Page 101 of 279

Instrumenten en bedieningsorganen99SOS knop
Druk op [ om een noodoproep te
plaatsen naar een speciaal opgeleide
adviseur.
Status-LED
Groen: Het systeem is gereed met
geactiveerd doorgeven van de voer‐
tuiglocatie.
Groen knipperend: Het systeem is
bezig met een oproep.
Rood: Er is een probleem opgetre‐
den.
Uit: Het systeem is gereed met
gedeactiveerd doorgeven van de
voertuiglocatie of het systeem staat in
de stand-bymodus.
Rood/groen knipperend gedurende
een korte periode: Het doorgeven van
de voertuiglocatie is gedeactiveerd.
OnStar-services
Algemene services
Druk als u informatie nodig hebt, bijv. openingstijden, markante punten en
bestemmingen of als u hulp nodig
hebt bij bijv. pech onderweg, eenlekke band of een lage auto-accu‐
spanning op Z om contact met een
adviseur te leggen.
Noodhulpdiensten
Druk in een noodsituatie op [ om een
adviseur te spreken. De adviseur
neemt vervolgens contact op met de
(nood)hulpdiensten en stuurt ze naar
uw locatie.
Bij een ongeval waarbij de airbags of
gordelspanners zijn geactiveerd,
wordt er een automatische noodhulp‐
oproep geplaatst. De adviseur wordt
onmiddellijk met uw auto verbonden
en gaat na of er hulp nodig is.
Let op
Een noodoproep doen is wellicht
niet mogelijk in gebieden met onvol‐ doende netwerkdekking of als
gevolg van schade aan hardware
tijdens een ongeluk.
Wi-Fi Hotspot
De Wi-Fi Hotspot van de auto biedt
verbinding met het internet met een
maximale snelheid van 4G / LTE.Let op
De functionaliteit voor Wi-Fi
hotspots is niet voor alle markten
verkrijgbaar.
Er kunnen maximaal zeven toestellen
worden aangesloten.
Een mobiel toestel met de Wi-Fi
Hotspot verbinden:
1. Druk op j en selecteer Wi-Fi-
instellingen in het info-display. De
getoonde instellingen omvatten
de naam van de Wi-Fi Hotspot
(SSID), het wachtwoord en het
verbindingstype.
2. Start een Wi-Fi-netwerkzoekop‐ dracht via uw mobiele apparaat.
3. Selecteer de hotspot van uw auto
(SSID) wanneer deze wordt
aangegeven.
4. Voer uw wachtwoord in, wanneer u daarom wordt gevraagd.
Page 103 of 279

Instrumenten en bedieningsorganen101te gaan. Afhankelijk van de resultaten
biedt de adviseur meer ondersteu‐
ning.
Diagnoserapport
De auto stuurt automatisch diagnose‐ gegevens naar OnStar. U en uw
garage ontvangen maandelijks per e- mail een rapport.
Let op
De werkplaatsmeldingsfunctie kan
in uw account worden uitgescha‐
keld.
Het rapport bevat de status van de
belangrijkste besturingssystemen
van de auto, zoals aandrijvingssys‐
teem, transmissie, airbags, ABS, en
andere grote systemen. Ook bevat
het informatie over mogelijke onder‐
houdspunten en de bandenspanning
(alleen als er een bandenspannings‐
controlesysteem is).
U kunt meer details opvragen door op
de link in de e-mail te klikken en u bij
uw account aan te melden.Bestemming downloaden
Een gewenste bestemming kan
rechtstreeks naar het navigatiesys‐
teem worden gedownload.
Druk op Z om een adviseur te bellen
en beschrijf de bestemming of het
markante punt.
De adviseur kan elk adres en elke
nuttige plaats opzoeken en deze naar het ingebouwde navigatiesysteem
verzenden.
OnStar-instellingen
OnStar-PIN
U hebt een viercijferige PIN nodig
voor toegang tot alle OnStar-servi‐
ces. U moet een eigen PIN invoeren
wanneer u voor de eerste keer met
een adviseur belt.
Druk op Z om een adviseur te bellen
en de PIN te veranderen.
Accountgegevens
Een OnStar-abonnee heeft een
account waar alle gegevens in zijn
opgeslagen. Druk op Z en spreekmet een adviseur of log in bij uw
account als u accountinformatie wilt
veranderen.
Als de OnStar-service voor een
andere auto moet worden gebruikt,
druk dan op Z en vraag of de account
op de nieuwe auto kan worden over‐
gedragen.
Let op
Informeer OnStar onmiddellijk over
de wijzigingen als de auto wordt
afgevoerd, verkocht of anderszins
overgedragen en beëindig de
OnStar-service voor deze auto.
Voertuiglocatie
De voertuiglocatie wordt aan OnStar
doorgegeven wanneer er een service wordt verzocht of getriggerd. Eenbericht op het info-display geeft door
dat deze informatie is verzonden.
Als u het doorgeven van de voertuig‐
locatie wilt activeren of deactiveren,
drukt u op j tot u een audiobericht
hoort.
Het deactiveren wordt aangegeven
door het controlelampje dat korte tijd
rood of groen knippert en iedere keer
wanneer de auto wordt gestart.
Page 110 of 279
108VerlichtingBinnenverlichtingRegelbare instrumenten‐ verlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen.
● instrumentenverlichting
● Info-display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwieltje A totdat de
gewenste lichtsterkte is bereikt.
Binnenverlichting
De interieurverlichting wordt bij het in- en uitstappen vanzelf ingeschakelden dooft met enige vertraging.
Interieurverlichting voorin
Activeren door de volgende toetsen in
te drukken:
w:automatisch in- en
uitschakelendruk op d:aandruk op K:uitLeeslampen
Deze worden bediend door de knop‐
pen aan de voorkant in te drukken.
Verlichting zonneklep Brandt wanneer u het klepje opent.
Page 111 of 279

