Page 177 of 236

Draai de dop van het
koelvloeistofreservoir stevig vast nadat
de koelvloeistof te hebben bijgevuld.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als het
koelmiddelreservoir leeg is of regelmatig
koelvloeistof moet worden bijgevuld.
REM- /
KOPPELINGVLOEISTOF
197)
47)
Het peil moet tussen MAX en MIN staan
fig. 148.
Doorgaans neemt het peil in het
reservoir af naarmate de afgelegde
afstand en de slijtage van de koppeling-
en remvoering toeneemt. Neem contact
op met het Fiat Servicenetwerk om het
koppeling-/remsysteem te laten
controleren als het peil erg laag is.
OPMERKING In versies met stuur
rechts is het reservoir aan de linkerzijde
van de motorruimte aangebracht.KOPLAMP- EN
RUITENSPROEIER
VLOEISTOF
203)
Inspecteer het vloeistofpeil in het
ruitensproeierreservoir fig. 149; draai de
dop open en vul de vloeistof bij
wanneer dit nodig is.
REGELEENHEID
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
5)
Het oliepeil van de versnellingsbak mag
uitsluitend gecontroleerd worden bij een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk.
ACCU-ONDERHOUD
198) 199) 200) 201)
48)
6)
Hoe krijgt u het beste van uw accu:
houd de accu goed gemonteerd;
houd de bovenkant droog en
schoon;
houd de accuklemmen en de
aansluitingen schoon, stevig
aangedraaid en bedekt met een laagje
vaseline of vet;
spoel gelekte elektrolyt onmiddellijk
weg met een oplossing van water en
bicarbonaat;
koppel de accukabels los en laad de
accu elke zes weken op als het voertuig
lange tijd niet zal worden gebruikt.
OPMERKING
Elke keer dat de accu wordt
aangesloten nadat deze afgesloten is
geweest, moet de volgende
leerprocedure worden uitgevoerd:
de motor opwarmen;
14807030601-121-002
14907030901-121-001
175
Page 178 of 236

Met het voertuig stationair, de motor
draaiend en de versnellingsbak in de
vrijstand of N/P (voor automatische
versnellingsbakken), het gaspedaal
volledig intrappen om de motorsnelheid
tot boven de 6000 tpm te brengen;
laat het gaspedaal los en wacht tot
de motor natuurlijk terugkeert tot
stationair.
Als deze procedure niet wordt
uitgevoerd, zou het
waarschuwingslampje aan kunnen
gaan: neem in dit geval contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Als na de eerste keer
intrappen van het gaspedaal de motor
boven de 6000 rpm is gebracht, er nog
een onmiddellijk daarna volgt zonder
dat de motor natuurlijk stationair
draaien bereikt, wordt de leerprocedure
ongeldig en het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat aan. Als de
motor niet tot boven de 6000 tpm
wordt gebracht, of niet is opgewarmd,
zal de regeleenheid de mogelijkheid
open houden om de beschreven
procedure te herhalen.
Elektrolytpeil controleren
Door een laag elektrolytpeil zal de accu
snel ontladen raken.
Inspecteer het elektrolytpeil minstenseen keer per week. Als het peil laag is,
draai de doppen los en laat het peil tot
tussen het bovenste en onderste
peilfig. 150 stijgen (1 = bovenste peil / 2
= onderste peil) door voldoende
gedestilleerd water toe te voegen.Vul
de accu niet te veel.
Beoordeel het soortgelijke gewicht van
de elektrolyt met een hydrometer. Doe
dit met name bij koud weer. Laad de
accu op als het soortgelijke gewicht
laag is.
Accu vervangen
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om de accu te laten
vervangen.
Na het vervangen van de accu, de
leerprocedure van het tandwiel
uitvoeren, zoals beschreven in het
hoofdstuk “Accu-onderhoud”.
BELANGRIJK
189)Rook nooit als u werkzaamheden in
de motorruimte verricht. Er kunnen
ontvlambare gassen en dampen aanwezig
zijn die brandgevaar opleveren.
190)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden. Kom niet te dicht bij de
koelventilator van de radiateur: de
elektrische ventilator kan inschakelen;
gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen
of andere loszittende kleding kunnen door
de bewegende onderdelen worden
meegetrokken.
191)Wacht voor het bijvullen van de
motorolie tot de motor is afgekoeld,
alvorens de vuldop los te maken. Dit geldt
in het bijzonder voor voertuigen met een
aluminium vuldop (indien aanwezig).
BELANGRIJK: gevaar voor brandwonden!
