De op het display weergegeven
pictogrammen geven aan:
A: veiligheidsgordel linksachter;B: veiligheidsgordel middenachter;C: veiligheidsgordel rechtsachter.
OPMERKING Bij versies uitgerust met
multifunctioneel display gaat, als een
veiligheidsgordel niet is vastgemaakt,
pictogram
branden.
De pictogrammen worden weergegeven in
overeenstemming met de
veiligheidsgordels van de achterbank, en
blijven ongeveer 30 seconden branden
na de laatste statusverandering van de
veiligheidsgordels:
als de veiligheidsgordel is
vastgemaaktis het bijbehorende
pictogram groen;
als de veiligheidsgordel niet is
vastgemaaktis het bijbehorende
pictogram rood;
Als de veiligheidsgordel achter niet is
vastgemaakt, klinkt er een geluidssignaal
(3 "piepjes") en gaat het bijbehorende
pictogram op het display branden.
Bovendien zullen de pictogrammen weer
90 seconden gaan branden, elke keer als
een van de achterportieren wordt
gesloten.
Het pictogram wordt groen nadat de
bijbehorende veiligheidsgordel is
vastgemaakt.
De pictogrammen voor de achterbank
doven ongeveer 30 seconden na het
laatste signaal, ongeacht de status van
de veiligheidsgordel (rood of groen
pictogram).
BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Voor wat betreft de veiligheidsgordels van
de achterbank, zal het SBR-systeem
alleen aangeven of de veiligheidsgordels
niet zijn vastgemaakt (rood pictogram) of
wel zijn vastgemaakt (groen pictogram),
niet de aanwezigheid van passagiers.
De waarschuwingslampjes/pictogrammen
zijn allemaal uit als alle
veiligheidsgordels (voor en achter) zijn
vastgemaakt wanneer de contactsleutel
in de stand MAR staat.Voor de achterbank gaan de
pictogrammen enkele seconden nadat de
startinrichting naar de stand MAR is
gedraaid branden, ongeacht de status
van de veiligheidsgordels (zelfs als de
gordels allemaal zijn vastgemaakt).
Alle waarschuwingslampjes/
pictogrammen gaan branden als de
status van ten minste één gordel
verandert van vastgemaakt naar
niet-vastgemaakt of andersom.
83J0A0245C
123
Belangrijke aanbevelingen voor het veilig
vervoeren van kinderen
Monteer de kinderzitjes op de
achterbank, omdat die plaats bij een
ongeval de meeste bescherming biedt.
Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes die tegen de rijrichting in
gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn.
Indien een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel is
gemonteerd, aan passagierszijde, dan
wordt geadviseerd de hoofdsteun te
verwijderen (zie de procedure beschreven
in de paragraaf "Hoofdsteun", hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig"). De
hoofdsteun moet weer goed op zijn plaats
gezet worden als er geen kinderzitje
gemonteerd is.
Als de passagiersairbag buiten werking
is gesteld, controleer dan of het speciale
lampje op het paneel op het dashboard
brandt om er zeker van te zijn dat deze
airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld.
Volg de aanwijzingen die de producent
bij het kinderzitje geleverd heeft
zorgvuldig op. Bewaar deze aanwijzingen
samen met de overige documenten en dit
instructieboek in het voertuig. Gebruik
geen gebruikte kinderzitjes waarvan de
gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Elk kinderzitje is bedoeld voor slechts
één kind: vervoer nooit twee kinderen in
één zitje.
Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding aanneemt
of de gordels losmaakt.
Laat een kind nooit de het diagonale
gordelgedeelte onder zijn arm of achter
zijn rug omleggen.
Vervoer kinderen nooit op schoot, ook
geen pasgeborenen. Niemand is in staat
om een kind vast te houden bij een
ongeval.
Na een ongeval moet het kinderzitje
door een nieuw exemplaar worden
vervangen.
BELANGRIJK
88)ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag ernstig letsel en
zelfs de dood van het kind tot gevolg
hebben. Het is raadzaam kinderen altijd in
kinderzitjes op de achterbank te
vervoeren: bij een ongeval biedt de
achterbank de meeste bescherming.89)Op de zonneklep is een etiket met
symbolen aangebracht dat eraan herinnert
dat de airbag verplicht uitgeschakeld moet
worden als een tegen de rijrichting in
gemonteerd kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Neem altijd de
aanwijzingen op de zonneklep aan
passagierszijde in acht (zie de paragraaf
"Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) -
Airbag").
