Werking met een aanhanger
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van de
auto wordt gestoken. De sensoren worden
automatisch ingeschakeld zodra de
stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
VERSIES MET 12 SENSOREN
De parkeersensoren, die zich in de
voorbumper (fig. 119) en de
achterbumper (fig. 120) bevinden,
detecteren de aanwezigheid van
obstakels voor en achter het voertuig.De sensoren waarschuwen de bestuurder
over aanwezigheid van obstakels met een
intermitterend geluidssignaal en, waar
aanwezig, ook met visuele aanwijzingen
op het display van het
instrumentenpaneel.
Aan/Uit
Om het systeem buiten werking te stellen
op knop fig. 118 drukken.
Wanneer het systeem overgaat van
ingeschakeld naar uitgeschakeld en
andersom, wordt dit altijd vergezeld van
een speciaal bericht op het display van
het instrumentenpaneel.
Systeem ingeschakeld:Led uit.
Systeem uitgeschakeld: Led brandt
permanent.
119J0A0164C
120J0A0699C
175
Systeem ingeschakeld:Ledlampje brandt
continu/systeem uitgeschakeld: Led uit.
De led gaat ook branden als er zich een
storing van hetActive ParkSense®-
systeem voordoet. Als er op de knop
wordt gedrukt terwijl het systeem defect
is, knippert de led ongeveer 5 seconden,
daarna blijft hij uit.
BELANGRIJK Het gebruik van wielen
van een andere maat dan die aanwezig
was op het moment dat het voertuig
werd gekocht, kan de werking van het
systeem beïnvloeden.WERKING VAN HET SYSTEEM
Tijdens het zoeken naar een
parkeerplaats maakt het systeem genruik
van de sensoren aan de zijkant
(fig. 124 ), die automatisch ingeschakeld
worden als de motor loopt en de snelheid
lager is dan 30 km/h.
Tijdens deze manoeuvre wordt de
bestuurder ook geassisteerd door de
parkeersensoren (4 voor en 4 achter) die
informatie over de afstand ten opzichte
van obstakels voor of achter het voertuig
verschaffen.
Als de functieActive ParkSense®wordt
inschakelt nadat de functieParkSense®
eerder werd uitgeschakeld, worden desensoren weer ingeschakeld en dat blijft
alleen zo tijdens de parkeermanoeuvre.
BESCHRIJVING PARALLEL EN
LOODRECHT PARKEREN
DESCRIPTION
Inschakeling
Het systeem wordt ingeschakeld door het
indrukken van de knop op het dashboard
(zie de paragraaf “Aan/uit”): nadat het
systeem geselecteerd is, wordt het
ingeschakeld en zoekt het naar een
parkeerplaats.
Aangezien het systeem zelfs
parkeerplaatsen herkent als het niet
geselecteerd is, kan het zelfs
ingeschakeld worden onmiddellijk na het
passeren van een voor dit type auto
geschikte parkeerplaats. Het systeem zal
de bestuurder informeren, via het display
van het instrumentenpaneel, over de
handelingen die verricht moeten worden
om een correcte manoeuvre uit te voeren.
Parkeerwijze selecteren
Tijdens het zoeken en totdat de
bestuurder de achteruitversnelling
inschakelt, kan de gewenste manier van
parkeren geselecteerd worden:
"Parallel": de auto zoekt naar een
parkeerplaats die parallel aan de
rijrichting ligt;
"Loodrecht": het voertuig zoekt naar
123J0A0929C
124J0A0218C
179
een parkeerplaats die loodrecht op de
rijrichting ligt.
Zoekzijde selecteren
Om de zoekzijde te selecteren en de
juiste manoeuvre uit te voeren, als volgt
te werk gaan:
Selecteer het zoeken naar een
parkeerplaats en de manoeuvre aan de
passagierskant door de richtingaanwijzer
in de middelste stand te zetten
(uitgeschakeld) of omhoog geduwd.
