47
BEDIENINGS-
ELEMENTEN17)
ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE”
(voor bepaalde versies/markten)
❒ Druk met de sleutel in de stand
MAR op de op de Dualdrive knop
A-fig. 47 om de CITY-functie in te
schakelen. Op het
instrumentenpaneel gaat het
opschrift CITY branden.
❒ Met de CITY-functie is de
benodigde kracht die op het
stuurwiel wordt gezet lichter,
waardoor parkeermanoeuvres
worden vereenvoudigd.
❒ Druk opnieuw op de knop om de
functie uit te schakelen.
47DVDF0S179c
ECOFUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
❒ Druk, met de contactsleutel in de
stand MAR, op de ECO
B-knop – fig. 47 om de functie in te
schakelen. Het woord ECO
verschijnt op het display of er
wordt, afhankelijk van de versie,
een speciaal scherm weergegeven.
❒ Bij geactiveerde functie, is de auto
ingesteld voor het rijden in de stad,
wat gekenmerkt wordt door een
lichter draaiend stuur (Dualdrive-
systeem ingeschakeld) en een
lager brandstofverbruik.
❒ Druk nogmaals op de knop om de
functie uit te schakelen.
Deze functie blijft in het geheugen
opgeslagen en bij de volgende keer
opstarten behoudt het systeem de
instelling die het vóór het afzetten van
de motor had.
SPORTFUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
❒ Druk, met de contactsleutel in de
stand MAR, op de SPORT
C-knop – fig. 47 om de functie in
te schakelen. Het woord SPORT
op het display gaat branden of er
wordt, afhankelijk van de versie,
een speciaal scherm getoond.❒ Wanneer de functie aan is, wordt
er een sportieve rijstijl-instelling
ingesteld met meer responsieve
acceleratie en waarbij meer kracht
vereist is aan het stuurwiel om een
sportievere rijstijl te produceren.
❒ Druk nogmaals op de knop om de
functie uit te schakelen.
BELANGRIJK Wanneer de functie is
ingeschakeld, kan het stuur tijdens het
accelereren enigszins trillen, wat
kenmerkend is voor een sportieve
instelling.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk op de knop fig. 48 om de lichten
in/uit te schakelen. Wanneer de
alarmknipperlichten werken, knipperen
de controlelampjes
en.
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld
door de wegenverkeerswetgeving van
het land waar u rijdt: neem de
wettelijke voorschriften in acht.
49
ESC (Electronic
Stability Control) -
systeem 15)
Dit is een elektronisch systeem dat de
voertuigstabiliteit regelt als de wielen
hun grip verliezen, het helpt de juiste
koers te handhaven.
Het systeem herkent potentieel
gevaarlijke situaties voor de stabiliteit
van de auto en grijpt automatisch en op
gedifferentieerde manier in op de
remmen van de vier wielen door een
stabiliserend koppel te leveren.
Het ESC-systeem bestaat uit de
volgende subsystemen:
❒ HH (Hill Holder): wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de auto
stilstaat, op een weg met een
helling groter dan 5%.
❒ ASR (AntiSlip Regulation): Het
systeem grijpt automatisch in als
één of beide aandrijfwielen slippen,
grip verliezen op natte wegen
(aquaplaning) en bij het optrekken
op glad, besneeuwd of met ijzel
bedekt wegdek.
De ASR schakelt automatisch in
wanneer de motor wordt gestart.
Tijdens het rijden kan het ASR-systeem
uitgeschakeld en daarna weer
ingeschakeld worden door op de knop
A fig. 50 te drukken: de inschakeling
van het systeem wordt aangegeven
door het aangaan van de led op de
knop zelf en, bij sommige versies, door
het verschijnen van een bericht op het
display.
❒ HBA (Hydraulic Brake Assist): werkt
automatisch en verbetert de
remcapaciteit van het voertuig
tijdens remmen in noodgevallen.
50DVDF0S0151c
IN WERKING TREDING
VAN HET SYSTEEM
Als het systeem wordt ingeschakeld,
gaat het lampje
Iop het
instrumentenpaneel knipperen, om de
bestuurder te waarschuwen dat de
stabiliteit en de grip van de auto erg
beperkt is.