90)Mocht het toch nodig zijn om een kind
in een tegen de rijrichting in gemonteerd
kinderzitje op de passagiersstoel voor te
vervoeren, dan moeten de frontairbag en
zijairbag aan passagierszijde worden
uitgeschakeld via het hoofdmenu van het
display (zie de aanwijzingen in de
paragraaf ‘Display’, in het hoofdstuk
‘Kennismaking met het
instrumentenpaneel’), de uitschakeling
moet geverifieerd worden door te
controleren of de ledOFF op het
dashboard brandt. Bovendien moet de
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
91)Verplaats de voorste passagiersstoel of
de achterbank niet als er een kind op zit
of als het kind in een geschikt kinderzitje
zit.
140
VEILIGHEID
Uitschakeling van de airbags aan
passagierszijde: frontairbag en zijairbag
Als een kind in een kinderzitje dat
achterstevoren op de voorstoel is
geplaatst, vervoerd moet worden, schakel
dan de frontairbag en de zijairbag aan de
passagierszijde uit. Schakel ze uit door
middel van het Menu weergegeven op het
display.
Op de dashboardbekleding bevinden zich
twee leds
OFFenON. Wanneer de
startinrichting op MAR wordt gezet, gaan
de twee led's enkele seconden branden.
Als dat niet gebeurt, neem dan contact
op met het Jeep Servicenetwerk.
Tijdens de eerste seconden geeft het
branden van de led niet de werkelijke
toestand van de passagiersbeschermingaan, maar heeft alleen tot doel om de
correcte werking ervan te controleren. Na
een test van enkele seconden zullen de
leds de beschermingsstatus van de
passagiersairbag aangeven.
Passagiersbescherming ingeschakeld:de
led
AANfig. 98 blijft branden.
Passagiersbescherming uitgeschakeld:de
led
OFFfig. 98 blijft branden.
De leds kunnen met verschillende
lichtsterkte branden, afhankelijk van de
voertuigcondities. De lichtsterkte kan
tijdens dezelfde sleutelcyclus variëren.
97J0A0190C
98J0A0922C
143
113)Een storing van het airbaglampje
wordt aangegeven door het aangaan van
het symbool "storing airbag" en een
speciaal bericht op het display van het
instrumentenpaneel. De pyrotechnische
ladingen zijn niet uitgeschakeld. Neem,
alvorens verder te rijden, onmiddellijk
contact op met het Jeep Servicenetwerk
om het systeem te laten controleren.
114)De activeringsdrempel van de airbag
is hoger dan die van de gordelspanners.
Bij aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.
115)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de zijairbags
en de veiligheidsgordels beschermd, die
dus altijd gedragen moeten worden.
148
VEILIGHEID
MOTOR STARTEN
116) 117) 118)44) 45) 46) 47)
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de motor
te starten.
Indien nodig, kunnen berichten met
aanwijzingen voor de startprocedure
weergegeven worden op het display.
LPG-versies
De motor wordt altijd op benzine gestart,
ongeacht de eerder geselecteerde
gekozen modus.
Daarom moet er altijd benzine in de tank
zitten om de benzinepomp te
beschermen en tijdelijke omschakeling
van aardgas of LPG naar benzine te
garanderen, als er hoge prestaties vereist
zijn.
PROCEDURE VOOR VERSIES MET
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Ga als volgt te werk:schakel de elektrische parkeerrem in
en zet de versnellingspook in de
vrijstand;
draai de contactsleutel naar MAR. Bij
Dieselversies gaat lampjeop het
instrumentenpaneel branden: wacht tot
het lampje uitgaat;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start;
als de motor niet binnen 10 seconden
start, de contactsleutel weer naar STOP
draaien en 10-15 seconden wachten
alvorens de startprocedure te herhalen.
PROCEDURE VOOR VERSIES MET
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
Ga als volgt te werk:schakel de elektrische parkeerrem in
en zet de versnellingspook in P
(Parkeren) of N (Vrijstand);
trap het rempedaal volledig in zonder
het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV;als de motor niet start, de
contactsleutel weer naar STOP draaien
en 10-15 seconden wachten alvorens de
startprocedure te herhalen.
BELANGRIJK Als het symbool,
met de contactsleutel op MAR, samen
met het controlelampje
gaat
branden, de contactsleutel naar STOP
draaien en terug naar MAR. Als hetlampje (of het symbool op het display)
blijft branden, probeer het dan met de
andere sleutels die bij het voertuig
geleverd zijn. Neem contact op met
het Jeep Servicenetwerk als de motor
nog steeds niet gestart kan worden.
