
Veiligheid
●
In een kinder z
itje mag slechts één kind zit-
ten ››› pag. 92, Kinderzitjes.
● Wanneer een kinderzitje gemonteerd wordt
op de achterb
ank, wordt aanbevolen om het
kinderslot te activeren ››› pag. 136. Kinderzitjes
Vei ligheid
saanwijzingenLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 23. ATTENTIE
Tijdens het rijden moeten kinderen in de wa-
gen w or
den vervoerd in een zitje dat geschikt
is voor hun leeftijd, lichaamsgewicht en li-
chaamslengte.
● Lees in elk geval de informatie en waar-
schu
wingen voor het gebruik van de kinderzi-
tjes ››› pag. 91 en volg deze op. ATTENTIE
De bevestigingsbeugels zijn alleen ontwik-
kel d
voor kinderzitjes met het "ISOFIX"- en
Top Tether*-systeem.
● Nooit kinderzitjes zonder "ISOFIX"- en Top
Tether*-sy
steem of spanbanden of andere
voorwerpen aan de bevestigingsbeugels
vastmaken – levensgevaarlijk! ●
Zor g er
voor dat de kinderzitjes goed in de
"ISOFIX"- en Top Tether*-bevestigingsbeu-
gels vastzitten. ATTENTIE
Een onjuiste installatie van de kinderzitjes
v erhoog t
het risico op verwonding bij een
botsing.
● Bind de veiligheidsriem nooit aan een be-
ves
tigingshaak in de bagageruimte.
● De bagage of andere voorwerpen nooit bij
de onderst
e (ISOFIX) of de bovenste veranke-
ringen (Top Tether) vastbinden of vastzetten. Indeling van de kinderzitjes in klas-
sen
Er mogen alleen kinderzitjes worden gebruikt
die
z
ijn g
oedgekeurd en voor het kind ge-
schikt zijn.
Voor deze kinderzitjes geldt de norm ECE-R
44 of ECE-R 129. ECE-R betekent: Economic
Commision of Europe-regeling.
De kinderzitjes zijn ingedeeld in vijf groepen:
Groep 0: tot 10 kg (tot ongeveer 9 maan-
den)
Groep 0+: tot 13 kg (tot ongeveer 18 maan-
den) Groep 1: van 9 tot 18 kg (tot ongeveer 4
jaar)
Gr
oep 2: van 15 tot 25 kg (tot ongeveer 7
jaar)
Groep 3: van 22 tot 36 kg (meer dan 7 jaar)
Kinderzitjes die conform de ECE-R 44 of ECE-R
129 norm zijn getest, zijn voorzien van het
ECE-R 44 of ECE-R 129 keurmerk (grote E in
een cirkel, daaronder het testnummer).
Let voor het inbouwen en het gebruik van
kinderzitjes op de wettelijke bepalingen en
montageaanwijzingen van de fabrikant van
het betreffende kinderzitje.
Wij adviseren u het instructieboekje voor het
kinderzitje bij de wagendocumentatie te voe-
gen en altijd in de wagen mee te nemen.
SEAT adviseert kinderzitjes uit het accessoi-
resprogramma van SEAT te gebruiken. Deze
kinderzitjes zijn voor het gebruik in wagens
van SEAT geselecteerd en getest. Bij uw SEAT
dealer kunt u terecht voor het meest geschik-
te zitje voor uw model wagen en de leeftijds-
categorie waarin uw kind valt.
Kinderzitjes volgens categorieën
De kinderzitjes kunnen universeel, semi-uni-
verseel, specifiek voor een voertuig (allemaal
volgens het voorschrift ECE-R 44) of i-Size
(volgens het voorschrift ECE-R 129) goedge-
keurd zijn.
92

Zelfhulp
Noodgevallen
Z elfhu
lp
Nooduitru
sting
Gevarendriehoek* In sommige landen is een reflecterende geva-
rendriehoek
voor noodgevallen verplicht,
evenals een verbanddoos en reservelampjes.
De gevarendriehoek bevindt zich in het op-
bergvak onder de laadvloerafdekking in de
bagageruimte van de wagen. Let op
● De g ev
arendriehoek behoort niet tot de
standaarduitrusting van de wagen.
● De gevarendriehoek moet voldoen aan de
wettelijk
e vereisten. Verbanddoos en brandblusser*
De verbanddoos kan zich in het opbergvak
onder de l
aa
dvloer
afdekking in de bagage-
ruimte van de wagen bevinden.