INSCHAKELING VAN HET
SYSTEEM
Het ESC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart; het kan niet worden
uitgeschakeld.
KENNISMAKING MET DE AUTO
50
iTPMS-systeem
(indirect Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
48)
RESETPROCEDURE
Het iTPMS-systeem heeft een
“inleerfase” nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gereden op
een rechte weg met 80 km/h
gedurende minstens 20 minuten) die
begint wanneer de resetprocedure
wordt uitgevoerd.
De resetprocedure moet worden
uitgevoerd:
❒ elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
❒ wanneer zelfs slechts een wiel
verwisseld wordt;
❒ wanneer er banden worden
gedraaid/omgewisseld;
❒ wanneer het noodreservewiel
wordt gemonteerd.
In enkele situaties, zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen), kan de signalering vertraagd
worden of kan het gelijktijdige
spanningsverlies van meer dan één
band slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
Onder speciale omstandigheden (bijv.
voertuig asymmetrisch beladen aan
één kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het noodreservewiel,
gebruik van de snelle
bandenreparatieset “Fix&Go”, gebruik
van sneeuwkettingen, verschillende
banden op de assen gemonteerd) kan
het systeem onjuiste indicaties geven
of tijdelijk uitgeschakeld zijn.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is,
nknippert het
waarschuwingslampje ongeveer 75
seconden en blijft daarna continu
branden; tegelijkertijd wordt op het
display een speciaal bericht
weergegeven.
Deze aanduiding wordt ook
weergegeven na het afzetten en
opnieuw starten van de motor, als de
correcte bedrijfsomstandigheden niet
hersteld worden. Pomp, voordat de “Reset”-procedure
wordt uitgevoerd, de banden tot de
juiste bandenspanning op, vermeld in
de bandenspanningstabel (zie de
paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”).
Als de resetprocedure niet wordt
uitgevoerd in alle bovenstaande
gevallen, kan het
nwaarschuwingslampje verkeerde
aanduidingen over een of meer
banden geven.
Om de procedure Reset uit te voeren,
bij stilstaand voertuig en de
contactsleutel op MAR, het
Setupmenu openen (zie de
beschrijving in paragraaf “Display”). Na
afronding van de Resetprocedure
verschijnt op display het bericht “Reset
opgeslagen” wat aangeeft dat het
“inleren” is gestart.
Als het ITPMS inleren niet goed wordt
uitgevoerd, wordt het bericht niet
weergegeven.
WERKINGSCONDITIES
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
51
BRANDSTOFAF-
SLUITSYSTEEM 8)
Deze grijpt bij een botsing in en
veroorzaakt het volgende:
❒ de afsluiting van de
brandstoftoevoer waarna de motor
afslaat
❒ automatisch ontgendelen van de
portieren
❒ inschakeling van de
interieurverlichting.
Wanneer het systeem in werking
treedt, verschijnt er een bericht op het
display.
BELANGRIJK Controleer de auto
zorgvuldig op brandstoflekkage,
bijvoorbeeld in de motorruimte, onder
de auto of in de buurt van de tank.
Draai, na een botsing, de
contactsleutel op STOP om te
voorkomen dat de accu leegloopt.
Volg deze procedure om de werking
van de auto te herstellen:
❒ draai de contactsleutel naar MAR;
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts
in
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts
uit
❒ schakel de richtingaanwijzer links in
❒ schakel de richtingaanwijzer links uit
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts
in
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts
uit
❒ schakel de richtingaanwijzer links in
❒ schakel de richtingaanwijzer links uit
❒ contactsleutel op de stand OFF
gedraaid
❒ draai de contactsleutel naar MAR.PARKEERSENSOREN
18) 25)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensoren bevinden zich in de
achterbumper fig. 51 en detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter het
voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een intermitterend
geluidssignaal.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het obstakel
dichter bij de auto komt. De zoemer
klinkt ononderbroken als de afstand
tussen het voertuig en het obstakel
minder is dan ongeveer 30 cm.
