Rijden en bediening197
De radarafstandssensoren zitten aan
de zijkant in de achterbumper.
9 Waarschuwing
De waarschuwing kruisend
verkeer achter vervangt niet het
kijken door de bestuurder. Let op:
objecten buiten het bereik van de
sensoren, bijv. onder de bumper
of onder de auto, worden niet
weergegeven.
Voetgangers, kinderen of dieren
worden niet gedetecteerd. Rijd
nooit achteruit als u alleen op het
info-display hebt gekeken. Contro‐
leer eerst de omgeving aan de
achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Inschakelen
De waarschuwing kruisend verkeer
achter wordt bij het inschakelen van
de achteruitversnelling automatisch
samen met de achteruitkijkcamera
geactiveerd.
Detectiezones
De systeemsensoren bestrijken een
zone van ongeveer 20 m links of
rechts achter de auto.
Uitschakelen
De waarschuwing kruisend verkeer
achter wordt gedeactiveerd bij het
overschrijden van een bepaalde snel‐
heid voorwaarts of als de achteruit‐
versnelling gedurende ongeveer
tien seconden niet wordt ingescha‐
keld.
U kunt de waarschuwing kruisend
verkeer achter in het menu Persoon‐ lijke instellingen op het info-display in- of uitschakelen.
Selecteer de desbetreffende instel‐ ling in Instellingen , I Voertuiginstel‐
lingen op het info-display.
Info-Display 3 88.
Persoonlijke instellingen 3 94.
198Rijden en bedieningStoring
Het systeem werkt wellicht niet goed wanneer:
● Sensoren door ijs, sneeuw, modder of iets anders bedekt
zijn.
● Een ander voertuig op de achter‐
zijde van uw auto is gebotst.
● Sprake is van extreme tempera‐ tuurswisselingen.
Verkeersbordherkenning Werking
De verkeersbordherkenning herkent
bepaalde borden via een frontcamera en toont deze op het Driver Informa‐
tion Center.
Verkeersborden die worden herkend,
zijn:
Borden met snelheidsbeperkingen en verboden in te halen ● maximumsnelheid
● inhaalverbod
● einde maximumsnelheid
● einde inhaalverbodVerkeersborden
Begin en einde van:
● stadsregio's (landspecifiek)
● snelwegen
● rijkswegen
● woonervenOnderborden ● aanvullingen op verkeersborden
● verbod op trekken van aanhan‐ gers
● beperkingen voor trekkers
● bij natheid
● bij ijs
● tijdsbeperkingen
● afstandsbeperkingen
● richtingspijlen
Borden voor maximumsnelheid en
inhaalverbod worden getoond op het
Driver Information Center, tot het
volgende bord maximumsnelheid of
einde maximumsnelheid of als er
gedurende een bepaalde periode
geen ander bord wordt geconsta‐ teerd.
Weergeven van meerdere borden op
het display is mogelijk.
Rijden en bediening199
Een uitroepteken in een kader duidt
erop dat er een bijkomend verkeers‐
bord is gedetecteerd dat niet duidelijk
door het systeem wordt herkend.
De systeemprestatie is afhankelijk
van de lichtomstandigheden.
Displayweergave
Informatie over de op dit moment geldige verkeersborden is beschik‐
baar op de betreffende pagina in het
Driver Information Center.
Bovendien wordt de huidige geldige
snelheid permanent op de onderste
regel van het Driver Information
Center aangegeven. In geval van een snelheidslimiet met een onderbord
verschijnt in dit gebied het symbool +.
Kies Voertuiginfo met de toetsen
rechts op het stuurwiel en druk op
{ of } om de pagina met de
verkeersbordherkenning te selecte‐
ren 3 85.
Wanneer u een andere pagina op het menu Driver Information Center hebt
gekozen en u daarna weer de pagina met de verkeersbordherkenning
kiest, wordt het laatst herkende
verkeersbord getoond.
