Page 89 of 247
Instrumenten en bedieningsorganen87Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
De cruisecontrol en de snelheidsbe‐
grenzer werken via de toetsen op het stuurwiel.
Cruise control 3 157.
Claxon
j indrukken.
De claxon klinkt ongeachte de stand
van de contactschakelaar.
Knoppen op stuurkolom U kunt het Infotainmentsysteem en
een gekoppelde mobiele telefoon
bedienen met de knoppen op de stuurkolom.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainment-systeem.
Page 90 of 247

88Instrumenten en bedieningsorganenWis- en wasinstallatievoorruit
Voorruitwissers7:uitAUTO of P:intervalwissen of auto‐
matisch wissen met
regensensor1:langzaam2:snel
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Let op
Onderweg werken de wissers auto‐
matisch minder snel wanneer de
auto stilstaat. Zodra de auto begint
te rijden, wist het systeem weer met de geselecteerde snelheid tenzij de
hendel verplaatst is.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand AUTO of P.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen.
Automatische wisfunctie met
regensensor
Wisserhendel in stand AUTO of P.
De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag op de voorruit
en stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Na het uitschakelen van het contact
moet automatisch wissen steeds
opnieuw worden geselecteerd.
Instelbare gevoeligheid regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen.
De regensensor zit op de voorruit.
Sensorzone vrijhouden van stof, vuil
en ijs.
Page 91 of 247

Instrumenten en bedieningsorganen89Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.
kort trekken:wisser maakt één
slaglang trekken:wisser maakt
meerdere slagen
Onderhoudsstand
Afhankelijk van de versie kan de voor‐
ruitenwisserhendel zijn uitgevoerd
met een onderhoudsstand om de
wisserbladen gemakkelijker te
kunnen vervangen.
Schakel voordat u de wisserbladen
vervangt het contact in en zet de
wisserhendel zo ver als mogelijk
omlaag; de wisser stopt in een stand van de motorkap af.
Wisserblad vervangen 3 180.
Wis- en wasinstallatie achterruit
Aan hendel draaien:
7:uite:wisser werktf:er wordt sproeiervloeistof tegen
de achterruit gespotenDe wisfrequentie is afhankelijk van de rijsnelheid.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
Page 92 of 247

90Instrumenten en bedieningsorganenBij buitentemperaturen tot 3 °C knip‐
pert °C op het Driver Information
Center om voor gladheid te waar‐
schuwen. Het lampje blijft knipperen
totdat de temperatuur 3 °C over‐ schrijdt.9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Afhankelijk van het specifieke model
kan de huidige tijd verschijnen op het
Info-Display of op het Driver Informa‐
tion Center.
Info-Display
De uren en minuten kunnen worden
aangepast met de betreffende knop‐
pen naast het display of de bedie‐
ningsorganen van het infotainment‐
systeem.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding Infotainment.
Driver Information Center
De klokinstelfunctie weergeven door
de knop aan het uiteinde van de
wisserhendel meerdere malen in te
drukken.
Houd de knop gedurende ongeveer 5 seconden ingedrukt:
● uren knipperen
● knop meerdere malen indrukken om uren te wijzigen
● wacht ongeveer 5 seconden om de uren in te stellen
● minuten knipperen
Page 93 of 247

Instrumenten en bedieningsorganen91● knop meerdere malen indrukkenom minuten te wijzigen
● wacht ongeveer 5 seconden om de minuten in te stellen
Driver Information Center 3 105.
Elektrische aansluitingen
Er zit een 12 V-aansluiting op het
instrumentenpaneel. Klap de afdek‐ king op.
Afhankelijk van de auto zit er mogelijk
een extra aansluiting achterin de
auto.
Langs de buitenrand van de bank zit
er mogelijk nog een aansluiting.
Bij aansluiting van elektrische acces‐
soires terwijl de motor stilstaat, raakt
de accu ontladen. Het maximaal
opgenomen vermogen mag niet meer
bedragen dan 120 W.9 Gevaar
Ter voorkoming van brandgevaar
bij het gebruik van meerdere elek‐
trische aansluitingen tegelijk mag
het totale stroomverbruik van
aangesloten accessoires niet
meer zijn dan 180 W.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, is de aansluiting mogelijk
gedeactiveerd.
Ook de elektrische aansluiting wordt
wellicht gedeactiveerd wanneer de
accuspanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires
moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
voorschriften die zijn vastgelegd in
DIN VDE 40 839.
Page 94 of 247
92Instrumenten en bedieningsorganenVoorzichtig
Sluit geen apparatuur aan die
stroom levert, zoals elektrische
laadapparatuur of accu's.
Aansluitbussen niet beschadigen
door het gebruik van ongeschikte
stekkers.
USB-aansluiting
In het Infotainmentsysteem (of op het
instrumentenpaneel) bevindt zich een USB-aansluiting M waarmee externe
audiobronnen en oplaadapparaten kunnen worden aangesloten.
Let op
Houd de aansluitingen altijd schoon
en droog.
AUX-aansluiting, SD Cardsleuf -
raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment.
Aansteker
Er zit een aansteker op het instru‐
mentenbord.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker
uittrekken.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Verplaatsbare asbak
Asbak voor gebruik op verschillende
plaatsen in de auto. Voor gebruik,
deksel openen.
Er kunnen asbakken in de bekerhou‐
ders aan beide uiteinden van het
instrumentenpaneel, centraal onder
Page 95 of 247
Instrumenten en bedieningsorganen93in het instrumentenpaneel en, afhan‐
kelijk van de versie, in de deurholtes
of bij de achterbank worden
geplaatst.
Bekerhouders 3 77.Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep
Bij sommige uitvoeringen draaien de naalden van de instrumenten even tot tegen de eindaanslag wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
SnelheidsbegrenzerMaximumsnelheid kan door een snel‐ heidsbegrenzer beperkt zijn. In dat
geval zit er een waarschuwingslabel
op het instrumentenpaneel.
Er klinkt gedurende 10 seconden om
de 40 seconden een waarschuwings‐
signaal bij kort overschrijden van de
ingestelde snelheid.
Let op
Onder bepaalde omstandigheden
(bijv. steile hellingen) kan de snel‐
heid van de auto de ingestelde limiet overschrijden.
Snelheidsbegrenzer 3 159.
Cruise control 3 157.
Page 96 of 247

94Instrumenten en bedieningsorganenKilometerteller
Geeft de gemeten afstand aan.Dagteller
De dagteller verschijnt onder de kilo‐
meterteller op het Driver Information
Center en toont de afstand die sinds
de laatste reset is afgelegd.
Bij weergegeven dagteller terugzet‐
ten door de knop aan het uiteinde van
de wisserhendel gedurende enkele
seconden met ingeschakeld contact
ingedrukt te houden. Het display zal
knipperen en de waarde wordt op nul teruggezet.
Driver Information Center 3 105.
Toerenteller
Weergave van het motortoerental.
In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het gele gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
De pijl wijst naar de kant van de auto
waar de tankklep zit.
Controlelamp Y brandt ook op de
instrumentengroep 3 96 wanneer
het brandstofpeil laag is (bereik van
ongeveer 50 km): onmiddellijk tanken 3 166.
Tank nooit leegrijden.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 179.