192)Gebruik geen lucifers of open vuur in
de motorruimte. BIJ HETE MOTOR GEEN
KOELVLOEISTOF BIJVULLEN: een hete
motor is gevaarlijk. De onderdelen in de
motorruimte kunnen erg warm worden als
de motor heeft gelopen. Daardoor kunt u
brandwonden oplopen. Controleer de
motorkoelvloeistof in het reservoir
zorgvuldig, maar draai het reservoir niet
open.
193)Draai de dop van het koelsysteem niet
open wanneer de motor en de radiateur
warm zijn. Wanneer de motor en de
radiateur warm zijn kan hete koelvloeistof
en stoom onder druk naar buiten spuiten
en ernstig letsel veroorzaken.
15007031202-ALL-001
176
ONDERHOUD EN ZORG
Page 179 of 236

194)Het koelsysteem staat onder druk.
Vervang indien nodig de dop alleen door
een origineel exemplaar om de werking van
het systeem niet negatief te beïnvloeden.
Draai bij warme motor de dop van het
reservoir niet los: gevaar voor
brandwonden.
195)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang voor een goed
zicht. Herhaaldelijke werking van het
systeem zonder vloeistof kan leiden tot
schade aan of snelle verslechtering van
sommige systeemcomponenten.
196)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar.
De motorruimte omvat warme onderdelen
die bij contact met de vloeistof brand
kunnen veroorzaken.
197)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
198)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten uit
de buurt van de accu: brand- en
explosiegevaar.
199)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
200)Als de auto langdurig gestald moet
worden bij zeer lage temperaturen,
verwijder dan de accu en breng deze naar
een verwarmde plek, om bevriezing te
voorkomen.201)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen
altijd met een speciale bril beschermd
worden.
202)Laat de remmen inspecteren als het
koppeling-/remvloeistofpeil laag is. Een
laag koppeling-/remvloeistofpeil is
gevaarlijk. Een laag koppeling-/
remvloeistofpeil kan duiden op slijtage van
de remvoering of een lek in het
remsysteem waardoor de remmen kunnen
haperen en een ongeval kan worden
veroorzaakt.
203)Vul het reservoir uitsluitend met
ruitensproeiervloeistof of kraanwater. Het
gebruik van antivries als
ruitensproeiervloeistof is gevaarlijk.
Wanneer antivries op de voorruit gespoten
wordt, zal de voorruit bevuild raken
waardoor uw zicht afneemt en een ongeval
kan worden veroorzaakt.
BELANGRIJK
39)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan ernstige
schade aan het voertuig veroorzaken.
40)Het oliepeil mag nooit boven het
MAX-teken komen.
41)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor is gevuld.
42)Vul niet alleen water bij. Voeg altijd een
geschikt antivriesmiddel toe. Zie voor het
type koelvloeistof de tabel “Vloeistoffen en
smeermiddelen” in het hoofdstuk
“Technische specificaties”.43)Gebruik uitsluitend zacht
(gedemineraliseerd) water in het
koelvloeistofmengsel. Mineraalhoudend
water zal de doeltreffendheid van de
koelvloeistof verlagen.
44)Gebruik geen koelvloeistoffen die
alcohol, methanol, boraat of silicaat
bevatten. Deze koelvloeistoffen kunnen
schade aan het koelsysteem veroorzaken.
45)Meng geen alcohol of methanol met de
koelvloeistof. Daardoor kan schade aan het
koelsysteem worden veroorzaakt.
46)Gebruik geen oplossing die meer dan
60% antivries bevat. Daardoor neemt de
doeltreffendheid af.
47)Vermijd dat remvloeistof, die uiterst
corrosief is, in contact komt met gelakte
zones. Spoel bij contact onmiddellijk af met
water.
48)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische accessoires kan ernstige
schade aan het voertuig veroorzaken. Als
na aanschaf van de auto-accessoires (bijv.
alarmsysteem, mobiele telefoon enz.)
gemonteerd moeten worden, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk,
dat de meest geschikte apparaten weet
aan te raden en vooral kan beoordelen of
een accu met een grotere capaciteit nodig
is.
BELANGRIJK
4)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Het wordt geadviseerd wordt naar
een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk
te gaan om de olie en het oliefilter te laten
vervangen.
177
Page 180 of 236

5)Gebruikte versnellingsbakolie bevat
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
Het wordt geadviseerd contact op te
nemen met het Fiat Servicenetwerk om de
vloeistof te laten vervangen.