De brandblusser* bevindt zich in de bagage-
ruimte en is met klittenband op de vloermat
vastgezet. Let op
● De v
erbanddoos en de brandblusser beho-
ren niet tot de standaarduitrusting van de wa-
gen.
● De verbanddoos moet voldoen aan de wet-
telijke ei
sen.
● Let bij het verbandkussen resp. de verband-
doos op de houdb
aarheidsdatum van de in-
houd. Is de houdbaarheidsdatum verstreken,
dan moet u zo snel mogelijk een nieuwe ver-
banddoos aanschaffen.
● De brandblusser moet altijd aan de wette-
lijke eisen
voldoen.
● Let er bij een brandblusser op, dat deze ook
bedrijfskl
aar is. Daarom moet een brandblus-
ser regelmatig worden gecontroleerd. Wan-
neer de eerstvolgende controle noodzakelijk
is, kunt u zien op de controlesticker op de
brandblusser.
● Alvorens nieuwe of vervangende accessoi-
res
aan te schaffen de aanwijzingen raadple-
gen in "Accessoires en onderdelen" ››› pag.
265. Wagengereedschap
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 62
Afhankelijk van de uitrusting bevinden het
wagengereedschap en de bandenafdichtset*
zich in de bagageruimte onder de afdekking
van de laadvloer. Het wagengereedschap bestaat uit de vol-
gende onderdel
en:
● Adapter voor wielboutbeveiliging*
● Sleepoog
● Wielsleutel*
● Krik*
● Haak voor verwijderen van de grote wiel-
doppen*/ kl
em voor de doppen van de wiel-
bouten.
Enkele van de vermelde onderdelen horen al-
leen bij bepaalde uitvoeringen of zijn optio-
neel. ATTENTIE
● De uit de f
abriek meegeleverde krik is al-
leen voor uw wagenmodel bedoeld. In geen
geval daarmee zwaardere wagens of andere
lasten optillen - gevaar voor verwondingen!
● Krik alleen op een stevige, vlakke onder-
grond ge
bruiken.
● Nooit de motor bij opgekrikte wagen star-
ten - gev
aar voor ongelukken!
● Als er handelingen onder de wagen verricht
moeten wor
den, dient men hiervoor geschik-
te middelen te gebruiken. Gevaar voor ver-
wondingen! » 95
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Noodgevallen
ATTENTIE
Rijden met een niet afgedichte band is ge-
vaarlijk en k
an ongevallen en ernstig letsel
veroorzaken.
● Rij niet verder als de bandenspanning
1,3 bar (19 ps
i / 130 kPa) of lager is.
● Roep de hulp van vakmensen in. Ruitenwisserbladen vervangen
De ruit en
wisserbladen voor- en ach-
teraan vervangen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 70.
Ruitenwisserbladen in perfecte staat zorgen
voor goed zicht. Zijn ze beschadigd, dan
moeten ze onmiddellijk vervangen worden.
De ruitenwisserbladen zijn standaard voor-
zien van een laagje grafiet. Deze laag zorgt
ervoor dat de ruit stil wordt geveegd. Als het
grafietlaagje beschadigd is, wordt de ruit met
meer lawaai schoongeveegd.
Controleer de toestand van de wisserbladen
regelmatig. Als de ruitenwisserbladen over
het glas schrapen , dan moet u ze bij bescha-
diging vervangen en bij verontreiniging
schoonmaken ››› . Als dit laatste niet voldoende mocht zijn, kan
het
z
ijn dat de montagehoek van de ruiten-
wisserarmen slecht afgesteld staat. In dat ge-
val dient u bij een gespecialiseerde werk-
plaats langs te gaan om de montagehoek te
laten controleren en eventueel af te stellen. ATTENTIE
Rijd alleen wanneer u goed zicht hebt door al-
le ruit en!
● R
egelmatig de ruitenwisserbladen en alle
ruiten sc
hoonmaken.
● Ruitenwisserbladen elk jaar een- tot twee-
maal
vervangen. VOORZICHTIG
● Def ect
e of vervuilde ruitenwisserbladen
kunnen krassen op de voorruit veroorzaken.
● Ruiten nooit met brandstof, nagellakremo-
ver, l
akverdunner e.d. schoonmaken. Hier-
door kunnen de ruitenwisserbladen worden
beschadigd.
● De voorruit- of achterruitwisser nooit met
de hand v
erplaatsen. Deze kunnen hierdoor
beschadigd raken.
● Om beschadiging van de motorkap en de
ruitenw
isserarmen te voorkomen, mogen ze
uitsluitend worden opgetild van de ruiten zo-
dra ze in servicestand staan. Let op
● De w i
sserarmen kunnen alleen in de be-
drijfsstand worden gezet als de motorkap vol-
ledig gesloten is.