Waarschuwingsfunctie
Als deze functie geactiveerd is,
worden maximumsnelheden en
inhaalverboden weergegeven als
pop-upwaarschuwingen op het Driver
Information Center.
U kunt de waarschuwingsfunctie met
9 op het stuurwiel in- en uitschake‐
len.
Systeem terugstellen De inhoud van de verkeersbordweer‐
gave kan in het menu Instellingen van de pagina Verkeersbordherkenning
worden gewist door Resetten te
Rijden en bediening205
5. Sluit de autostekker van deoplaadkabel aan op de oplaa‐
daansluiting op de auto. Contro‐ leer op de lamp oplaadstatus
bovenop het instrumentenpaneel
brandt en of er een geluidssignaal
te horen is.
Oplaadstatus 3 214.
6. Zodra er wordt opgeladen, wordt de autostekker in de oplaadaan‐
sluiting vergrendeld en kan tijdens het opladen niet worden ontkop‐
peld.
Opladen stoppen
1. U kunt het opladen vanuit het inte‐
rieur stoppen met de toets Stop op
het scherm Opladen.
Zie "Tijdelijk negeren en annule‐
ren van de oplaadmodus" onder
Programmeerbaar opladen
3 207.
Ook kan de oplaadstopknop op de
elektronische sleutel worden
gebruikt. Houd 5 op de elektroni‐
sche sleutel in gedrukt. Hierdoor
wordt ook de autostekker
ontgrendeld.
2. Ontkoppel de autostekker van de oplaadkabel van de auto.
3. Sluit de oplaadklep door stevig op
het midden ervan te drukken tot hij
vastklikt.
4. Trek de oplaadkabel uit het stop‐ contact.
5. Leg de oplaadkabel in de opberg‐
ruimte.
DC (gelijkstroom) laden Controleer of de DC-autostekker van
het oplaadstation past op de DC-
oplaadaansluiting op deze auto.
Wanneer er aan een DC-snellaadsta‐
tion wordt opgeladen, moet de
oplaadkabel die op de auto is aange‐ sloten, korter zijn dan 10 m.
Volg de stappen op het oplaadstation
om een DC-oplaadprocedure uit te
voeren.
Als om welke reden dan ook het DC-
laden niet begint of wordt onderbro‐
ken, controleer dan het display van het DC-oplaadstation op berichten.
Trek de stekker los om de DC-oplaad‐ procedure opnieuw te starten.
Opladen starten 1. De auto moet geparkeerd zijn.
2. Open de klep van de oplaadaan‐ sluiting door op de achterste rand
te drukken en deze los te laten.
206Rijden en bedieningBij lage temperaturen kan er zich
ijs rondom de klep van de oplaa‐
daansluiting vormen. Wellicht
gaat de klep van de oplaadaan‐
sluiting bij de eerste poging niet
open. Ontdoe de zone rondom de
oplaadklep van ijs en probeer de
klep nogmaals te openen.
3. Open de DC-stofafdekking. Sluit de DC-autostekker aan op de DC-
oplaadaansluiting van de auto.
Let erop dat de DC-autostekker
goed op de DC-oplaadaansluiting
is aangesloten. Als hij niet correct is aangesloten, is het mogelijk dater niet wordt opgeladen. Op het
Driver Information Center wordt
aangegeven op de stekker correct
is aangesloten.
4. Volg de stappen op het oplaad‐ station om met het opladen te
beginnen. De elektrische hand‐
rem wordt automatisch ingescha‐
keld wanneer het opladen begint.
5. Zodra er wordt opgeladen, wordt de DC-autostekker in de DC-
oplaadaansluiting vergrendeld en kan tijdens het opladen niet
worden ontkoppeld.
6. Controleer op de lamp oplaadsta‐
tus bovenop het instrumentenpa‐
neel brandt en of de claxon piept.
