De  energiebesparende  functie  wordt  geactiveerd  om  te  voorkomen  dat  de
batterij  van  de  elektronische  sleutel  en  de  12V-accu  leeg  raken   wanneer  de
auto gedurende langere tijd niet wordt gebruikt.
● In  de  volgende  situaties  kan  het  enige  tijd  duren  voordat  de  po rtieren  met
het Smart entry-systeem met startknop ontgrendeld kunnen worden .
• De elektronische sleutel bevindt zich gedurende 10 minuten of  langer op
een afstand van ongeveer 2 m van de auto.
• Het  Smart  entry-systeem  met  startknop  is  gedurende  5  dagen  of  langer
niet gebruikt.
● Als  het  Smart  entry-systeem  met  startknop  gedurende  14  dagen  of   langer
niet  gebruikt  is,  kunnen  de  portieren  alleen  via  het  bestuurder sportier  wor-
den ontgrendeld. Pak in dat geval de greep van het bestuurdersp ortier vast
of gebruik de afstandsbediening of de mechanische sleutel om de  portieren
te ontgrendelen.
■ Energiebesparende functie voor de batterij van de elektronische  sleutel
Wanneer de energiebesparende functie is ingeschakeld, loopt de  batterij veel
minder snel  leeg omdat de  ontvangst van  radiogolven  door  de elektronische
sleutel wordt gestopt.
AlarmSituatieCorrectieprocedure
Het  buiten  de  auto
hoorbare  alarm  klinkt
één  keer  gedurende  5
secondenEr  is  geprobeerd  de
auto  te  vergrendelen
terwijl  er  nog  een  por-
tier geopend was.
Sluit  alle  portieren  en
vergrendel ze opnieuw.
Het  alarm  in  de  auto
klinkt continu
Het  contact  werd  in
stand ACC gezet terwijl
het  bestuurdersportier
was  geopend  (of  het
bestuurdersportier
werd  geopend  terwijl
het  contact  in  stand
ACC stond).
Zet  het  contact  UIT  en
sluit  het  bestuurders-
portier. 

2093-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
■Omstandigheden die de werking kunnen beïnvloeden
Het Smart entry-systeem met startknop maakt gebruik van zwakke  radiogol-
ven. In de volgende situaties kunnen storingen optreden in de communicatie
tussen  de  elektronische  sleutel  en  de  auto,  waardoor  het  Smart  entry-sys-
teem met startknop, de afstandsbediening en de startblokkering  mogelijk niet
goed werken: 
(Oplossingen: → Blz. 627)
● Wanneer de batterij van de elektronische sleutel leeg is
● In  de  buurt  van  een  televisiezendmast,  elektriciteitscentrale,  tankstation,
radiozender,  videowall,  luchthaven  of  andere  locatie  waar  sterke  radiogol-
ven of elektromagnetische velden aanwezig zijn
● Als  u  een  draagbare  radio,  mobiele  telefoon,  draadloze  telefoon  of een
ander draadloos communicatiemiddel bij u draagt
● Wanneer de elektronische sleutel tegen een van de volgende metalen voor-
werpen wordt gehouden of erdoor wordt bedekt
• Kaarten met aluminiumfolie
• Sigarettenpakjes met aluminiumfolie erin
• Metalen portemonnees of tassen
• Muntgeld
• Metalen handwarmers
• Media zoals CD's en DVD's
● Als er andere sleutels met afstandsbediening (die radiogolven u itzenden) in
de buurt gebruikt worden
● Als  u  de  elektronische  sleutel  bij  u  draagt  samen  met  de  volgen de  appara-
ten die radiogolven uitzenden
• De  elektronische  sleutel  of  een  afstandsbediening  van  een  ande re  auto
die radiogolven uitzendt
• Computers of pda's
• Digitale audioapparatuur
• Draagbare spelcomputers
● Als  een  metalen  coating  of  metalen  voorwerpen  aan  de  achterruit  zijn
bevestigd
● Wanneer  de  elektronische  sleutel  in  de  buurt  van  een  batterijlader  of  elek-
tronische apparaten wordt gehouden
Druk    twee  keer  in  terwijl  u 
ingedrukt  houdt.  Controleer  of  het  contro-
lelampje  van  de  elektronische  sleutel  4
keer knippert.