Selecteer het zoeken naar een
parkeerplaats en de manoeuvre aan de
bestuurderszijde door de
richtingaanwijzer omlaag te zetten.
Zoeken naar een parkeerplaats
Via de zijsensoren zoekt het systeem
voortdurend naar een vrije parkeerplaats
die geschikt is voor de afmetingen van de
auto.
Tijdens de zoekfase moet het voertuig
zijn route volgen met een snelheid van
minder dan 30 km/h en op een afstand
van 50 cm tot 1,5 m van geparkeerde
voertuigen.
Een parkeerplaats wordt geschikt geacht
als er ongeveer 80 cm meer ruimte is
dan de afmetingen van het voertuig voor
parkeerplaatsenparallelaan de
rijrichting en ongeveer 1 m voor
parkeerplaatsenloodrechtop derijrichting, in vergelijking met de
afmetingen van het voertuig.
BELANGRIJK Tijdens het zoeken mag
de snelheid niet meer dan 30 km/h
bedragen; wanneer 25 km/h wordt
bereikt, wordt de bestuurder gevraagd
langzamer te rijden; als de snelheid
van 30 km/h wordt overschreden,
wordt het systeem uitgeschakeld; in dit
geval moet het systeem weer gestart
worden door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
Manoeuvre
Tijdens de manoeuvre kan de bestuurder
de voertuigbewegingen regelen met
behulp van het gaspedaal, rempedaal en
het koppelingspedaal (versies met
handgeschakelde versnellingsbak) of met
het gas- en het rempedaal (versies met
automatische versnellingsbak). Zodra er
een parkeerplaats is gevonden, wordt
gevraagd de achteruit in te schakelen,
het stuurwiel los te laten en de pedalen
te bedienen, terwijl het systeem de
besturing automatisch regelt om de
parkeermanoeuvre in de aangegeven zone
uit te voeren.
Tijdens de manoeuvre kan gebruik
gemaakt worden van de informatie
afkomstig van de parkeersensoren
(tijdens het achteruitrijden wordtgeadviseerd de zone te bereiken waar de
achterste sensoren een ononderbroken
toon produceren), maar het is altijd aan
te raden de omliggende zone in de gaten
te houden.
De auto kan tijdens de manoeuvre
gestopt worden en men kan, terwijl de
auto stil staat, de achteruitversnelling
tijdelijk uitschakelen (bijvoorbeeld om
een voetganger in de manoeuvreruimte te
laten passeren).
Het inparkeren wordt in de volgende
gevallen afgebroken:voertuigsnelheid is hoger dan 7 km/h;het stuurwiel wordt (vrijwillig of
onbedoeld) verplaatst (door het te grijpen
of de beweging ervan te hinderen);
oneffen wegdek of obstakels voor de
wielen beïnvloeden de
voertuigbewegingen, waardoor het volgen
van het juiste pad wordt voorkomen.
BELANGRIJK De manoeuvrefase wordt
uitgeschakeld als het parkeren binnen
3 minuten niet voltooid is.
Einde van de manoeuvre
De halfautomatische manoeuvre eindigt
wanneer op het display het bericht
verschijnt dat de manoeuvre voltooid is.
Na afloop van de manoeuvre neemt de
bestuurder de controle over de auto over
180
STARTEN EN RIJDEN
LANESENSE-SYSTEEM
(waarschuwing
rijstrookafwijking)
BESCHRIJVING
68) 69) 70) 71) 72) 73)
Het LaneSense-systeem maakt gebruik
van een camera op de voorruit om de
begrenzingslijnen van rijstroken te
detecteren en om de positie van het
voertuig binnen deze wegmarkeringen te
berekenen zodat het voertuig in de
rijstrook kan blijven.
Wanneer beide begrenzingslijnen van de
rijstrook worden gedetecteerd en het
voertuig onbedoeld buiten de rijstrook
komt (richtingaanwijzer uit), geeft het
systeem een voelbare waarschuwing af
door koppel af te geven op het stuurwiel,
waardoor om een ingreep van de
bestuurder wordt verzocht om binnen de
rijstrook te blijven.
