Page 169 of 247

Rijden en bediening167De tankklep zit aan de linkerkant van
de auto.
De tankvulklep kan alleen worden geopend als de auto ontgrendeld isen de linker deur wordt geopend.
Let op
Open de zijschuifdeur links tijdens
het bijtanken niet.
Trek aan de klep om te openen.Voorzichtig
Bij auto's met AdBlue is de
AdBlue-dop de onderste blauwe dop 3 145 en is de brandstoftank‐
dop de bovenste zwarte dop (pijl‐
tjes op de afbeelding).
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten. Onmiddellijk hulp van
een werkplaats inroepen.
Open de dop door deze langzaam
linksom te draaien.
Bij het tanken de tankdop in de steun op de tankklep hangen.
Plaats het pistool recht op de vulpijp en druk het met iets kracht erin.
Schakel om te tanken het vulpistool
in.
Na het automatisch afslaan kunt u
nog maximaal twee keer door druk‐
ken op het pistool helemaal voltan‐
ken.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Na het tanken de tankdop terugplaat‐ sen en zo ver mogelijk rechtsom
draaien.
Sluit de tankklep.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen. Auto's met een dieselmotorhebben een speciale tankdop.
Page 170 of 247

168Rijden en bedieningTrekhaak
Algemene informatie Het achteraf monteren van een trek‐
haak door een werkplaats laten
uitvoeren. Zo nodig wijzigingen in de
auto aanbrengen, zoals in het koel‐
systeem, de hitteschilden of andere
uitrusting. Alleen trekhaken gebrui‐
ken die voor uw auto zijn goedge‐
keurd.
Rijgedrag en aanhangertips Bij beremde aanhangers/caravans delosbreekkabel bevestigen.
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd. Voor aanhangers met een
geringe rijstabiliteit wordt het gebruik
van een trillingsdemper aanbevolen.
Niet sneller rijden dan 80 km/u, ook al
zijn hogere snelheden toegestaan in
het land waar u rijdt.Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 228.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐ den. Het werkelijke trekgewicht is hetverschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Het geldt normaal bij
hellingspercentages tot maximaal
12 %.Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte
van 1000 m boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de ijlere lucht
daalt en het klimvermogen daardoor
afneemt, moet het maximaal toelaat‐
bare treingewicht voor iedere
1000 m aan hoogtetoename met
10 % worden verminderd. Bij het
rijden op wegen met een gering
hellingspercentage (kleiner dan 8 %,
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal
toelaatbare treingewicht niet te
worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden. Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 216
vermeld.
Kogeldruk De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel
drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
Page 171 of 247
Rijden en bediening169De maximaal toelaatbare kogeldruk
staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Altijd de maximale kogeldruk nastre‐
ven, vooral bij zware aanhangers. Nooit rijden met een kogeldruk lager
dan 25 kg.
Wanneer de aanhanger met meer
dan 1200 kg beladen is, een minimale
kogeldruk van 50 kg aanhouden.
Achterasbelasting Bij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto
(inclusief alle inzittenden), mag de
toelaatbare achterasbelasting (zie
typeplaatje of autopapieren) niet
worden overschreden.
Aanhangerstabilisatie Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto /
aanhangercombinatie afgeremd
totdat de slingerbeweging stopt.
Wanneer het systeem actief is, moet
u het stuurwiel zo stil mogelijk
houden.Aanhangerstabilisatie (TSA) maakt
deel uit van het elektronische stabili‐
teitsprogramma (ESP® Plus
) 3 155.
Page 172 of 247

170Verzorging van de autoVerzorging van de
autoAlgemene informatie ..................171
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 171
Auto stallen .............................. 171
Verwerking van sloopauto .......172
Controle van de auto .................172
Werkzaamheden uitvoeren .....172
Motorkap ................................. 172
Motorolie .................................. 173
Motorluchtfilter ......................... 174
Koelvloeistof ............................ 175
Stuurbekrachtigingsvloeistof ...175
Sproeiervloeistof ......................176
Remmen .................................. 176
Remvloeistof ............................ 176
Accu ........................................ 177
Dieselbrandstoffilter .................179
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 179
Wisserblad vervangen .............180
Gloeilamp vervangen .................181
Koplampen .............................. 181
Mistlampen .............................. 182
Richtingaanwijzers vooraan ....182Achterlichten ............................ 182
Zijrichtingaanwijzers ................183
Derde remlicht ......................... 184
Achteruitrijlichten .....................185
Kentekenverlichting .................185
Mistachterlicht ......................... 186
Binnenverlichting .....................186
Instrumentenverlichting ...........187
Elektrisch systeem .....................188
Zekeringen .............................. 188
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................189
Boordgereedschap ....................192
Gereedschap ........................... 192
Velgen en banden .....................193
Banden .................................... 193
Winterbanden .......................... 193
Aanduidingen op banden ........193
Bandenspanning .....................194
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 195
Profieldiepte ............................ 197
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 197
Wieldoppen ............................. 198
Sneeuwkettingen .....................198
Bandenreparatieset .................198
Wiel verwisselen ......................201
Reservewiel ............................. 203Starthulp gebruiken ...................205
Trekken ...................................... 206
Auto slepen ............................. 206
Andere auto slepen .................207
Verzorging van uiterlijk ..............208
Verzorging exterieur ................208
Verzorging interieur .................210
Page 173 of 247

