5-66
Rijden met uw auto
Informatie
U kunt het systeem uitschakelen door
de BCW-schakelaar in te drukken en
‘RCCW (Waarschuwing botsing
kruisend verkeer achterkant)’ te
selecteren in de modus
Gebruikersinstellingen in het
instrumentenpaneel wanneer u met
een aanhanger of fietsendrager achter
uw auto rijdt.
Check waarsch.systeem voor
dodehoekbotsing
Als er een probleem in het BCW-
systeem aanwezig is, wordt er een
waarschuwingsmelding weergegeven
en gaat het lampje in de schakelaaruit. Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld. We adviseren u deauto te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Beperkingen van het system
De bestuurder dient in onderstaande
situaties voorzichtig te zijn omdat hetsysteem onder bepaalde
omstandigheden andere voertuigen
of objecten mogelijk niet signaleert
• Er hangt een aanhanger of
fietsendrager achter de auto.
• De auto rijdt in slecht weer, zoals hevige regen of sneeuw.
• De sensor is bedekt met water, sneeuw, modder, enz.
• De achterbumper waar de sensor is geplaatst, wordt bedekt door een
object, zoals een bumpersticker,
een bumperbeschermer, een
fietsendrager, enz.
• De achterbumper is beschadigd of de sensor bevindt zich niet meer in
zijn oorspronkelijke positie. • De voertuighoogte is lager of
hoger dan normaal door zware
lading in de bagageruimte, een
abnormale bandenspanning, enz.
• Als de temperatuur in de buurt van de achterbumper hoog of laag is.
• Als de sensoren geblokkeerd worden door andere voertuigen,
wanden of pilaren rond de
parkeerplaats.
• De auto rijdt op een bochtige weg of door een tolpoort.
• Als er met de auto gereden wordt in de buurt van gebieden met
metalen constructies, zoals bij
wegwerkzaamheden, spoorwegen,enz.
• Er bevindt zich een object in de buurt van de auto, zoals een
vangrail, persoon, dier, enz.
• Tijdens het op- of afrijden van een steile weg waar de hoogte van de
rijstroken verschillend is.
• Als op een smalle weg gereden wordt met veel bomen en bosjes.
i
■Type A■Type B
OOS057078L/OOS057079L
5-86
Rijden met uw auto
Waarschuwingslampje en -melding
Check LKA
Bij een storing in het systeem
verschijnt er gedurende enkele
seconden een melding. Als het
probleem blijft bestaan, gaat het
controlelampje storing LKA-systeem
branden.
Controlelampje storing LKA-systeem
Het controlelampje
storing LKA-systeem
(geel) zal gaan brandenals het LKA-systeem niet
goed werkt. We adviseren u hetsysteem te laten controleren door
een officiële Hyundai-dealer.
Handel bij een probleem met het
systeem als volgt:
• Zet de motor uit en vervolgens weer aan en schakel het systeem in.
• Controleer of het contact in stand ON staat.
• Controleer of het systeem wordt beïnvloed door het weer (mist,
zware regenval, enz.).
• Controleer of de lens van de camera vuil is.
Is het probleem niet opgelost, dan
raden we u aan het systeem door
een officiële HYUNDAI-dealer na te
laten kijken.
In de volgende gevallen zal het
LKA-systeem zich niet in de status
ENABLED (ingeschakeld) bevinden
en wordt het stuurwiel niet bediend:
• De richtingaanwijzer is aan voordat er van rijstrook gewisseld wordt.
Als u van rijstrook wisselt zonder
de richtingaanwijzer te gebruiken,
wordt het stuurwiel mogelijkbediend.
• Er wordt niet in het midden van de rijstrook gereden wanneer het
systeem is ingeschakeld of direct
na het wisselen van rijstrook.
• De ESC (elektronische stabiliteits- regeling) of het VSM (VehicleStability Management) is
geactiveerd.
• De auto maakt een scherpe bocht.
• De rijsnelheid is lager dan 60 km/h of hoger dan 180 km/h.
• De auto wisselt abrupt van rijstrook.
• De auto remt plotseling af.
• Er is slechts één rijstrook- markering gesignaleerd.
• De rijstrook zeer breed of smal is.
• De auto maakt een scherpe bocht.
• De auto remt plotseling af.
OOS057084R
5-102
Rijden met uw auto
Informatie
Het ESC-systeem (indien van toe-
passing) moet worden uitgeschakeld
alvorens te proberen de auto door
schommelen los te krijgen. Als de auto na enkele
schommelpogingen nog vastzit,dient u de auto los te laten trekken
om oververhitting van de motor en
beschadiging van de transmissie
en banden te voorkomen. Zie
“Slepen” in hoofdstuk 6.Vloeiend nemen van bochten
Pas uw snelheid zo aan dat u in bochten niet hoeft te remmen of te
schakelen, vooral op een nat
wegdek. Het beste is licht
accelererend de bocht uit te rijden.
Rijden in het donker
Het rijden in het donker levert meer
gevaren op dan het rijden bij
daglicht. Hier volgt een aantal
belangrijke tips om te onthouden:
• Rijd langzamer en houd meer afstand tussen u en uw voorliggers
omdat het zicht in het donker
beperkter is, vooral in gebieden
waar geen straatverlichting is.
• Stel uw spiegels bij om verblinding door de koplampen van andere
auto's te beperken.
• Houd uw koplampen schoon en op de juiste wijze afgesteld. Vuile of
verkeerd afgestelde koplampen
beperken het zicht in het donker.