Het  Smart  entry-systeem  met  startknop
kan  niet  worden  gebruikt  als  de  energie-
besparende  functie  voor  de  batterij  is
ingeschakeld. Druk op een van de toetsen
van de elektronische sleutel om de functie
te annuleren. 

2113-2. Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
3
Bediening van elk onderdeel
●Als de portiergreep nat wordt terwijl de elektronische sleutel  zich binnen het
werkzame gebied bevindt, kan het portier herhaaldelijk worden v ergrendeld
en  ontgrendeld.  Volg  in  dat  geval  de  correctieprocedure  hierond er bij het
wassen van de auto:
• Plaats  de  elektronische  sleutel  op  een  afstand  van  ten  minste  2  meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de sleutel niet gestolen wordt.)
• Schakel  de  energiebesparende  functie  voor  de  batterij  in  om  het  Smart
entry-systeem met startknop uit te schakelen. ( →Blz. 208)
● Als  de  elektronische  sleutel  zich  in  de  auto  bevindt  en  een  portiergreep
wordt  nat  tijdens  het  wassen  van  de  auto,  wordt  er  mogelijk  een   melding
weergegeven  op  het  multi-informatiedisplay  en  klinkt  er  een  zoe mer  buiten
de auto. Vergrendel alle portieren om het alarm uit te schakelen.
● Als  de  vergrendelsensor  in  aanraking  komt  met  ijs,  sneeuw,  modder,  enz.,
werkt  deze  mogelijk  niet  goed.  Reinig  de  vergrendelsensor  en  ra ak  hem
opnieuw aan of gebruik de vergrendelsensor aan de onderzijde va n de por-
tiergreep.
● Het  plotseling  bedienen  van  de  handgreep  of  het  bedienen  van  de   hand-
greep direct nadat u het effectieve bereik bent binnengestapt,  kan ontgren-
deling  van  de  portieren  belemmeren.  Laat  in  dat  geval  de  portie rgreep  los
en controleer of de portieren worden ontgrendeld voordat u opni euw aan de
portiergreep trekt.
● Als  u  de  portiergreep  vastpakt  terwijl  u  handschoenen  draagt,  w orden  de
portieren mogelijk niet ontgrendeld.
● Als  er  zich  een  andere  elektronische  sleutel  binnen  het  detecti egebied
bevindt,  is  de  reactietijd  voor  het  ontgrendelen  van  de  portier en  nadat  een
portiergreep is vastgepakt, mogelijk langer.
■ Als er gedurende langere tijd niet met de auto wordt gereden
●Bewaar, om diefstal van de auto te voorkomen, de elektronische  sleutel niet
binnen een afstand van 2 meter van de auto.
● Het  Smart  entry-systeem  met  startknop  kan  vooraf  worden  uitgesc hakeld.
( →Blz. 657)
■ Voor een juiste bediening van het systeem
Zorg  ervoor  dat  u  de  elektronische  sleutel  bij  u  hebt  als  u  het   systeem
bedient. Houd  de  elektronische sleutel niet te  dicht bij de auto  als u het sys-
teem van buitenaf bedient.
Afhankelijk  van  de  positie  en  de  conditie  waarin  de  elektronisc he  sleutel
wordt bewaard, wordt de sleutel mogelijk niet correct door het systeem gesig-
naleerd, waardoor het systeem wellicht niet juist functioneert. (Het alarm kan
per  ongeluk  afgaan  of  de  functie  die  voorkomt  dat  de  portieren  per  ongeluk
worden vergrendeld, werkt wellicht niet.)
