Page 17 of 277
Kort en bondig15Claxon
j indrukken.
Claxon 3 89.
Wis-/wasinstallatie
Voorruitwissers0:uitP / AUTO:intervalwissen of auto‐
matisch wissen met
regensensor1:langzaam2:snel
Voorruitwissers 3 90.
Wisserblad vervangen 3 195.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken.
kort trekken:wisser maakt één
slag en er wordt
sproeiervloeistof
tegen de voorruit
gespotenlang trekken:wisser maakt
enkele slagen en
er wordt sproeier‐
vloeistof tegen de
voorruit gespoten
Voorruitsproeiers 3 90.
Sproeiervloeistof 3 191.
Page 18 of 277
16Kort en bondigKlimaatregelingVerwarmbare achterruit
Ü indrukken om de verwarming in te
schakelen.
Verwarmbare achterruit 3 46.
Verwarmbare buitenspiegels
Met Ü schakelt u ook de verwarm‐
bare buitenspiegels in.
Verwarmbare buitenspiegels 3 42.
Ruiten ontwasemen en ontdooien
Verwarming en ventilatie
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Luchtdebiet in hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Schakelaar koeling A/C AAN.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Verwarming en ventilatie 3 122.
Page 19 of 277
Kort en bondig17Elektronische klimaatregeling (ECC)
V indrukken.
Temperatuur en luchtverdeling
worden automatisch ingesteld en de ventilator draait op een hoog toeren‐
tal.
Elektronisch klimaatregelsysteem
3 124.
Versnellingsbak
Handgeschakelde
versnellingsbak
Achteruit: vanuit stilstand na het
intrappen van het koppelingspedaal
de ring op de keuzehendel omhoog
trekken en de versnelling inschake‐
len.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan het koppelingspedaal
in de neutrale stand laten opkomen
en weer intrappen; vervolgens
nogmaals schakelen.
Handgeschakelde versnellingsbak
3 158.
Geautomatiseerde
versnellingsbakN:neutrale stando:rijstand+:hogere versnelling-:lagere versnellingA/M:wisselen tussen automatische
en handgeschakelde modusR:achteruitversnelling. Uitslui‐
tend inschakelen als de auto
stilstaat.
Geautomatiseerde versnellingsbak
3 158.
Page 20 of 277

18Kort en bondigVoordat u wegrijdt
Voor het wegrijden controleren ● Bandenspanning 3 211 en -staat
3 256.
● Motoroliepeil en vloeistofniveaus 3 188.
● Ruiten, spiegels, buitenverlich‐ ting en kentekenplaat: vrij van
vuil, sneeuw of ijs en gebruiks‐
klaar.
● Juiste positie van spiegels 3 41, stoelen 3 50 en veilig‐
heidsgordels 3 60.
● Werking van remsysteem (bij lage snelheid), vooral bij vochtige
remmen.Motor starten
● Draai de sleutel naar stand 1.
● Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen.
● Trap de koppeling en rem in.
● Trap het gaspedaal niet in.
● Sleutel naar stand 2 draaien om
voor te verwarmen en wachten
totdat controlelampje ! op het
Driver Information Center dooft.
● Draai de sleutel naar stand 3 en
laat deze los.
Motor starten 3 142.
Stop/Start-systeem
Als controlelamp Ï op de instrumen‐
tengroep groen brandt, duidt dit op een Autostop.
Handgeschakelde versnellingsbak Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en er bepaalde voorwaarden zijn vervuld, activeer dan een Autostop
zoals hieronder beschreven:
● trap het koppelingspedaal in● zet de keuzehendel in neutraal
● laat het koppelingspedaal los
Trap om de motor weer te starten,
met de keuzehendel op Neutraal, het koppelingspedaal in.
Page 21 of 277

