Page 137 of 277

Klimaatregeling135● Druk driemaal op l.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT,
Y of x knippert.
● Stel af met k of l om Y of x te
selecteren.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Druk op Y gedurende 1 seconde om
in te schakelen. De vooraf bepaalde
verwarmingsduur, bijv. 30, verschijnt.
De fabrieksinstelling is 30 minuten.
De verwarmingsduur kan worden
ingesteld in stappen van 10 minuten.
Noteer vanwege het stroomverbruik
de verwarmingstijd.
● Druk viermaal op l.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT , Y /
x knippert.
● Stel af met k of l om de gewen‐
ste verwarmingsduur te selecte‐
ren.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Druk op UIT om uit te schakelen.Programmeren y
Het systeem berekent de bedrijfstijd
van de verwarming afhankelijk van de
temperatuur in de auto.
● Tweemaal op k drukken.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT,
y knippert.
● Stel af met k of l om de vertrek‐
tijd te selecteren.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Druk op Y gedurende één seconde
om in te schakelen, HTM verschijnt.
Verwarming stopt automatisch na de geprogrammeerde vertrektijd of kan
handmatig worden uitgeschakeld.
● Tweemaal op k drukken.
● Druk gedurende 1 seconde op UIT , HTM gaat uit.
Tijd instellen
Als de voertuigaccu afgekoppeld is of
als de spanning ervan te laag is, moet
de tijd opnieuw worden ingesteld.
● Eenmaal op l drukken.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT,
Ö knippert.● Stel af met k of l om de tijd in
te stellen.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Verwarmingsniveau
Het gewenste verwarmingsniveau
voor geprogrammeerde vertrektijden
kan worden ingesteld tussen C1 en
C5.
● Druk driemaal op k.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT,
Y knippert.
● Stel af met k of l om het
verwarmingsniveau in te stellen.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Om de interieurtemperatuur weer te
geven, twee keer op l drukken.
Page 138 of 277
136KlimaatregelingLuchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Bij ingeschakelde koeling moet er
minimaal één luchtrooster geopend
zijn om te voorkomen dat de verdam‐
per door gebrek aan luchtcirculatie
bevriest.
Middelste uitstroomkanalen
Rooster openen door erop te druk‐
ken.
Luchtstroom door zwenken van het
rooster richten.
Rooster sluiten door ertegen te
duwen.
Zijdelingse uitstroomkanalen
Rooster openen door erop te druk‐
ken.
Luchtstroom door zwenken van het
rooster richten.
Afhankelijk van de positie van de
temperatuurknop komt er via de zijde‐ lingse uitstroomkanalen lucht van
buiten de auto in.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
bij een ongeval.
Combi
In het dakframe kunnen verstelbare
luchtroosters zitten. Open een lucht‐
rooster door erop te drukken. Richt de
luchtstroom door het luchtrooster met
de hand in de gewenste stand te
draaien.
Page 139 of 277
Klimaatregeling137Bus
In het dakframe boven de stoelen
kunnen verstelbare luchtroosters
zitten. Draai aan het stelwiel om de
luchtstroom naar de betreffende stoel te vergroten / verkleinen.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
uitstroomkanalen onder de voorruit
en de zijramen, alsook in de voeten‐
ruimte.
Koeling
handschoenenkastje
De airconditioning kan ook objecten
in het handschoenenkastje koelen.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat voor de voorruit in de
motorruimte moet vrij blijven om lucht
te kunnen inlaten. Verwijder eventu‐
ele bladeren, vuil of sneeuw.
Page 140 of 277

138KlimaatregelingAirconditioning regelmatigaanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden
ingeschakeld. Bij te lage buitentem‐
peraturen kan de koeling niet worden ingeschakeld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen 3 jaar na aflevering van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietestLet op
Koelmiddel R-134a kan gefluo‐ reerde broeikasgassen met een
factor wereldwijde opwarming van
1430 bevatten.
Het aircosysteem voor is gevuld met
0,58 kg en heeft een CO
2-equivalent
van 0,83 ton, het aircosysteem voor
en achter in combi-varianten is
gevuld met 1,1 kg en heeft een
CO 2-equivalent van 1,57 ton en het
aircosysteem voor en achter in
combi-varianten is gevuld met
1,7 kg en heeft een CO 2-equivalent
van 2,43 ton.
Afhankelijk van de auto staat er
mogelijk informatie over het airco‐
koelmiddel op een label in de motor‐
ruimte.
Page 141 of 277