Oplaadstatus 3 214.Voorzichtig
Probeer niet de DC-autostekker te
ontkoppelen terwijl er wordt opge‐
laden. Hierdoor kan de auto of het
laadstation beschadigd raken.
Opladen stoppen
Met de bedieningsorganen op het
oplaadstation kunt u het opladen te
allen tijde stoppen. Of houd 5 op de
elektronische sleutel in gedrukt. Hier‐
door wordt ook de autostekker
ontgrendeld.
U kunt het opladen vanuit het interieur stoppen met de toets Stop op het
scherm Opladen .
Programmeerbaar opladen 3 207.
Ook is er een mobiele app met
verschillende oplaadfuncties.
Externe functie smartphone 3 27.Automatische voedingsafsluiting
Wanneer de auto geen voeding van
het oplaadstation meer nodig heeft,
wordt de oplaadprocedure gestopt.
Ontgrendel de DC-autostekker met
de elektronische sleutel.
Er kan nog steeds energie van het
oplaadstation worden verbruikt
wanneer de displays en lampjes van
de auto aangeven dat de hoogspan‐
ningsaccu volledig is opgeladen. Op
deze manier is de hoogspannings‐
accu op de optimale temperatuur
voor een maximale actieradius.
Programmeerbaar opladen 3 207.
Rijden en bediening207Einde van de oplaadprocedure1. Wacht tot de laadprocedure volle‐
dig is afgesloten, de autostekker
is ontgrendeld en het oplaadsta‐
tuslampje groen oplicht of uit is.
2. Haal de DC-autostekker uit de DC-oplaadaansluiting op de auto
en sluit de stofafdekking.
3. Sluit de klep van de oplaadaan‐ sluiting door stevig op het middenervan te drukken, opdat deze
goed vergrendelt.
4. Zet de elektrische handrem hand‐
matig los alvorens met de auto te
gaan rijden.
5. Voor een nieuwe DC-oplaadpro‐ cedure moet u de DC-autostekker
verwijderen en opnieuw aanslui‐
ten.
Programmeerbaar laden Programmeerbare laadmodiU kunt de huidige oplaadmodus in het
infotainmentdisplay bekijken door op
Energie en vervolgens op Opladen te
tikken.De geschatte tijden voor het starten
en het beëindigen van het opladen
verschijnen ook op het scherm. Deze
schattingen zijn het meest nauwkeu‐
rig als de stekker van de auto aange‐ sloten is en bij gematigde temperatu‐
ren. Voor een nauwkeurige schatting
maakt de auto ook gebruik van een
interne klok voor programmeerbaar
laden, niet van de klok in het instru‐
mentenpaneel.
Oplaadmodus selecteren
Tik op Energie en vervolgens op
Opladen en selecteer de gewenste
oplaadmodus.OnmiddellijkDe auto begint met opladen zodra
deze op een stopcontact aangesloten
is.
Selecteer de Laadlimiet, zie hieron‐
der.Vertrek
De auto schat de begintijd van het
opladen met het oog op de gepro‐ grammeerde vertrektijd voor de
huidige dag van de week. Het opla‐
den begint op de begintijd en is op de vertrektijd alleen voltooid als er na het
aansluiten van de oplaadkabel
voldoende tijd is.
Selecteer Met voorrang opladen tot
Aan of Uit (bij prioriteitladen wordt de
auto onmiddellijk tot een vooraf gede‐ finieerd peil opgeladen).Vertrektijd invoeren
Bij de vertrekoplaadmodus kunt u de
vertrektijd invoeren volgens uw
persoonlijke schema.
208Rijden en bediening
1. Tik op Vertrek terwijl de
Bewerken oplaadmodus is gese‐
lecteerd.
2. De huidige geprogrammeerde vertrektijd staat op het tabblad
met de weekdag. Selecteer het
tabblad voor de weekdag die
moet worden bewerkt.