STARTPROBLEMEN
De motor starten als de batterij van de
elektronische sleutel (Keyless Enter-N-Go)
leeg is
Als de startinrichting niet reageert
wanneer de betreffende knop wordt
ingedrukt, kan de batterij van de
elektronische sleutel leeg zijn. Daarom
herkent het systeem de aanwezigheid van
de elektronische sleutel aan boord van
het voertuig niet en wordt er een speciaal
bericht weergegeven.
Leg in dat geval de ronde kant van de
elektronische sleutel (de kant tegenover
de metalen baard) op de startinrichting
en druk met de elektronische sleutel op
de knop. Op die manier wordt de
startinrichting geactiveerd en kan de
motor gestart worden.
DE MOTOR UITZETTEN
Ga als volgt te werk:parkeer het voertuig op een plek die
niet gevaarlijk is voor andere
weggebruikers; schakel een versnelling in
150
STARTEN EN RIJDEN
koppelingspedaal een foutieve rijstijl
als een defect interpreteren.
BELANGRIJK
122)Trap het koppelingspedaal helemaal
in om op de juiste wijze te schakelen.
Daarom is het van fundamenteel belang
dat er niets onder het pedaal ligt: let erop
dat de matten vlak liggen en dat ze de
slag van de pedalen niet hinderen.
BELANGRIJK
48)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak.
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
Het voertuig kan uitgerust zijn met een
automatische versnellingsbak met
9 versnellingen.
De versnellingsbak kan op twee
verschillende manieren werken:
"Automatisch" of "Sequentieel".
VERSNELLINGSPOOK
123) 124) 125) 126) 127)
De pook heeft de volgende standen:P= ParkerenR= AchteruitversnellingN= VrijstandD= Drive, (automatische
vooruitversnelling)
AutoStick:+ naar een hogere
versnelling schakelen in sequentiële
rijmodus; – naar een lagere versnelling
schakelen in sequentiële rijmodus.De ingeschakelde versnelling wordt op
het display weergegeven.
De hendel is voorzien van een knop A
fig. 104, die ingedrukt moet worden om
de hendel van P naar R te verplaatsen.
Als de versnellingsbak in "sequentiële"
modus gebruikt wordt, die geactiveerd
wordt door de pook van D (Drive) naar
links te verplaatsen, kunnen de
verschillende standen bereikt worden
met + of –. Deze standen zijn onstabiel.
Om stand P (Park) te verlaten, of om van
stand N (Neutral) naar stand D (Drive) of
R (Reverse) te gaan wanneer de auto
stilstaat of op lage snelheid rijdt, moet
ook het rempedaal worden ingetrapt (zie
"Uitschakelingssysteem versnelling
104J0A0924C
156
STARTEN EN RIJDEN
inschakelen met ingeschakelde rem" in
dit hoofdstuk).
BELANGRIJK GEEF GEEN gas bij het
schakelen van stand P (of N) naar een
andere stand.
BELANGRIJK Wacht na het selecteren
van een versnelling enkele seconden
alvorens gas te geven. Deze
voorzorgsmaatregel is bijzonder
belangrijk bij een koude motor.
AutoStick - Sequentiële schakelmodus
In het geval van veelvuldig schakelen
(bijv. wanneer het voertuig gebruikt wordt
met een zware lading, op hellingen,
sterke tegenwind of bij het trekken van
zware aanhangwagens), wordt
geadviseerd de modus AutoStick
(sequentieel schakelen) te gebruiken om
een lagere vaste overbrengingsverhouding
te selecteren en behouden.
Het is mogelijk om te schakelen van
stand D (Drive) naar de sequentiële
modus onafhankelijk van de rijsnelheid.
Inschakeling
Met de versnellingspook in stand D
(Drive) de hendel naar links verplaatsen
om de sequentiële rijmodus in te
schakelen (indicatie – en + op het
paneel). De ingeschakelde versnelling
wordt weergegeven op het display.Schakelen vindt plaats door de
versnellingspook naar voren te
verplaatsen, naar symbool – of naar
achteren, naar symbool +.
Uitschakelen
Zet de versnellingspook terug in stand D
(Drive) ("automatische" rijmodus).
WERKING VERSNELLINGSBAK IN
EEN NOODGEVAL
(waar aanwezig)
De werking van de versnellingsbak wordt
continu bewaakt om elke eventuele
storing te detecteren. Als er een
omstandigheid wordt gedetecteerd die tot
schade aan de versnellingsbak zou
kunnen leiden, wordt de functie
"noodgeval versnellingsbak" geactiveerd.
In deze omstandigheid blijft de
versnellingsbak in de 4e versnelling
staan, onafhankelijk van de
geselecteerde versnelling.