6)Accu’s bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor
het vervangen van de accu contact op met
het Fiat Servicenetwerk.ACCU OPLADEN
204) 205)
PROCEDURE VOOR HET
OPLADEN VAN DE ACCU
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
verwijder de doppen voordat u de
accu oplaadt;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los te
koppelen;
sluit de minklem weer aan op de
accu.
BELANGRIJK Schakel alle accessoires
uit en stop de motor, alvorens de accu
op te laden.
BELANGRIJK Controleer of de kabels
van de elektrische installatie correct zijn
aangesloten op de accu, d.w.z. de
pluskabel (+) op de plusklem en de
minkabel (-) op de minklem. De
accuklemmen zijn gemarkeerd met de
symbolen plus (+) en min (-), en zijn
weergegeven op het deksel van de
accu. De kabelklemmen moeten ook
corrosievrij zijn en stevig aan deklemmen bevestigd worden. Als een
"snellader" wordt gebruikt terwijl de
accu in het voertuig is gemonteerd,
moeten eerst de beide kabels van de
accu losgemaakt worden alvorens de
acculader aan te sluiten. Gebruik geen
"snellader" voor de levering van
startspanning.
BELANGRIJK De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Geadviseerd
wordt contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk om deze
werkzaamheden te laten uitvoeren.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een lage
stroomsterkte ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.
BELANGRIJK Na het opnieuw
aansluiten van de accu de
leerprocedure met het tandwiel
uitvoeren zoals beschreven in paragraaf
“Accu-onderhoud” in dit hoofdstuk.
178
ONDERHOUD EN ZORG
Page 181 of 236

BELANGRIJK
204)Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd de aanraking met de huid en de
ogen. Het opladen van de accu moet
worden uitgevoerd in een goed
geventileerde ruimte, ver van open vuur en
mogelijke bronnen van vonken om brand-
en ontploffingsgevaar te vermijden.
205)Probeer nooit een bevroren accu op
te laden: ontdooi eerst de accu om
ontploffing ervan te voorkomen. Als de
accu bevroren is geweest, moet door
gespecialiseerd personeel gecontroleerd
worden of de cellen niet beschadigd zijn en
of de behuizing geen scheuren vertoont,
waardoor de giftige en corrosieve vloeistof
kan weglekken.
WIELEN EN BANDEN
VEILIGHEIDSINFORMATIE
206) 207) 208)
49) 50)
Controleer voor een lange reis en
ongeveer elke twee weken de spanning
van de banden en van het reservewiel,
indien aanwezig. Controleer de
bandenspanning wanneer de banden
koud zijn.
Het is normaal dat door het opwarmen
van de banden de spanning tijdens het
rijden toeneemt. Zie voor de correcte
bandenspanning de paragraaf “Wielen
en gegevens banden” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
Banden moeten worden vervangen
wanneer de profieldiepte van het
loopvlak minder dan 1,6 mm bedraagt.
EEN BAND VERVANGEN
209)
Als een band regelmatig verslijt zal een
slijtage-indicator fig. 151 in de vorm van
een doorgetrokken streep dwars op het
loopvlak verschijnen. Vervang de band
wanneer dit het geval is: 1: nieuw
loopvlak/2: versleten loopvlak (3 =
loopvlak slijtage-indicator).Vervang de band voordat de streep
over het hele loopvlak loopt.
Nadat de banden op spanning zijn
gebracht, moet het
bandenspanningbewakingssysteem
geïnitialiseerd worden, zodat het
normaal kan werken. Raadpleeg de
paragraaf "Initialisatie
bandenspanningbewakingssysteem" in
het hoofdstuk "Veiligheid".
SNEEUWKETTINGEN
51)
De sneeuwkettingen mogen alleen op
de achterwielen gemonteerd worden.
Controleer de spanning van de
sneeuwkettingen na enkele tientallen
meters rijden.
BELANGRIJK Het gebruik van
sneeuwkettingen met banden met
15107031403-ALL-001
179
Page 182 of 236

niet-originele afmetingen kan het
voertuig beschadigen.
BELANGRIJK Het gebruik van
verschillende banden maten of -typen
(M+S, winter, enz.) op de voor- en
achterassen kan de bestuurbaarheid
van de auto benadelen, met het risico
van controleverlies over het voertuig en
bijgevolg ongevallen.
AANBEVELINGEN VOOR
DE VERWISSELING VAN
BANDEN
210)
BELANGRIJK De volgende
wisselmethodes mogen NIET worden
gebruikt met banden met
éénrichtingsloopvlak! Dit type banden
kan alleen aan dezelfde zijde van het
voertuig, d.w.z. van de vooras naar de
achteras en vice versa, worden
verwisseld.