Verlichting109Verlichtingsfuncties
Instapverlichting Bij het indrukken van ( op de elek‐
tronische sleutel gaan het dimlicht en
de binnenverlichting kort branden. Bij
het indrukken van POWERm doven
de lichten meteen of automatisch na
een korte tijd.
Uitstapverlichting
U schakelt het dimlicht en het achter‐ uitrijlicht als volgt in:
1. Schakel de auto uit.
2. Open het bestuurdersportier.
3. Trek even aan de richtingaanwij‐ zerhendel en laat deze los.
Soms gaat er bij het uitschakelen van
de auto binnenverlichting branden.
De rijverlichting en de binnenverlich‐ ting blijven na het sluiten van hetportier korte tijd branden en gaan dan uit.
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het info-display.
Persoonlijke instellingen 3 94.Ontlaadbeveiliging accu
Oplaadfunctie afgestemd op accu De spaarstand van de auto-accu is
bedoeld ter bescherming van de 12
V-accu van de auto. Als er nog interi‐
eurverlichting brandt en de auto wordt
uitgeschakeld, schakelt het accu-
ontlaadbeveiliging de verlichting na
ongeveer 10 minuten automatisch uit.
Als de rijverlichting aan is, gaat deze
bij het uitschakelen van de auto uit. Bij het inschakelen van de zijmarkerings‐ lichten als de auto wordt uitgescha‐
keld, blijven de zijmarkeringslichten
branden totdat ze handmatig worden
uitgeschakeld.
Page 113 of 279

Infotainmentsysteem111Door het goed doordachte design van
de bedieningselementen, het
aanraakscherm en de heldere
displays kunt u het systeem gemak‐
kelijk en intuïtief bedienen.
Let op
Deze handleiding beschrijft alle voor
de diverse Infotainmentsystemen beschikbare opties en functies.
Bepaalde beschrijvingen, zoals die
voor display- en menufuncties,
gelden vanwege de modelvariant,
landspecifieke uitvoeringen, speci‐
ale uitrusting en toebehoren wellicht niet voor uw auto.
Belangrijke informatie over de
bediening en de
verkeersveiligheid9 Waarschuwing
Het Infotainmentsysteem moet
worden gebruikt zodat er te allen
tijde veilig met de auto kan worden gereden. Zet bij twijfel de auto aan de kant en bedien het Infotain‐
mentsysteem terwijl u stilstaat.
Radio-ontvangst
Tijdens de radio-ontvangst kunnen
gesis, geruis, signaalvervorming of
signaaluitval optreden door:
● wijzigingen in de afstand tot de zender
● ontvangst van meerdere signa‐ len tegelijk door reflecties
● obstakels
Antidiefstalfunctie Het Infotainmentsysteem is voorzien
van een elektronisch beveiligingssys‐ teem dat het systeem tegen diefstalbeveiligt.
De beveiliging houdt in dat het Info‐
tainmentsysteem alleen in uw auto
werkt en daarom voor een eventuele
dief waardeloos is.
Page 115 of 279