Het blijft constant als de afstand
tussen het voertuig en het obstakel
onveranderd blijft.
Als deze situatie de sensoren aan de
zijkant betreft, zal het signaal na
ongeveer 3 seconden stoppen om,
bijvoorbeeld, aanwijzingen te
voorkomen tijdens manoeuvres langs
een muur.
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
KENNISMAKING MET DE AUTO
52
Versies met kleurendisplay
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm
van fig. 52 op het display.
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door zowel
het geluidssignaal als de weergave op
het instrumentenpaneel.
51DVDF0S0182c
52DVDF0S0459c
Het systeem geeft een gedetecteerd
obstakel aan met de weergave van een
boog in overeenstemming met de
afstand tot het obstakel en de plaats
hiervan ten opzichte van het voertuig.
Als een voorwerp wordt gedetecteerd
in de linker of rechter zone of midden
achter, toont het display een
knipperende boog in de
overeenkomende zone en klinkt er een
geluid.
Terwijl de auto het voorwerp benadert,
toont het display een of meer
knipperende bogen die de auto
benaderen, en het geluid klinkt
frequenter totdat deze onafgebroken
klinkt.
De kleur op het display hangt af van de
afstand van en de positie van het
obstakel.
De auto is dicht bij het obstakel
wanneer er een knipperende rode
boog verschijnt op het display (rechts,
in het midden of links) en een
ononderbroken geluid wordt gehoord.
Wanneer er meerdere obstakels zijn,
wordt het dichtstbijzijnde obstakel
aangegeven.Storingsmeldingen
Alle storingen van de parkeersensoren
worden aangegeven zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld
door het aangaan van het lampje
è
(of het verschijnen van het pictogram
top het kleurendisplay) in het
instrumentenpaneel en het
bijbehorende bericht op het display
(voor bepaalde versies/markten.)
Werking met een aanhanger
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld als de
stekker van de elektrische kabel van de
aanhanger wordt ingebracht.
53
START&STOP-
SYSTEEM 19)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en start de motor zodra
de bestuurder wil wegrijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van het
voertuig dankzij een beperking van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
❒ Met handgeschakelde
versnellingsbak:bij stationair
draaiende motor, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in
de vrijstand staat en het
koppelingspedaal niet is ingetrapt.
❒ Met Dualogic versnellingsbak:
de motor wordt afgezet als hij stil
staat en het rempedaal is ingetrapt.
Deze toestand kan gehandhaafd
worden zelfs als het rempedaal niet
wordt ingetrapt, maar als de
versnellingspook in de stand N
staat.
OPMERKING: De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
❒ Het lampje
Uop het
instrumentenpaneel geeft aan dat
de motor gestopt is, en bij sommige
versies wordt deze aanduiding op
het display vermeld.
De motor opnieuw starten
❒ handgeschakelde
versnellingsbak:het
koppelingspedaal intrappen.❒ Met Dualogic versnellingsbak:als
de keuzehendel in de stand N, staat,
plaats hem dan in een willekeurige
versnelling, of laat anders het
rempedaal los of verplaats de
keuzehendel naar +, – of R.
HANDMATIG IN- EN
UITSCHAKELEN
❒ Het Start&Stop-systeem kan
ingeschakeld/uitgeschakeld worden
met de toets A - fig. 53 op het
dashboard.
Wanneer het systeem uitgeschakeld
is, gaat het lampje of symbool
T
branden.
❒ Bij sommige versies wordt de
informatie door het display verstrekt.
53DVDF0S0154c
59
Zorg en onderhoud
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht zodat
het systeem optimaal blijft werken:
❒ het display is gevoelig voor krassen,
vloeistoffen en reinigingsmiddelen.
Het display mag niet in contact
komen met scherpe of harde
voorwerpen die het oppervlak ervan
kunnen beschadigen. Oefen tijdens
het reinigen geen druk uit op het
display.
❒ gebruik nooit alcohol, benzine of
producten op petroleumbasis om
het scherm van het display te
reinigen.