BELANGRIJK Verwissel de banden
regelmatig. Een onregelmatige slijtage
van de banden is gevaarlijk. Verwissel
de banden elke 10.000 km of vaker als
onregelmatige slijtage ontstaat om de
slijtage van het loopvlak te vereffenen
en een goede hantering en goede
remprestaties te behouden.
BELANGRIJK Aangezien uw voertuig
niet is uitgerust met een reservewielvoor wielrotatie, neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
Nadat de banden op spanning zijn
gebracht, moet het bewakingssysteem
bandenspanning geïnitialiseerd worden,
zodat het systeem normaal kan werken.
Raadpleeg de paragraaf "Initialisatie
bandenspanningsbewakingssysteem"
in het hoofdstuk "Veiligheid".
BELANGRIJK Verwissel banden met
éénrichtingsloopvlak en radiaalbanden
met een asymmetrisch loopvlak of
spijkers uitsluitend van voor naar achter
en niet van de ene naar de andere kant.
De prestaties van de band zullen
afnemen als de banden van de ene
naar de andere kant worden verwisseld.
Met differentieelblokkering
(indien aanwezig)
Het volgende niet gebruiken:
banden met een andere maat dan is
gegeven;
banden met verschillende maten of
typen tegelijkertijd;
onvoldoende opgepompte banden.
Als deze aanwijzingen niet worden
nageleefd, zal de verwisseling van de
wielen rechts en links verschillen,
waardoor de differentieelblokkering
constant wordt belast. Hierdoor zal een
storing worden veroorzaakt.
BELANGRIJK
206)Verwissel banden met een
“éénrichtingsprofiel” niet kruiselings, door
ze van de rechterzijde naar de linkerzijde en
omgekeerd te verplaatsen. Dit type banden
kan alleen aan dezelfde zijde van het
voertuig, d.w.z. van de vooras naar de
achteras en vice versa, worden verwisseld.
207)Rijden met geheel of gedeeltelijk
leeggelopen banden kan gevaarlijk zijn en
de band onherstelbaar beschadigen.
208)Gebruik altijd banden die in goede
staat verkeren. Rijden met versleten
banden is gevaarlijk. Door beperkt rem- en
stuurvermogen en geringere tractie kan
een ongeval worden veroorzaakt.
209)Vervang alle vier de banden
tegelijkertijd. Het vervangen van slechts
één band is gevaarlijk. Daardoor kan de
hantering van de band en het
remvermogen afnemen, waardoor de
controle over het voertuig verloren gaat.
210)Gebruik altijd het formaat wielen dat
voor uw voertuig geschikt is. Het gebruik
van een wiel met een verkeerd formaat is
gevaarlijk. Daardoor kunnen het remmen
en de hantering worden benadeeld,
waardoor de controle over het voertuig en
een ongeval kunnen worden veroorzaakt.
BELANGRIJK
49)De wegligging hangt ook af van de
correcte bandenspanning.
180
ONDERHOUD EN ZORG
Page 183 of 236

50)Bij een te lage spanning wordt de band
te heet, hetgeen ernstige schade aan de
band kan veroorzaken.
51)Beperk uw snelheid wanneer er
sneeuwkettingen gemonteerd zijn;
overschrijd de 50 km/u niet. Vermijd kuilen,
trottoirbanden en stoepen en rijd geen
lange stukken op sneeuwvrije wegen om
het voertuig en het wegdek niet te
beschadigen.CARROSSERIE
DE LAK BESCHERMEN
52) 53)
7)
Werk beschadigingen van de laklaag,
zoals krassen en schuurplekken,
onmiddellijk bij om roestvorming te
voorkomen.
Volg onderstaande aanwijzingen om het
voertuig correct te wassen:
verwijder de antenne wanneer het
voertuig gewassen wordt;
als voor het wassen van het voertuig
hogedrukreinigers worden gebruikt,
houd dan een afstand van minimaal
40 cm t.o.v. de carrosserie aan om
beschadiging of aantasting te
voorkomen. Stagnerend water kan op
lange termijn leiden tot schade aan het
voertuig;
maak de carrosserie, indien mogelijk,
eerst nat met een waterstraal onder
lage druk;
was de carrosserie met een zachte
spons met een lichte zeepoplossing en
spoel de spons regelmatig uit;
spoel goed af met schoon water en
droog met een luchtstraal of een
zeemleren lap.
Droog de minder zichtbare delen (bijv.randen van portieren, motorkap,
koplampranden) zorgvuldig, aangezien
in deze zones water makkelijker kan
stagneren. Was het voertuig nooit als
het in de zon heeft gestaan of als de
motorkap nog warm is: de glans van de
lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen moeten
op dezelfde wijze als de rest van het
voertuig gewassen worden.