Infotainmentsysteem1131Display/aanraakscherm ......118
2 m (knop)
Draaien: volume
aanpassen .......................... 114
3 m (toets)
Kort indrukken: stiltefunctie . 114
of schakel de stiltefunctie
uit als deze actief is ............114
of schakel de lage
energiemodus uit als deze
actief is ................................ 114
Lang indrukken: lage
energiemodus inschakelen . 114
4 p
Indrukken: het
beginscherm van het info‐
tainmentsysteem tonen .......118
5 t / v
Kort indrukken: ga naar de vorige of volgende zender
als de radio actief is ............126of ga naar het vorige of
volgende nummer
wanneer externe
apparaten actief zijn ............133
Lang indrukken: omhoog
of omlaag zoeken als de
radio actief is ....................... 126
of snel achteruit of voorruit
wanneer externe
apparaten actief zijn ............133Afstandsbediening op stuurwiel
1w
Kort indrukken: open
OnStar-menu mits geen
telefoon verbonden .............114
of open het telefoonmenu ...143
of neem gesprek aan mits
telefoon verbonden .............143
Lang indrukken:
spraakherkenning
activeren ............................. 139
Page 117 of 279

Infotainmentsysteem115Indien gewenst, kunt u het display
uitschakelen terwijl het geluid actief blijft.
Houd X ingedrukt. Er verschijnt een
bericht dat de lage energiemodus is
ingeschakeld. Bevestig het bericht
om het scherm uit te schakelen.
Druk op X om de lage energiemodus
uit te schakelen.
Als het peil van de hoogspannings‐ accu tot onder het niveau in het auto- instellingenmenu valt, raadt het info‐
tainmentsysteem aan het display en
het geluid uit te schakelen.
Let op
Voor een gedetailleerde beschrij‐ ving van het instellen van het peil
van de hoogspanningsaccu 3 88.
Er verschijnt een bericht dat de lage
energiemodus is ingeschakeld.
Bevestig het bericht om het display en het geluid uit te schakelen.
Druk op X om de lage energiemodus
uit te schakelen.Volume instellen
Draai X. De actuele instelling
verschijnt op het display.
Bij het inschakelen van het infotain‐ mentsysteem wordt automatisch het
laatst geselecteerde volume inge‐
steld, mits dit het maximale inscha‐
kelvolume niet overschrijdt. Voor een
gedetailleerde beschrijving 3 121.
Voor snelheid gecompenseerd
volume
Na inschakeling van het volume met
snelheidscompensatie 3 121 wordt
het volume automatisch zodanig
aangepast dat u geen geluid van het
wegdek of van de rijwind hoort.
Mute
Druk op X om het geluid van het info‐
tainmentsysteem te onderdrukken.
Druk nogmaals op X om de mute‐
functie te beëindigen. Het laatst gese‐ lecteerde volume wordt weer inge‐
steld.Klokweergave op volledig scherm
Raak op elk willekeurig scherm het
tijdsveld aan om een klok op het volle‐
dige scherm te zien.
Tik op u om terug naar het vorige
scherm te gaan.
Bedieningsstanden Druk op p en selecteer 1 linksboven
in het scherm om het overzichts‐
scherm met de applicaties op te
roepen.
Page 118 of 279
116Infotainmentsysteem
Audio
Selecteer Audio op het scherm om
het hoofdmenu van de laatst geselec‐ teerde audiomodus te openen.
Selecteer Geluidsbron op het scherm
om de bronnenlijst op te roepen.Om naar een andere audiomodus te
gaan: druk op een van de items in de
lijst.
Voor een gedetailleerde beschrijving
van:
● Radiofuncties 3 125
● Externe apparaten ( USB,
Bluetooth , iPod , AUX ) 3 133
Galerie
Selecteer Galerie om de afbeelding
en het filmmenu te openen voor
bestanden die op een USB-apparaat
zijn opgeslagen.
Selecteer y of z om het afbeeldin‐
gen- of filmmenu weer te geven. Selecteer de gewenste afbeelding of
het filmbestand voor weergave op het display.
Voor een gedetailleerde beschrijving
van:
● Afbeeldingsfuncties 3 135
● Filmfuncties 3 136
Telefoon
Voordat u de telefoonportal kunt
gebruiken, moet een verbinding tot
stand worden gebracht tussen het
infotainmentsysteem en de mobiele telefoon.