❒ voorkom dat vloeistoffen in het
systeem komen: dit kan het
systeem op onherstelbare wijze
beschadigen.
Diefstalbeveiliging
Het systeem is uitgerust met een
diefstalbeveiliging die gebaseerd is op
informatie-uitwisseling met de
elektronische regeleenheid (Body
Computer) in het voertuig.
Dit garandeert maximale veiligheid en
voorkomt dat elke keer dat de
stroomvoorziening uitvalt, de geheime
code opnieuw ingevoerd moet worden.
Als de controle een positief resultaat
oplevert, dan begint het systeem te
werken. Als de codes bij de vergelijking
echter niet overeenkomen of als de
elektronische regeleenheid (Body
Computer) wordt vervangen, dan zal
het systeem de gebruiker vragen om
de geheime code in te voeren op de
manier die in de volgende paragraaf is
beschreven.De geheime code ingeven.
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, toont het display, als de
code wordt gevraagd, het opschrift
“Anti-diefstalcode invoeren”, gevolgd
door een scherm met een toetsenbord
waarmee de geheime code kan
worden ingevoerd.
De geheime code bestaat uit vier cijfers
van 0 t/m 9: draai voor het invoeren
van de code aan de rechter “BROWSE
ENTER” knop en druk deze in om te
bevestigen.
Na het invoeren van het vierde cijfer,
de cursor op “OK” zetten en de rechter
“BROWSE ENTER” knop indrukken:
het systeem begint te werken.
Als er een verkeerde code is
ingevoerd, geeft het systeem “Code
verkeerd” weer
om de gebruiker te laten weten dat de
juiste code ingevoerd moet worden.
Na 3 mislukte invoerpogingen,
verschijnt op het display “Code
verkeerd. Radio geblokkeerd.
30 Minuten wachten a.u.b.”.
Als dit opschrift is verdwenen, kan de
code opnieuw worden ingevoerd.
KENNISMAKING MET DE AUTO
60
Radio paspoort
Dit document is het eigendomsbewijs
van het systeem. In het paspoort van
de autoradio staan het model, het
serienummer en de geheime code
aangegeven.
WAARSCHUWING Bewaar dit
autoradiopaspoort op een veilige plek,
zodat bij diefstal van het systeem de
betreffende informatie aan de
bevoegde instanties gegeven kan
worden.
Neem, in geval van zoekraken van het
paspoort van de autoradio, contact op
met het Fiat Servicenetwerk, neem uw
identiteitsbewijs en de
eigendomsdocumenten van uw
auto mee.Belangrijke
opmerkingen
Bij een storing mag het systeem alleen
worden gecontroleerd en gerepareerd
door het Fiat Servicenetwerk.
Als de temperatuur erg laag is, kan het
even duren voordat het display de
optimale lichtsterkte heeft bereikt.
Als het voertuig enige tijd bij een hoge
buitentemperatuur wordt geparkeerd,
kan de “thermische beveiligingsfunctie”
van het systeem in werking treden tot
de temperatuur in het interieur naar een
acceptabel niveau is teruggekeerd.
Kijk alleen naar het scherm wanneer dit
nodig en veilig is.
Als u langere tijd naar het scherm moet
kijken, ga dan de weg af en parkeer op
een veilige plek, zodat u niet tijdens het
rijden wordt afgeleid.
Stop onmiddellijk met het gebruik van
het systeem in geval van een storing.
Anders kan het systeem beschadigd
raken. Neem zo snel mogelijk contact
op met het Fiat Servicenetwerk om het
systeem te laten repareren.
USB-BRON
Steek om de USB-modus te activeren
een geschikt apparaat in de USB-
aansluiting van het voertuig (afb. 61).
BELANGRIJK Na gebruik van een
USB-oplaadstation, bevelen wij aan
altijd het apparaat (smartphone) los te
koppelen en altijd eerst de kabel uit
het contact van het voertuig te halen,
nooit uit het apparaat (afb. 61).
Kabels die blijven rondslingeren of
aangesloten blijven, zouden correct
bijladen kunnen beperken en/of de
conditie van de USB-aansluiting.
61DVDF0S0188c