● De servicestand kunt u bijvoorbeeld ook
gebruik
en wanneer u 's winters de voorruit
met een hoes tegen bevriezing wilt bescher-
men. Aanslepen en motor starten
door sl
epen
A
lgemeen Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 67.
Motor starten door slepen (of "aanslepen") is
het starten van de motor van een voertuig
dat door een ander voertuig wordt getrokken.
Wegslepen is het trekken van een voertuig
dat niet in staat is om te rijden.
Als de auto uitgerust is met het Keyless
Access-systeem, mag hij alleen gesleept wor-
den met ingeschakeld contact!
De accu van de wagen ontlaadt als de wagen
gesleept wordt met de motor uitgeschakeld
en het contact ingeschakeld. Afhankelijk van
de batterijstatus kan de afname van de span-
ning zo groot zijn, ook al duurt dat slechts
enkele minuten, dat geen enkel apparaat van
98

Noodgevallen
Zekeringen en lampjes Z ek
erin
gen
Inleiding tot thema In principe kan een zekering toegewezen zijn
aan v
er
scheidene apparaten. Omgekeerd is
het ook mogelijk dat één apparaat verschil-
lende zekeringen gebruikt.
Vervang de zekeringen alleen als de oorzaak
van de fout werd opgelost. Wanneer een
nieuw geplaatste zekering na korte tijd weer
doorbrandt, moet de elektrische installatie
door een gespecialiseerde werkplaats wor-
den nagekeken. ATTENTIE
De hoge spanning van het elektrische sys-
teem k an s
troomschokken en ernstige brand-
wonden veroorzaken. Deze kunnen zelfs do-
delijk zijn!
● Raak nooit de elektrische kabels van het
ontst
ekingssysteem aan.
● Voorkom kortsluiting in de elektrische in-
sta
llatie. ATTENTIE
Het gebruik van verkeerde zekeringen, de ver-
van gin
g van zekeringen en het overbruggen
van een stroomcircuit zonder zekeringen kan brand en ernstige verwondingen tot gevolg
hebben.
● Ge bruik
nooit zekeringen met een te hoge
strooms
terkte. Vervang de zekeringen alleen
door zekeringen voor dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur en opschrift) en grootte.
● Probeer een zekering nooit te repareren.
● Vervang de zekeringen nooit door een me-
tal
en draad, een nietje of iets vergelijkbaars. VOORZICHTIG
● Sc hak
el de motor, lichten en overige elek-
trische apparatuur uit en haal de sleutel uit
het contact voordat u een zekering vervangt,
om schade aan het elektrische systeem te
voorkomen.
● Wanneer een zekering door een zwaardere
zekerin
g wordt vervangen, kan er ook schade
op een andere plaats in de elektrische instal-
latie ontstaan.
● Dek de open zekeringenhouders af om te
voorkomen d
at er vuil of vocht in de kast te-
rechtkomt, aangezien dit het elektrische sys-
teem kan beschadigen.
● Verwijder de deksels van de zekeringen-
houders en bou
w ze weer correct in om be-
schadigingen te voorkomen. Let op
● Bij een elektri s
ch apparaat kunnen meerde-
re zekeringen horen. ●
Meer der
e apparaten kunnen gezamenlijk
met een zekering zijn beveiligd.
● Er zijn in het voertuig meer zekeringen dan
in dit hoofd
stuk vermeld worden. Deze mo-
gen alleen vervangen worden in een gespeci-
aliseerde werkplaats.
● De posities die niet bezet zijn door een ze-
kering s
taan ook niet vermeld in de tabellen.
● Enkele van de in de tabellen vermelde ver-
bruikers
horen alleen bij bepaalde type-uit-
voeringen of zijn voor optioneel verkrijgbare
uitrusting.
● Let erop dat de tabellen overeenkomen met
de stand
van de techniek tijdens het drukken
van dit instructieboekje; waardoor ze dus aan
wijzigingen onderhevig zijn. Zekeringenoverzicht, dashboard links
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 59
Vervang de zekeringen alleen door zekerin-
gen voor dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur
en opschrift) en grootte.
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
1Trekhaak20
2Sigarettenaansteker/Accessoireaan-
sluiting20
3Soundversterker30 102

Zekeringen en lampjes
ATTENTIE
● Als
de motor op bedrijfstemperatuur is,
moet bij werkzaamheden in de motorruimte
bijzonder zorgvuldig te werk worden gegaan -
gevaar voor verbranding!