BELANGRIJK Parkeer de auto zo min
mogelijk onder bomen; de hars die uit
de bomen druppelt, maakt de lak mat
en vergroot de kans op roestvorming.
BELANGRIJK Vogelpoep moet zo snel
en zo goed mogelijk verwijderd worden,
omdat hierin bijzonder agressieve zuren
aanwezig zijn.
Lakschilfers
De lak gaat schilferen wanneer grof
zand dat door de banden van een
ander voertuig in de lucht geworpen
wordt op uw voertuig terechtkomt.
Een veilige afstand tussen u en het
voertuig voor u bewaren beperkt het
risico op lakschilfers die voor vliegend
grof zand worden veroorzaakt.
BELANGRIJK De zone van de
lakschilfers varieert afhankelijk van de
snelheid van het voertuig. Bij een
181
Page 184 of 236

snelheid van 90 km/h, bijvoorbeeld, is
de schilferzone 50 m.
BELANGRIJK Bij lage temperaturen
wordt de lak van een voertuig harder.
Daardoor neemt het risico op
schilfervorming toe.
BELANGRIJK Door geschilferde lak kan
uw voertuig gaan roesten. Repareer de
lak als dit probleem zich voordoet met
de reparatielak van FCA en volgens de
aanwijzingen van dit deel. Als u de
getroffen zone niet repareert kan het
voertuig erg gaan roesten en zijn dure
reparaties nodig.
DE LAK ONDERHOUDEN
Wassen
Om de lak tegen roest en veroudering
te beschermen, dient u uw voertuig
minstens eenmaal per maand grondig
en regelmatig met lauwwarm of koud
water te wassen.
BELANGRIJK FCA is niet aansprakelijk
voor krassen die worden veroorzaakt
door automatische wasstraten of door
verkeerd wassen. Krassen zijn
duidelijker zichtbaar op voertuigen met
een donkere lak.
BELANGRIJK Houd handen en
krabbers buiten bereik van de voorruit
als de ruitenwisserhendel op AUTO is
geplaatst en het contact op ON isgedraaid, aangezien de vingers
beklemd kunnen raken of de
ruitenwissers en wisserbladen
beschadigd kunnen raken als de
ruitenwissers automatisch geactiveerd
worden. Verzeker u ervan dat de
ruitenwissers volledig zijn uitgeschakeld
(als de motor zal blijven lopen) wanneer
u de voorruit gaat wassen. Dit is met
name belangrijk wanneer ijs en sneeuw
moeten worden verwijderd.
BELANGRIJK Sproei geen water in de
motorruimte. Anders kunnen
problemen tijdens het starten van de
motor of schade aan de elektrische
delen worden veroorzaakt.
BELANGRIJK Wees voorzichtig en
oefen niet te veel druk uit op een
willekeurig deel van de motorkap
wanneer u het voertuig wast en waxt.
Anders kunnen deuken in het voertuig
ontstaan.
BELANGRIJK Maak geen gebruik van
automatische wasstraten en
wasinrichtingen die gebruik maken van
een hoge waterdruk.
BELANGRIJK Verzeker u ervan dat het
brandstofklepje gesloten is en
vergrendel de portieren. Ander kan het
brandstofklepje door de waterdruk
geforceerd geopend worden waardoorschade aan het voertuig of het
brandstofklepje ontstaat.
BELANGRIJK Maak geen gebruik van
staalwol, schurende reinigingsmiddelen
of agressieve reinigingsmiddelen met
een hoog alkalinegehalte of bijtende
middelen op verchroomde of
geanodiseerde aluminium onderdelen.
Daardoor kan de beschermende laag
beschadigd worden. Bovendien kunnen
reinigingsmiddelen de lak verkleuren of
verouderen.
Spoel alle zeep zorgvuldig met
lauwwarm of koud water af. Laat de
zeep niet op de lak opdrogen.
211)
BELANGRIJK
211)Maak natte remmen droog door
langzaam te rijden, het gaspedaal los te
laten en de remmen diverse keren
voorzichtig in te drukken tot het
remvermogen weer normaal is. Rijden met
natte remmen is gevaarlijk. Door een
grotere remweg of de zijwaartse
verplaatsing van het voertuig tijdens het
remmen kan een ernstig ongeval worden
veroorzaakt. Door voorzichtig te remmen
kunt u vaststellen of de remmen zijn
aangetast.
182
ONDERHOUD EN ZORG