Rijden en bediening139Rijden en bedieningRijtips......................................... 140
Economisch rijden ...................140
Controle over de auto ..............140
Sturen ...................................... 140
Starten en bediening .................141
Nieuwe auto inrijden ................141
Contactslotstanden ..................141
Motor starten ........................... 142
Regeling stationair toerental ....143
Uitrol-brandstofafsluiter ...........143
Stop/Start-systeem ..................143
Parkeren .................................. 146
Luchtvering .............................. 147
Uitlaatgassen ............................. 149
Roetfilter .................................. 149
Katalysator .............................. 150
AdBlue ..................................... 150
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 158
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 158
Versnellingsbakdisplay ............158
Motor starten ........................... 159
Keuzehendel ........................... 159
Handgeschakelde modus ........160Elektronische rijprogramma's ..161
Storing ..................................... 162
Stroomonderbreking ................162
Remmen .................................... 162
Antiblokkeersysteem ...............162
Handrem .................................. 163
Remassistentie ........................164
Hellingrem ............................... 164
Rijregelsystemen .......................165
Traction Control .......................165
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) ........................ 166
Achteras met gedeeltelijke
blokkering ............................... 167
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 168
Cruise control .......................... 168
Snelheidsbegrenzer ................170
Actieve noodrem .....................171
Parkeerhulp ............................. 174
Achteruitkijkcamera .................176
Lane Departure Warning .........178
Brandstof ................................... 179
Brandstof voor dieselmotoren . 179
Tanken .................................... 180
Trekhaak .................................... 182
Algemene informatie ...............182
Rijgedrag en aanhangertips ....182Aanhanger trekken ..................182
Aanhangerstabilisatie ..............183
Extra functies ............................. 183
PTO (krachtafnemer) ...............183
Page 142 of 277

140Rijden en bedieningRijtips
Economisch rijden
Modus ECO De ECO-modus is een functie vooreen optimaal brandstofverbruik. Deze is van invloed op het motorvermogen
en het koppel, het acceleratievermo‐
gen, de schakelindicatie, de verwar‐
ming, de airconditioning en de
stroomverbruikers.
ActiveringDruk op ECO. De controlelamp licht
op als deze wordt geactiveerd en er
verschijnt een bericht op het Driver Information Center 3 107.
Onderweg kunt u de ECO-modus
tijdelijk uitschakelen, bijv. voor meer
motorvermogen, door het gaspedaal
stevig in te trappen.
De ECO-modus wordt weer inge‐
schakeld zodra het gaspedaal minder diep wordt ingetrapt.
Deactivering
Toets ECO nogmaals indrukken.
Controlelampje dooft.
Controle over de auto
Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
Veel systemen werken dan niet meer(bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
tiging). Als u op deze manier rijdt,
brengt u uzelf en anderen in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop, maar er is wellicht eengecontroleerde vermindering in de
stuurbekrachtiging en de rijsnelheid is
verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 143.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.
Afrijden van hellingen
Schakel een versnelling in bij het afrij‐ den van hellingen om zeker te zijn dat
voldoende remdruk beschikbaar is.
Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.
Page 143 of 277

Rijden en bediening141Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
15 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden De eerste paar ritten tijdens de inrij‐
periode en ook na het aanbrengen
van nieuwe remblokken niet onnodig
hard remmen.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐ dampen van het uitlaatsysteem rook‐
vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter
wellicht vaker gereinigd. Autostop is
wellicht niet mogelijk wanneer de
accu wordt opgeladen.
Stop-startsysteem 3 143.
Roetfilter 3 149.
Contactslotstanden
Draai de sleutel op:0:contact uit: Sommige functies blij‐ ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot
losgezet, sommige elektrische
functies werken, contact is uit2:contact is aan, dieselmotor gloeit
voor. De controlelampen bran‐
den en de meeste elektrische
functies werken3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart is
Page 144 of 277

142Rijden en bedieningStuurslotTrek de sleutel uit het contactslot endraai aan het stuurwiel totdat het
vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppeling bedienen.
Geautomatiseerde versnellingsbak: rem bedienen; versnellingsbak scha‐
kelt automatisch naar N.
Geef geen gas.
De sleutel naar stand 2 draaien om
voor te verwarmen en in die stand
houden totdat controlelamp N op het
Driver Information Center dooft.
Let op
Als er afhankelijk van de auto tijdens
het voorverwarmen een versnelling
wordt ingeschakeld, verschijnt er
mogelijk een bericht op het Driver
Information Center (DIC) 3 107 dat
bij het starten van de motor het
koppelingspedaal moet worden
ingetrapt.
Draai de sleutel naar stand 3 en laat
deze los.
Het verhoogde motortoerental wordt
automatisch verlaagd tot het normaal
stationaire toerental naarmate de
motortemperatuur stijgt.
Startpogingen niet langer dan
15 seconden laten duren. Als de motor niet start, 15 seconden wach‐ten alvorens de startprocedure teherhalen. Zo nodig het gaspedaal
bedienen alvorens de startprocedure te herhalen.
Let op
Achterwielaandrijving: Bij het wegrij‐ den op een vlakke ondergrond met
een onbeladen auto adviseren wij u
om dat in de tweede versnelling te
doen.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het
contactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor worden gestart door het koppelings‐
pedaal te bedienen.
Stop-startsysteem 3 143.
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motortemperatuur koud
is. Deze beperking is er om het
smeersysteem de motor volledig te
laten beschermen.