3. Tik op + of − om de uren en minu‐
ten te wijzigen.
4. Tik op o of n om AM of PM te
veranderen.
5. Tik op q om het scherm af te slui‐
ten.
Let op
● Het opladen begint op de begin‐ tijd en is tegen de vertrektijd
alleen voltooid als er sprake is
van voldoende tijd nadat de
oplaadkabel is ingestoken.
● De auto gebruikt een interne klok
voor het programmeerbaar opla‐den, niet de klok in het info-
display.Fout oplaadmodus
Als er bij het opladen een probleem is
opgetreden, verschijnt er een foutbe‐
richt. Probeer in dit geval de auto
opnieuw te starten of neem contact
op met een werkplaats.Oplaadmodus selecteren
De oplaadlimietinstelling geeft aan
welke oplaadlimiet moet worden
geselecteerd die overeenkomt met de
capaciteit van de oplaadlocatie. Als
de auto na het aansluiten van de stek‐ ker tekens stopt met opladen of alseen circuitonderbreker steeds blijft
springen, kan het selecteren van een lagere limietinstelling het probleem
verhelpen.
De oplaadlimietinstelling moet zoda‐
nig worden geconfigureerd dat deze
overeenkomt met de nominale
stroomsterkte van de contactdoos
waarop de oplaadkabel aangesloten
218Rijden en bedieningwaargenomen. Reset de oplaad‐
kabel door deze van de contact‐
doos los te maken en opnieuw
aan te sluiten. Raadpleeg een
werkplaats als de storing
aanhoudt.
Als er geen statusindicator oplicht, controleer dan of er stroom staat op
de contactdoos.
Oplaadniveau selecteren9 Waarschuwing
Als de capaciteit van het elektri‐
sche circuit of het stopcontact
onbekend is, gebruik dan alleen
het laagste oplaadniveau totdat de
capaciteit van het circuit door een
deskundige monteur is vastge‐
steld. Bij een oplaadniveau dat de capaciteit van het elektrische
circuit of het stopcontact te boven
gaat, is er kans op brand of schade
aan het elektrische circuit.
Let op
Bij een lager oplaadniveau neemt de oplaadtijd toe.
De oplaadmodus kan worden gese‐
lecteerd in het scherm Voorkeur
laadlimiet op het info-display.
Oplaadmodus selecteren 3 207.
Instructies voor aarding
Dit product moet tegen aarde worden gelegd. Als dit product een storing of
uitval vertoont, kan er door aarding
een laag weerstandspad worden
gecreëerd voor de elektrische stroom om de kans op een elektrische schok
te reduceren. Dit product omvat een
kabel met een aardingsgeleider en
een aardingsstekker. De stekker
moet in een geschikte aansluiting
worden gestoken die op de juiste
manier is geïnstalleerd en geaard
conform alle plaatselijke codes en
bepalingen.9 Waarschuwing
Als de aarde van de oplaadkabel
onjuist is aangesloten, kan dit tot een ernstige schok leiden. Vraag
een erkend elektricien of er twijfels bestaan of het oplaadcircuit
correct is geaard. De stekker die
bij het product wordt geleverd,
mag niet worden gewijzigd. Als
deze niet in de contactdoos past,
laat dan een correcte contactdoos plaatsen door een erkend elektri‐
cien.
Bevestigingsinstructies
oplaadkabel
Kies een geschikte, stevige locatie
voor het bevestigen van de oplaad‐
kabel. De geschikte hoogte voor het
bevestigen van de oplaadkabel is
91 cm vanaf de grond.
Plaats de gaten 18,7 cm uit elkaar.
Breng de bevestigingsschroeven
aan. Laat de koppen van de schroe‐
ven 5 mm uitsteken.
Plaats de oplaadkabel goed over de
schroeven.
Sluit de stekker aan op de contact‐
doos.
Sluit de autostekker aan op de oplaa‐ daansluiting.