Page 185 of 277

Rijden en bediening183De maximaal toelaatbare kogeldruk
staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Altijd de maximale kogeldruk nastre‐
ven, vooral bij zware aanhangers. Nooit rijden met een kogeldruk lager
dan 25 kg.
Wanneer de aanhanger met meer
dan 1200 kg beladen is, een minimale
kogeldruk van 50 kg aanhouden.
Achterasbelasting Bij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto
(inclusief alle inzittenden), mag de
toelaatbare achterasbelasting (zie
typeplaatje of autopapieren) niet
worden overschreden.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger, de kogelstang demonteren.
Akoestisch
waarschuwingssignaal
trekhaaksysteem
Wanneer een auto met een trekhaak‐ systeem aangesloten is op een cara‐
van of aanhangwagen, dan verandert
de toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal wanneer de
richtingaanwijzers worden gebruikt.
De toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal verandert, als
een richtingaanwijzer op de caravan/
aanhangwagen of op de auto kapot
gaat.
Aanhangerstabilisatie Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto/
aanhangercombinatie afgeremd
totdat de slingerbeweging stopt.
Wanneer het systeem actief is, moet
u het stuurwiel zo stil mogelijk
houden.
Aanhangerstabilisatie (TSA) maakt
deel uit van het elektronisch stabili‐
teitsprogramma (ESP) 3 166.Extra functies
PTO (krachtafnemer)
Activering
PTO (krachtafnemer) activeren met
stilstaande auto en stationair draai‐
ende motor:
● De keuzehendel in neutraal plaatsen (auto's met geautomati‐
seerde versnellingsbak: keuze‐
hendel in stand N).
● Het koppelingspedaal intrappen.
Page 186 of 277

184Rijden en bediening● Schakelaar op het instrumenten‐paneel indrukken; LED in scha‐
kelaar gaat na ongeveer
2 seconden branden.
● Laat het koppelingspedaal los.
Het stationaire motortoerental
verhoogt tot 1.200 omw/m.Voorzichtig
Tijdens de bediening van de PTO
(krachtafnemer) mag u de keuze‐
hendel nooit uit neutraal halen
(auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak: keuzehendel in stand N) om schade aan de
versnellingsbak te voorkomen.
Als geschakeld moet worden,
bijv. om de rijsnelheid te verande‐
ren, moet de PTO altijd eerst
worden gedeactiveerd.
Deactivering
PTO (krachtafnemer) deactiveren: ● Het koppelingspedaal intrappen.
● Schakelaar op het instrumenten‐ paneel indrukken; LED in scha‐
kelaar dooft na ongeveer
2 seconden.
● Laat het koppelingspedaal los.
Storing
Als de LED in de schakelaar niet
brandt bij het activeren van de PTO en / of het systeem niet werkt:
Het koppelingspedaal geleidelijk
loslaten.
- of - ● De keuzehendel in neutraal plaatsen (auto's met geautomati‐
seerde versnellingsbak: keuze‐
hendel in stand N).
● Het koppelingspedaal intrappen. ● Druk op de schakelaar op het instrumentenpaneel. De LED in
de schakelaar licht na ongeveer
2 seconden op.
● Laat het koppelingspedaal los.Daarna de bovenstaande procedure
herhalen.
Let op
De PTO-functie is niet beschikbaar
wanneer controlelamp j 3 102, C
3 103 of W 3 104 brandt.
Page 187 of 277

Verzorging van de auto185Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................186
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 186
Auto stallen .............................. 186
Verwerking van sloopauto .......187
Controle van de auto .................187
Werkzaamheden uitvoeren .....187
Motorkap ................................. 187
Motorolie .................................. 188
Koelvloeistof ............................ 189
Stuurbekrachtigingsvloeistof ...190
Sproeiervloeistof ......................191
Remmen .................................. 192
Remvloeistof ............................ 192
Accu ........................................ 192
Dieselbrandstoffilter .................194
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 194
Wisserblad vervangen .............195
Gloeilamp vervangen .................196
Koplampen .............................. 196
Mistlampen .............................. 199
Richtingaanwijzers vooraan ....199
Achterlichten ............................ 200Zijrichtingaanwijzers ................201
Derde remlicht ......................... 202
Kentekenverlichting .................203
Binnenverlichting .....................203
Instrumentenverlichting ...........204
Elektrisch systeem .....................205
Zekeringen .............................. 205
Zekeringenkast in motorruimte 206
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................206
Zekeringenkast in bagageruimte ......................... 207
Boordgereedschap ....................209
Gereedschap ........................... 209
Velgen en banden .....................210
Banden .................................... 210
Winterbanden .......................... 211
Aanduidingen op banden ........211
Bandenspanning .....................211
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 212
Profieldiepte ............................ 214
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 215
Wieldoppen ............................. 215
Sneeuwkettingen .....................216
Bandenreparatieset .................216
Wiel verwisselen ......................219
Reservewiel ............................. 221Starthulp gebruiken ...................224
Trekken ...................................... 227
Auto slepen ............................. 227
Andere auto slepen .................228
Verzorging van uiterlijk ..............228
Verzorging exterieur ................228
Verzorging interieur .................230
Page 188 of 277

186Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen wij – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Dergelijke aanpassingen kunnen
bovendien van invloed zijn op de
rijhulpsystemen, het brandstofver‐
bruik, de CO 2-uitstoot en andere
emissies van de auto. Ook kan dan de typegoedkeuring komen te vervallen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen. Voorko‐
men dat de auto kan gaan rollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
● Koelvloeistofpeil controleren.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.
Page 189 of 277
Verzorging van de auto187Verwerking van sloopauto
Informatie over autodemontagebe‐
drijven en de recycling van sloopau‐
to's vindt u op onze website, als dat
conform de wet vereist is. Laat dit
werk uitsluitend over aan een erkend
autodemontagebedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden uitvoeren9 Waarschuwing
Inspecteer alleen in de motor‐
ruimte wanneer het contact uit is. De auto mag niet in een Autostop
staan 3 143.
De koelventilator kan gaan werken zelfs als het contact uit is.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem wekt zeer
hoge spanningsniveaus op. Nietaanraken.
Om ze beter herkenbaar te makenzijn de doppen op de vulopeningen
voor motorolie, koelvloeistof, sproei‐
ervloeistof en de handgreep van de
oliepeilstok geel van kleur.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen.
Page 190 of 277

188Verzorging van de auto
Aan veiligheidspal trekken, iets links
van het midden, en motorkap
openen.
Motorkapstang omhoog uit de houder
trekken en in de rechter haak onder
de motorkap vastzetten.
Als de motorkap wordt geopend
tijdens een Autostop, wordt de motor automatisch herstart omwille van
veiligheidsredenen.
Stop/Start-systeem 3 143.Voorzichtig
Zorg dat de voorruitenwisser
uitgeschakeld is voordat u de
motorkap opent 3 90.
Sluiten
Steun vóór het sluiten van de motor‐
kap stevig in de houder duwen.
Laat de motorkap zakken en laat
deze vanaf een lage hoogte
(20-25 cm) in de grendel vallen.
Controleer of de motorkap vergren‐
deld is.
Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
9 Waarschuwing
Laat bij ook maar de geringste
frontale aanrijding de motorkap‐ veiligheidspal door een werk‐
plaats controleren.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen.
Vergewis u ervan dat de gebruikte
motorolie de juiste specificatie heeft.
Aanbevolen olie en smeermiddelen
3 234.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 l per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
10 minuten uitgeschakeld zijn
geweest.
Page 191 of 277

Verzorging van de auto189
Trek de oliepeilstok eruit, wrijf hem
schoon, plaats hem volledig terug,
trek hem er weer uit en lees het moto‐ roliepeil af.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan
motorolie bijvullen.
Voorzichtig
Het motoroliepeil nooit tot onder
het minimumpeil laten dalen!
Het wordt geadviseerd hetzelfde type olie te gebruikt als bij de laatste olie‐
verversing.
U kunt tussen de merkjes MIN en
MAX een hoeveelheid van ongeveer
1,5 - 2,0 l bijvullen.
Het motoroliepeil mag niet hoger staan dan het bovenste merkteken
MAX op de peilstok.
Voorzichtig
Tap of zuig overmatig bijgevulde
olie af. Start als het oliepeil boven
maximaal is de auto niet en neem
contact op met een werkplaats.
Wij raden bij het bijvullen van de
motorolie een trechter aan om
morsen te voorkomen. Controleer of
de trechter goed op de vulpijp staat.
Het olieverbruik stabiliseert niet voor‐
dat de auto enkele duizenden kilome‐ ters heeft afgelegd. Pas dan kan het
werkelijke olieverbruik worden
bepaald.
Bij een verbruik van meer dan 0,6 l
per 1000 km na deze inrijperiode
wordt geadviseerd contact op te
nemen met een werkplaats.
Peilsensor motorolie 3 97.
Dop recht terugplaatsen en vast‐ draaien.
Koelvloeistof De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ca. –28 °C.Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries
gebruiken.
Page 192 of 277

190Verzorging van de autoKoelvloeistofpeilVoorzichtig
Een te laag koelvloeistofpeil kan
motorschade veroorzaken.
Bij een koud koelsysteem moet de koelvloeistof net boven het merkte‐
ken MINI staan. Bijvullen als het peil
te laag is.
9 Waarschuwing
Vóór het openen van de dop de
motor laten afkoelen. Dop voor‐
zichtig openen zodat de druk lang‐
zaam kan ontsnappen.
Met antivries bijvullen. Is geen anti‐
vries beschikbaar, dan schoon drink‐
water of gedestilleerd water gebrui‐
ken. Dop goed vastdraaien. Antivries‐ gehalte door een werkplaats laten
controleren en oorzaak van het koel‐
vloeistofverlies laten verhelpen.
Als een aanzienlijke hoeveelheid
koelvloeistof vereist is, dient het koel‐
systeem te worden ontlucht. De hulp
van een werkplaats inroepen.
Stuurbekrachtigingsvloei‐stof
Voorzichtig
Zeer kleine hoeveelheden vuil‐
deeltjes kunnen schade aan de
stuurinrichtingssysteem veroorza‐
ken, waardoor het niet meer goed
werkt. Voorkom dat vuildeeltjes in contact komen met de vloeistof‐zijde van de reservoirdop of dat ze in het reservoir terechtkomen.
In principe hoeft u het vloeistofpeil
niet te controleren. Als er bij het
sturen een ongewoon geluid klinkt of
als de stuurbekrachtiging vreemd
reageert, roep dan de hulp van een werkplaats in.
Afhankelijk van het model bevindt het
reservoir van de stuurbekrachtigings‐
vloeistof zich in de motorruimte
(type A) of onder de voorwielkast,
achter een afwerkingspaneel
(Type B).