■ Als het Smart entry-systeem met startknop niet goed werkt
●Vergrendelen  en  ontgrendelen  van  de  portieren:  Gebruik  de  mecha nische
sleutel. ( →Blz. 627)
● Starten van het hybridesysteem:  →Blz. 628 

3224-2. Rijprocedures
■Waarschuwingszoemer bij beperking terugschakelmogelijkheid
Uit veiligheidsoverwegingen en om het rijgedrag niet in negatie ve zin te beïn-
vloeden,  kan  er  onder  bepaalde  omstandigheden  beperkt  worden  terugge-
schakeld.  In  sommige  omstandigheden  kan  er  helemaal  niet  worden
teruggeschakeld met de selectiehendel. (Er klinkt tweemaal een zoemer.)
■ Werking van de airconditioning in de ECO-modus
De ECO-modus regelt het verwarmen/koelen en de aanjagersnelheid  van het
airconditioningsysteem om brandstof te besparen ( →Blz. 449). Stel de aanja-
gersnelheid af of schakel de ECO-modus uit om de prestaties van  de aircon-
ditioning te verbeteren.
■ Uitschakelen van de rijmodus
●De  ECO-modus  wordt  niet  uitgeschakeld  totdat  u  op  de  toets  ECO  MODE
drukt,  ook  niet  als  het  hybridesysteem  is  uitgeschakeld  na  het  rijden  in  de
ECO-modus.
● De sportmodus wordt uitgeschakeld als het hybridesysteem na het  rijden in
de sportmodus wordt uitgezet.
■ Tijdens  het  rijden  met  de  cruise  control  of  de  Dynamic  Radar  Cruise
Control ingeschakeld (indien aanwezig)
Ook wanneer de volgende handelingen worden uitgevoerd met als doel op de
motor  af  te  remmen,  wordt  er  niet  op  de  motor  afgeremd  omdat  de  cruise
control of de Dynamic Radar Cruise Control niet wordt uitgescha keld.
● Als er tijdens het rijden in stand D of stand S wordt teruggesc hakeld naar 5
of 4. ( →Blz. 321)
● Als  tijdens  het  rijden  in  stand  D  de  sportmodus  wordt  ingeschak eld.
( →Blz. 320)
■ Schakelblokkeersysteem
Het  schakelblokkeersysteem  is  een  systeem  dat  voorkomt  dat  de  s electie-
hendel tijdens het starten per ongeluk in een andere stand geze t wordt.
De  selectiehendel  kan  alleen  uit  stand  P  worden  gezet  wanneer  het  contact
AAN staat en het rempedaal wordt ingetrapt. 

3474-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
Het  Pre-Crash  Safety-systeem  is  uitgerust  met  een  geavanceerde
computer die bepaalde informatie opslaat, zoals:• Status gaspedaal
• Status rempedaal
• Rijsnelheid
• Bedrijfsstatus van de functies  van het Pre-Crash Safety-systee m
• Informatie  (zoals  de  afstand  en  het  relatieve snelheidsverschi l  tus-
sen uw auto en de voorligger of andere objecten)
Het  Pre-Crash  Safety-systeem  sla at  geen  gesprekken,  geluiden  of
afbeeldingen op.
● Gebruik van gegevens
Toyota kan de gegevens die door deze computer worden opgesla-
gen, gebruiken om storingen vast te stellen, onderzoek te doen  en
de kwaliteit van haar producten te verbeteren.
Toyota stelt de gegevens die zi jn opgeslagen niet beschikbaar a an
derden, behalve: • Met  toestemming  van  de  eigenaar  van  de  auto  of,  wanneer  het een leaseauto betreft, van  de leaserijder van de auto
• Op  officieel  verzoek  van  de  politie,  de  rechtbank  of  een  ander overheidsorgaan
• Voor gebruik door Toyota in een rechtszaak
• Voor onderzoek waarbij de gegevens niet worden gekoppeld aan een bepaalde aut o of eigenaar
Opslaan voertuiginformatie