Kort en bondig19Geautomatiseerde versnellingsbak
Als de auto stilstaat en er bepaalde
voorwaarden zijn vervuld, activeer dan een Autostop zoals hieronder
beschreven:
● keuzehendel in stand N (of A/M )
● rempedaal krachtig intrappen
● gaspedaal niet intrappen
Laat om de motor weer te starten met
de keuzehendel in stand N (of A/M )
en losgezette handrem het rempe‐
daal los.
Stop-startsysteem 3 143.Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd het rempedaal in om minder
kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen
ondergrond of een oplopende
helling. Op een oplopende
helling bovendien de voorwie‐
len van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling in als de auto op een aflopende
helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de contactsleutel uit het contactslot. Stuurwiel
verdraaien totdat het stuurslot
merkbaar vergrendelt.
● Vergrendel de auto door e op de
handzender in te drukken
3 25.
● Activeer het alarmsysteem 3 39.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 187.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Page 22 of 277
20Kort en bondigSleutels, sloten 3 21.
Auto een langere tijd stilzetten
3 186.
Page 23 of 277

Sleutels, portieren en ruiten21Sleutels, portieren
en ruitenSleutels, sloten ............................ 21
Sleutels ...................................... 21
Car Pass .................................... 22
Handzender ............................... 22
Elektronisch sleutelsysteem ......23
Portiersloten .............................. 24
Portiervergrendelknoppen .........25
Centrale vergrendeling ..............25
Elektrisch bediende portiersloten .............................. 30
Automatisch vergrendelen .........31
Kindersloten .............................. 31
Portieren ...................................... 32
Schuifdeur ................................. 32
Achterdeuren ............................. 36
Antidiefstalbeveiliging ..................38
Vergrendelingssysteem .............38
Diefstalalarmsysteem ................39
Startbeveiliging .......................... 40
Buitenspiegels ............................. 41
Bolle vorm ................................. 41
Handmatig verstellen .................41
Elektrische verstelling ................41Inklapbare spiegels ...................42
Verwarmde spiegels ..................42
Binnenspiegel .............................. 43
Handmatige dimfunctie ..............43
Ruiten .......................................... 43
Voorruit ...................................... 43
Handbediende ruiten .................44
Elektrisch bediende ruiten .........44
Achterste zijruiten ......................44
Achterruitverwarming ................46
Zonnekleppen ............................ 46
Dak .............................................. 46
Panoramadak ............................ 46Sleutels, sloten
SleutelsVoorzichtig
Bevestig geen zware of massieve
voorwerpen aan de contactsleutel.
Reservesleutels
Het sleutelnummer staat op de CarPass of op een afneembaar label.
Bij het bestellen van reservesleutels
moet het sleutelnummer worden
vermeld aangezien de sleutels deel
uitmaken van de startblokkering.
Ga als de elektronische sleutel moet
worden vervangen met de auto naar
een werkplaats.
Sloten 3 228.
Handzender 3 22.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23.
Centrale vergrendeling 3 25.
Motor starten 3 142.
Page 24 of 277

22Sleutels, portieren en ruitenCar Pass
Op de Car Pass staan veiligheids‐
technische autogegevens. Daarom
moet deze goed worden bewaard.
Een eventueel ingeschakelde werk‐
plaats heeft voor het verrichten van
bepaalde werkzaamheden deze
autogegevens nodig.
Handzender
Wordt gebruikt voor: ● centrale vergrendeling
● vergrendelingssysteem
● diefstalalarmsysteem
Afhankelijk van het model is de auto voorzien van een handzender met 2
of 3 toetsen.
De afstandsbediening heeft een
bereik van ca. 5 m. Dit kan worden
beïnvloed door externe factoren.
Brandende alarmknipperlichten
dienen als bevestiging.
Handzender met zorg behandelen,
vochtvrij houden, beschermen tegen
hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met
de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het
gevolg zijn van het volgende:
● Het bereik wordt overschreden.
● De accuspanning is te laag.
● Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten hetbereik, waardoor het systeem
opnieuw moet worden gepro‐
grammeerd in een werkplaats.
● Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activeringvan de afstandsbediening, waar‐
door de stroomvoorziening voor korte tijd wordt onderbroken.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Ontgrendelen 3 25.
Batterij van de handzender
vervangen
Zodra de reikwijdte afneemt, de
batterij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.