Als het voertuig de rijstrook verlaat
zonder tussenkomst van de bestuurder,
dan gaat het
lampje (of het
betreffende pictogram op het
herconfigureerbare multifunctionele
display) op het instrumentenpaneel
branden om de bestuurder aan te sporenom het voertuig weer binnen de
begrenzingslijnen van de rijstrook te
brengen.
BELANGRIJK Het systeem bewaakt de
aanwezigheid van de handen van de
bestuurder op het stuurwiel. Als ze niet
worden gedetecteerd, dan wordt een
geluidssignaal afgegeven en wordt het
systeem uitgeschakeld tot het opnieuw
wordt ingeschakeld door te drukken op
de specifieke toets.
Wanneer één begrenzingslijn van de
rijstrook wordt gedetecteerd en het
voertuig overschrijdt deze lijn
(richtingaanwijzer uit), dan gaat het
lampje
(of het pictogram op het
herconfigureerbare multifunctionele
display) op het instrumentenpaneel
branden om de bestuurder aan te sporen
om het voertuig weer binnen de rijstrook
te brengen. In dit geval wordt geen
voelbare waarschuwing (koppel op het
stuurwiel) afgegeven.
SYSTEEM AAN/UIT
Bij het starten van de motor wordt het
systeem ingeschakeld (led op knop
fig. 127 uit). Elke keer dat de motor
wordt gestart, behoudt het systeem de
activeringsstatus die er was toen het
werd uitgeschakeld.Voorwaarden voor inschakeling
Als het systeem eenmaal is ingeschakeld,
wordt het alleen actief als aan de
volgende voorwaarden is voldaan:
de bestuurder houd altijd minstens
één hand op het stuurwiel;
de voertuigsnelheid bedraagt tussen
60 km/h en 180 km/h (of het equivalent
in mijl);
de begrenzingslijnen van de rijstrook
zijn perfect zichtbaar aan beide zijden;
de zichtomstandigheden zijn goed;de weg is rechtlijnig of met ruime
bochten;
er wordt een redelijke afstand tot het
voertuig dat voor u rijdt gehouden;
geen richtingaanwijzer (voor het
veranderen van rijstrook) ingeschakeld;
127J0A0953C
185
ACHTERUITRIJCAMERA
(PARKVIEW® REAR
BACKUP CAMERA)
BESCHRIJVING
144)74)
De camera bevindt zich op de achterklep
fig. 128.
Bij elke inschakeling van de achteruit
toont het display fig. 129 van het
Uconnect™systeem het gebied rondom
het voertuig, zoals gezien door de
achteruitrijcamera.
SYMBOLEN EN BERICHTEN OP
HET DISPLAY
Indien geactiveerd, wordt het rooster over
de afbeelding geplaatst om de breedte
van het voertuig en het te verwachten
traject in overeenstemming met de stand
van het stuurwiel weer te geven.
Een er overheen geplaatste onderbroken
middenlijn geeft het midden van het
voertuig aan om parkeermanoeuvres of
het uitlijnen van een sleepoog te
vergemakkelijken.
De verschillende gekleurde zones geven
de afstand aan vanaf de achterkant van
het voertuig.
ZoneAfstand vanaf de
achterkant van de
auto
Rood (A) 0-30 cm
Geel (B) 30-100 cm
Groen (C) 1 m of meer
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in het bijzonder op
obstakels die zich boven of onder het
bereik van de camera kunnen
bevinden.
128J0A0102C
129J0A0103C
187
BELANGRIJK
80)Verbind de startkabel niet met de
minpool (–) van de lege accu. De
afgegeven vonk kan explosie van de accu
tot gevolg hebben en ernstige schade
veroorzaken. Gebruik alleen het specifieke
massapunt; gebruik geen andere
blootgestelde metalen onderdelen.
AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER
173)
Deze grijpt bij een botsing in en
veroorzaakt het volgende:
onderbreking van de brandstoftoevoer
met afzetten van de motor als gevolg;
automatische ontgrendeling van de
portieren;
inschakeling van de binnenverlichting;uitschakeling van de ventilatie van de
klimaatregeling;
inschakeling van de
alarmknipperlichten (om de lichten uit te
schakelen moet de resetprocedure
worden uitgevoerd die hierna wordt
beschreven).
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt er bij sommige
versies een bericht op het display. Op
dezelfde manier wordt de bestuurder met
een speciaal bericht op het display
gewaarschuwd als het systeem niet
correct werkt.
BELANGRIJK Controleer het voertuig
zorgvuldig op brandstoflekkage,
bijvoorbeeld in de motorruimte, onder
het voertuig of in de buurt van de tank.
Draai na een botsing de contactsleutelnaar STOP om te voorkomen dat de
accu leegloopt.
Resetprocedure
Om de correcte werking van het voertuig
te herstellen, moet de volgende
procedure worden uitgevoerd (deze
procedure moet binnen een minuut na de
start voltooid worden):
zet de startinrichting naar MAR;draai de richtingaanwijzer naar rechts,
vervolgens naar links, dan weer naar
rechts en weer naar links;
zet de richtingaanwijzer naar links uit;draai de startinrichting naar STOP;draai de contactsleutel naar MAR.
LPG-versies
In geval van een botsing, wordt de
brandstoftoevoer onmiddellijk afgesloten,
worden de LPG-veiligheidskleppen
gesloten en wordt de inspuiting
onderbroken om de motor uit te zetten.
229
TIPS, BEDIENING EN
ALGEMENE INFORMATIE
196) 197)
105) 106)
VERKEERSVEILIGHEID
Zorg ervoor dat u weet hoe de
verschillende systeemfuncties gebruikt
moeten worden voordat u gaat rijden.
Lees de gebruiksaanwijzingen van het
systeem zorgvuldig door voordat u gaat
rijden.
ONTVANGSTOMSTANDIGHEDEN
Tijdens het rijden veranderen de
ontvangstomstandigheden voortdurend.
De ontvangst kan gestoord worden door
de aanwezigheid van bergen, gebouwen
of bruggen, vooral wanneer u ver
verwijderd bent van de zender.
BELANGRIJK Het volume kan
toenemen wanneer verkeersinformatie
of nieuws wordt ontvangen.
ONDERHOUD EN ZORG
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht zodat het systeem optimaal blijft
werken:
het glas van het display mag niet in
contact komen met scherpe of hardevoorwerpen die het oppervlak ervan
kunnen beschadigen; gebruik een zachte,
droge anti-statische doek om het schoon
te maken en oefen hierbij geen druk uit.
gebruik nooit alcohol, benzine en
afgeleide producten om het glas van het
display te reinigen.
Voorkom dat vloeistoffen in het
systeem komen: dit kan het systeem op
onherstelbare wijze beschadigen.
MULTIMEDIA-APPARATEN
BELANGRIJK Sommige
multimediaspelers kunnen mogelijk niet
compatibel zijn met hetUconnect™
systeem.
Gebruik alleen apparaten (bijv.
USB-sticks) van veilige herkomst in de
auto. Apparaten van onbekende herkomst
kunnen met virussen besmette software
bevatten die, bij installatie in de auto, de
elektrische/elektronische systemen
kwetsbaarder zou kunnen maken voor
hacken.
DIEFSTALBEVEILIGING
Het systeem is uitgerust met een
diefstalbeveiliging die gebaseerd is op
informatie-uitwisseling met de
elektronische regeleenheid (Body
Computer) in het voertuig.
Dit garandeert maximale veiligheid en
voorkomt dat elke keer dat destroomvoorziening uitvalt, de geheime
code opnieuw ingevoerd moet worden.