Standen P (Parkeren), R
(Achteruitversnelling) en N (Vrijstand)
werken nog. Symbool
kan op het
display gaan branden
In het geval van een "noodgeval
versnellingsbak" onmiddellijk contact
opnemen bij het dichtstbijzijnde Jeep
Servicepunt.Tijdelijke storing
In het geval van een tijdelijke storing,
kan de correcte werking van de
versnellingsbak voor alle
vooruitversnellingen hersteld worden door
als volgt te werk te gaan:
stop het voertuig;zet de versnellingspook in P
(Parkeren).
draai de contactsleutel naar STOP;wacht ongeveer 10 seconden, start
daarna de motor weer;
selecteer de gewenste versnelling: als
het probleem niet opnieuw wordt
vastgesteld is de correcte werking van de
versnellingsbak hersteld.
BELANGRIJK In het geval van een
tijdelijke storing wordt toch
geadviseerd zo spoedig mogelijk
contact op te nemen met het Jeep
Servicenetwerk.
STARTBLOKKERING EN
PARKEERSTAND
Versies uitgerust met het Keyless
Enter-N-Go systeem: voor deze functie
moet de versnellingspook in stand P
(Parkeren) gezet worden voordat de
contactsleutel naar STOP gedraaid wordt.
Versies uitgerust met mechanische sleutel:
voor deze functie moet de
versnellingspook in stand P (Parkeren)
157
WEGRIJDEN MET DE AUTO
Trap, om weg te rijden met de auto,
vanuit P het rempedaal in, en druk op de
knop op de keuzehendel om deze in de
gewenste stand (D, R of sequentieel) te
plaatsen. Op het display verschijnt de
ingeschakelde versnelling.
Wanneer het rempedaal wordt losgelaten,
beweegt de auto voor- of achteruit zodra
de manoeuvre is ingeschakeld ("creeping"
effect). In dit geval hoeft het gaspedaal
niet ingedrukt te worden.
BELANGRIJK Als de ingeschakelde
versnelling (weergegeven op het
display) niet overeenstemt met de
stand van de keuzehendel, wordt dit
gemeld door het knipperen van de
betreffende letter op de sierlijst van
versnellingsbak (er wordt ook een
geluidsignaal afgegeven).
Deze toestand moet niet beschouwd
worden als een werkingsfout, maar
eenvoudigweg als een verzoek van het
systeem om de manoeuvre te herhalen.
BELANGRIJK Bij stationair draaiende
motor en in sequentiële modus wordt
het schakelverzoek voor de 2
e
versnelling niet door het systeem
aanvaard (ongeacht of het rempedaal
al dan niet wordt ingetrapt).
Als zich, bij ingeschakelde 1e
versnelling of de achteruit (R), de
volgende omstandigheden voordoen:
hellingsgraad van de weg meer dan
5%;
koppeling oververhit;motorkoppel gedurende bepaalde tijd
constant (bijvoorbeeld als de auto tegen
een trottoir aanrijdt of op een helling
naar boven/beneden geparkeerd wordt);
kan de auto in beweging worden gezet
door het gaspedaal in te trappen.
BELANGRIJK Wees uiterst voorzichtig
met een uitgeschakelde elektrische
parkeerrem en losgelaten rempedaal,
stationair draaiende motor en
keuzehendel in de stand D, R of
sequentieel, want de auto kan ook
voortbewegen zonder dat het gaspedaal
wordt bediend. Deze toestand kan
worden benut met de auto op een
vlakke ondergrond tijdens scherpe
parkeermanoeuvres waarbij alleen het
rempedaal wordt gebruikt.
UITSCHAKELING VOERTUIG
Versies uitgerust met een sleutelloos
startsysteem: zet de keuzehendel op P
(Parkeren) voordat het voertuig wordt
uitgeschakeld met de knop naast het
stuurwiel (zie fig. 106 ).Versies uitgerust met sleutel zonder
afstandsbediening: zet de keuzehendel op
P (Parkeren) voordat de sleutel uit de
startinrichting wordt genomen.
Als de accu van het voertuig leeg is en de
contactsleutel is ingeschakeld, is de
sleutel in het contactslot geblokkeerd.
Versies met een Start&Stop-systeem:om
de motor uit te schakelen, moet het
voertuig worden stilgezet door de juiste
druk op het rempedaal uit te oefenen.
Als de druk niet voldoende is, schakelt
de motor niet uit. Dit kenmerk kan benut
worden om te voorkomen dat de motor
afslaat in bepaalde verkeerssituaties.
106J0A0022C
160
STARTEN EN RIJDEN