Verzorging van de auto171Algemene informatie
Accessoires en modificaties van auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen wij – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Dergelijke aanpassingen kunnen
bovendien van invloed zijn op de
rijhulpsystemen, het brandstofver‐
bruik, de CO 2-uitstoot en andere
emissies van de auto. Ook kan dan de typegoedkeuring komen te vervallen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Was de auto. Breng was op het lakwerk van de auto aan.
Verzorging exterieur 3 208.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Brandstoftank helemaal vullen. ● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op dewaarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen. Voorko‐
men dat de auto kan gaan rollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
Weer in gebruik nemen
Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
● Koelvloeistofpeil controleren.
● Aangezien AdBlue maximaal twee jaar meegaat, moet eventu‐eel te oude vloeistof worden
ververst. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.
Page 174 of 247
172Verzorging van de autoVerwerking van sloopauto
Eventueel wettelijk verplichte infor‐
matie over autodemontagebedrijven
en de recycling van sloopauto's vindt
u op onze website. Laat dit werk
uitsluitend over aan een erkend auto‐ demontagebedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden uitvoeren9 Waarschuwing
Inspecteer alleen in de motor‐
ruimte wanneer het contact uit is. De auto mag niet in een Autostop
staan 3 140.
De koelventilator kan gaan werken zelfs als het contact uit is.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem wekt zeer
hoge spanningsniveaus op. Nietaanraken.
Om ze beter herkenbaar te makenzijn de doppen op de vulopeningen
voor motorolie, koelvloeistof,
remvloeistof, sproeiervloeistof en de
handgreep van de oliepeilstok geel
van kleur.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen.
Page 175 of 247

Verzorging van de auto173
Zet de veiligheidspal, iets rechts van
het midden, naar links en open de
motorkap.
De motorkap wordt automatisch
omhoog gehouden.
Als de motorkap wordt geopend
tijdens een Autostop, wordt de motor automatisch herstart omwille van
veiligheidsredenen.
Stop-startsysteem 3 140.
Voorzichtig
Zorg dat de voorruitenwisser
uitgeschakeld is voordat u de
motorkap opent 3 88.
Sluiten
Laat de motorkap zakken en laat
deze vanaf een lage hoogte (onge‐
veer 30 cm) in de grendelpal vallen.
Controleer of de motorkap vergren‐
deld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
9 Waarschuwing
Laat bij ook maar de geringste
frontale aanrijding de motorkap‐ veiligheidspal door een werk‐
plaats controleren.
Motorolie
Controleer het oliepeil ook regelmatig
manueel om schade aan de motor te voorkomen.
Vergewis u ervan dat de gebruikte
motorolie de juiste specificatie heeft.
Aanbevolen vloeistoffen en smeer‐
middelen 3 213.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 l per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
10 minuten uitgeschakeld zijn
geweest.
Trek de oliepeilstok eruit, wrijf hem
schoon, plaats hem volledig terug,
trek hem er weer uit en lees het moto‐ roliepeil af.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan
motorolie bijvullen.
Page 176 of 247

174Verzorging van de autoVoorzichtig
Het motoroliepeil nooit tot onder
het minimumpeil laten dalen!
Het wordt geadviseerd dezelfde
kwaliteit olie te gebruikt als bij de laat‐
ste olieverversing.
Tussen de merkjes MIN en MAX kunt
u een hoeveelheid van ongeveer.
2,1 l voor motoren R9M 408, R9M 413
en R9M 415 respectievelijk ongeveer 3,5 l voor motoren R9M 450 en R9M
452 bijvullen.
Het motoroliepeil mag niet hoger
staan dan het bovenste merkteken
MAX op de peilstok.Voorzichtig
Tap of zuig overmatig bijgevulde
olie af. Start als het oliepeil boven
maximaal is de auto niet en neem
contact op met een werkplaats.
Om bij het bijvullen van de motorolie
niet te morsen, adviseren wij u om
daarvoor een trechter te gebruiken.
Controleer of de trechter goed op de
vulpijp staat.
Doe de trechter na het bijvullen in een
plastic zak en berg deze goed op.
Het olieverbruik stabiliseert niet voor‐ dat de auto enkele duizenden kilome‐
ters heeft afgelegd. Pas dan kan het
werkelijke olieverbruik worden
bepaald.
Bij een verbruik van meer dan 0,6 l per 1000 km na deze inrijperiode wordt geadviseerd contact op te
nemen met een werkplaats.
Dop recht terugplaatsen en vast‐
draaien.
Motorluchtfilter
Indicator luchtstroom motor
Op bepaalde modellen is de luchtin‐
laat van de motor voorzien van een
indicator die aangeeft wanneer de
luchttoevoer naar de motor beperkt
is.
Open:Geen beperkingRode indicator:Beperkt
Neem contact op met een werkplaats,
als de rode indicator verschijnt bij een draaiende motor.