Als de controle een positief resultaat
oplevert, dan begint het systeem te
werken. Als de codes bij de vergelijking
echter niet overeenkomen of als de
elektronische regeleenheid (Body
Computer) wordt vervangen, dan zal het
systeem de gebruiker vragen om de
geheime code in te voeren op de manier
die in de volgende paragraaf is
beschreven.
De geheime code invoeren
(met uitzondering van de versies met een
Uconnect 7” HD Nav LIVE-systeem)
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, toont het display, als de
code wordt gevraagd, het opschrift
"Anti-diefstalcode invoeren", gevolgd door
een scherm met een toetsenbord
waarmee de geheime code kan worden
ingevoerd.
De geheime code bestaat uit vier cijfers
van 0 t/m 9: draai voor het invoeren van
de code aan de "BROWSE ENTER" knop
en druk deze in om te bevestigen.
Na het vierde cijfer te hebben ingevoerd,
begint het systeem te werken.
Als er een verkeerde code is ingevoerd,
geeft het systeem "Code verkeerd" weer
om de gebruiker te laten weten dat de
juiste code ingevoerd moet worden.
308
MULTIMEDIA
Na 3 mislukte invoerpogingen, verschijnt
op het display "Code verkeerd. Radio
vergrendeld. 30 minuten wachten
a.u.b.". Als dit opschrift is verdwenen,
kan de code opnieuw worden ingevoerd.
Paspoort autoradio
(met uitzondering van de versies met een
Uconnect 7” HD Nav LIVE-systeem)
Dit document is het eigendomsbewijs van
het systeem. In het paspoort van de
autoradio staan het model, het
serienummer en de geheime code
aangegeven.
Als u het autoradiopaspoort kwijt raakt,
ga dan naar een werkplaats van het Jeep
Servicenetwerk met een identiteitsbewijs
en de autopapieren.
BELANGRIJK Bewaar dit
autoradiopaspoort op een veilige plek,
zodat bij diefstal van het systeem de
betreffende informatie aan de
bevoegde instanties gegeven kan
worden.
BELANGRIJK
In geval van een storing, mag het
systeem alleen gecontroleerd en
gerepareerd worden door het Jeep
Servicenetwerk.
Als de temperatuur erg laag is, kan heteven duren voordat het display de
optimale lichtsterkte heeft bereikt.
Als het voertuig enige tijd bij een hoge
buitentemperatuur wordt geparkeerd, kan
de "thermische beveiligingsfunctie" van
het systeem in werking treden tot de
temperatuur in het interieur naar een
acceptabel niveau is teruggekeerd.
Kijk alleen naar het scherm wanneer dit
nodig en veilig is. Als u langere tijd naar
het scherm moet kijken, ga dan de weg
af en parkeer op een veilige plek, zodat u
niet tijdens het rijden wordt afgeleid.
Stop onmiddellijk met het gebruik van
het systeem in geval van een storing. In
tegengesteld geval kan het systeem
beschadigd raken. Neem zo snel mogelijk
contact op met het Jeep Servicenetwerk
om het systeem te laten repareren.
BELANGRIJK
196)Volg onderstaande
veiligheidsvoorschriften, want anders
kunnen de inzittenden ernstig gewond
raken of kan het systeem beschadigd
raken.197)Als het volume te hoog staat, kan dat
gevaarlijk zijn. Stel het volume zo af dat
omgevingsgeluiden (bijv. claxons,
ambulances, politievoertuigen enz.) nog
hoorbaar zijn.
BELANGRIJK
105)Maak het frontpaneel en het display
alleen schoon met een zachte, schone,
droge, anti-statische doek. Reinigings- en
polijstmiddelen kunnen het oppervlak
beschadigen. Gebruik geen alcohol of
dergelijke producten om het paneel of het
display schoon te maken.
106)Gebruik het display niet als basis
voor steunen met zuignappen of
kleefmiddelen voor externe
navigatiesystemen, smartphones of
dergelijke apparaten.
309