AANWIJZING
i
Als de auto vast is komen te
zitten en de wielen hevig
spinnen, kan de temperatuur
van de banden zeer snel
oplopen. Als de banden
beschadigd raken, kunnen de
banden klappen. Dit is een
gevaarlijke situatie; uzelf en
anderen kunnen gewond raken.
Voer deze procedure niet uit alser mensen of obstakels in de
directe nabijheid van de autoaanwezig zijn.
Als u de auto vrij probeert te
krijgen, kan de auto snel
oververhit raken, waardoor er inde motorruimte brand of andere
schade kan ontstaan. Probeer
het spinnen van de wielen zo
veel mogelijk te vermijden, om
oververhitting van de banden of
de motor te voorkomen. Laat de
wielen NIET doorslippen bij
snelheden hoger dan 56 km/h.
WAARSCHUWING
6-10
Wat te doen in een noodgeval
Het TPMS dient niet ter vervanging
van onderhoud van de banden te
worden gebruikt. Het is de
verantwoordelijkheid van debestuurder dat de banden op dejuiste spanning zijn, ook al is de
bandenspanning nog niet zo laag dat
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
Uw auto is tevens uitgerust met een
controlelampje storing TPMS dat
aangeeft wanneer het systeem niet
goed werkt. Het controlelampje
storing TPMS is gecombineerd met
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning. Wanneer het
systeem een storing signaleert,
knippert het waarschuwingslampje
gedurende ongeveer een minuut en
blijft het daarna continu branden.Zolang de storing blijft bestaan, blijft
dit zo doorgaan, ook wanneer de
auto weer wordt gestart. Wanneer
het controlelampje storing brandt,kan het systeem mogelijk niet naarbehoren een te lagebandenspanning signaleren of
aangeven. Storingen in het TPMS
kunnen verschillende oorzaken
hebben, waaronder het plaatsen,
vervangen of wisselen van banden
of velgen waardoor het TPMS niet
goed werkt. Controleer na het
vervangen van een of meerdere
banden of velgen het controlelampje
storing TPMS om ervoor te zorgen
dat het TPMS ook na het vervangen
goed werkt.
Als het controlelampje TPMS niet
gedurende 3 seconden gaatbranden nadat het contact in
stand ON is gezet of de motor
draait, of als het gaat branden na
ongeveer 1 minuut te hebben
geknipperd, adviseren we u uw
auto door de dichtstbijzijndeofficiële Hyundai-dealer te laten
controleren.Waarschuwingslampje lage bandenspanning
Wanneer het
waarschuwingslampje
van het
bandenspanningscontrolesysteem
brandt en een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven op het LCD-display in
het instrumentenpaneel, is de
bandenspanning van een ofmeerdere banden te laag.
Als het controlelampje gaat branden,
verminder dan onmiddellijk snelheid,
vermijd het met hoge snelheid
nemen van bochten en anticipeer op
een langere remweg. Zet de auto zosnel mogelijk stil en controleer de
banden. Breng de banden op de
juiste spanning zoals aangegeven op
het voertuigplaatje of hetbandenspanningslabel op de
middenstijl aan bestuurderszijde.
Vervang de band met een te lagebandenspanning door het
reservewiel als u geen tankstation
kunt bereiken of als de band lek is.
AANWIJZING
6-17
Wat te doen in een noodgeval
6
In de volgende situaties raden we u aan het systeem door een
officiële HYUNDAI-dealer na telaten kijken.
1. Het waarschuwingslampje lagebandenspanning/controlelampj
e storing TPMS gaat niet
gedurende 3 seconden brandennadat het contact in stand ON is
gezet of de motor is gestart.
2. Het controlelampje storing TPMS blijft branden nadat het
gedurende ongeveer 1 minuut
heeft geknipperd.
3. Het waarschuwingslampje positie lage bandenspanning
blijft branden.
Waarschuwings-
lampje lage bandenspanning
Waarschuwings
-
lampje
positie lage bandenspanning en aanduiding bandenspanning
Wanneer de waarschuwingslampjes
van het bandenspanningscontrole
systeem branden en er een
waarschuwingsmelding op het LCD-
scherm in het instrumentenpaneel
wordt weergegeven, is de
bandenspanning van een of
meerdere band(en) aanmerkelijk te
laag. Het waarschuwingslampjepositie lage bandenspanning geeft
aan welke band een te lagebandenspanning heeft doordat het
bijbehorende lampje gaat branden. Wanneer een van deze
waarschuwingslampjes gaat
branden, verminder dan
onmiddellijksnelheid, vermijd scherp
aansnijden van bochten en
anticipeer op een langere remweg.
Zet de auto zo snel mogelijk stil en
controleer de banden. Breng de
banden op de juiste spanning zoals
aangegeven op het voertuigplaatje ofhet bandenspanningslabel op de
middenstijl aan bestuurderszijde.
Vervang de band met een te lage bandenspanning door het
reservewiel als u geen tankstation
kunt bereiken of als de band lek is.
Wanneer u ongeveer 10 minuten rijdt met een snelheid hoger dan 25 km/h
na het vervangen van de band meteen te lage bandenspanning door
het reservewiel, doet zich het
volgende voor:
• Het controlelampje storing TPMS
knippert mogelijk gedurende
ongeveer 1 minuut en blijft daarna
branden omdat de TPMS-sensor niet
op het reservewiel is gemonteerd.
AANWIJZING
OOS047115L