● Lampen staan onder druk en kunnen explo-
deren al
s ze worden vervangen - gevaar voor
verwondingen!
● Let er bij het vervangen van de lampen op,
dat u
zich niet verwondt aan scherpe delen in
het koplamphuis. VOORZICHTIG
● Voor het w
erken aan het elektrisch systeem
moet de sleutel uit het contact gehaald wor-
den. Gevaar voor kortsluiting!
● Vóór het vervangen van het gloeilampje de
verlichtin
g resp. parkeerlichten uitschakelen. Milieu-aanwijzing
Met betrekking tot de opslag en afvoer van
defect e l
ampjes kunt u informatie verkrijgen
bij de gespecialiseerde winkels. Let op
● Afhank elijk
van de weersomstandigheden
(koude, vocht) kunnen de koplampen, de mis-
tlampen, achterlichten en knipperlichten tij-
delijk beslaan. Dit heeft geen invloed op de
levensduur van het verlichtingssysteem. Bij
het inschakelen van de lichten, ontwasemt de
zone waar de lichtbundel uitstraalt snel. Het is echter mogelijk dat de randen binnenin
aang
e
slagen blijven.
● Controleer regelmatig of de verlichting van
uw wag
en goed werkt, met name de verlich-
ting aan de buitenzijde van de wagen. Dat is
niet alleen in het belang van uw eigen veilig-
heid, maar ook in het belang van de veilig-
heid van andere verkeersdeelnemers.
● Zorg ervoor dat u een nieuw lampje hebt,
voord
at u het kapotte lampje gaat uitbouwen.
● Lampenglas niet met de blote hand aanra-
ken. Gebruik
een stoffen doek of papier. Pak
het glas van het gloeilampje niet met blote
handen vast. Gebruik een schone stoffen
doek of schoon papier. De vetsporen die de
vingers achterlaten zouden anders door de
warmte van het brandende gloeilampje ver-
dampen en op het spiegeloppervlak neer-
slaan met als gevolg dat de reflector dof
wordt.
● Afhankelijk van de uitrusting van de wagen
kan de binnen- en/of
buitenverlichting ge-
heel of gedeeltelijk uit led bestaan. De leds
gaan gemiddeld langer mee dan de levens-
duur van de wagen. Bij schade aan een led-
lampje moet u naar de werkplaats van een of-
ficiële dealer gaan voor vervanging. Gloeilampjes voor vervangen
Lamp j
e
van het grootlicht Afb. 109
In de motorruimte: lampje grootlicht. –
Motorkap openen.
– Draai het deksel 1 naar links en verwijder
het
›
›
› afb. 109.
– Verwijder de stekker van het lampje 2 door deze naar buiten te trekken.
– Verwijder het lampje door het los te trekken
en p l
aats
het nieuwe.
– Breng de stekker van het lampje 2 aan.
– Breng het deksel 1 aan en draai het naar
r ec
hts.
– W
erking van het nieuwe lampje controle-
ren.
105
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid

Noodgevallen
Achterklep openen.
V er
w
ijder het deksel door het met de
platte zijde van een schroevendraaier in
de uitsparing ››› afb. 115 1 los te wip-
pen.
V er
w
ijder de stekker van het lampje 2 .
Dr aai met
de h
and of met een schroe-
vendraaier de bevestigingsschroef van
de lamp los 3 .
D e l
amp
van de carrosserie weghalen
door ze voorzichtig naar u te trekken en
op een schone en vlakke ondergrond
leggen.
Demonteer de fitting door de bevesti-
gingslipjes te openen ››› afb. 116 A .
D ef
ect
e lampje vervangen.
In omgekeerde volgorde te werk gaan
voor de montage en speciaal opletten
bij het plaatsen van de fitting. De beves-
tigingslippen moeten hoorbaar vastklik-
ken. VOORZICHTIG
Ga bij het uitbouwen van het achterlicht voor-
zic htig t
e werk, om te voorkomen dat onder-
delen resp. lak beschadigd raken. Let op
● Een z
achte doek klaarleggen, zodat er geen
krassen op het achterlichtglas komen als dit
wordt neergelegd. 2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
●
Bij het ac ht
erlicht met leds kan alleen het
lampje van het knipperlicht en dat van het
achteruitrijlicht worden vervangen. Achterlichten (in achterklep)
Afb. 117
Achterklep open: de afdekking ver-
w ijder
en. Afb. 118
Fitting uitbouwen. De handelingen in de aangegeven volgorde
uit
v
oer
en:
Controleren welk lampje defect is.
Achterklep openen.
Trek de afdekking van de achterklep in
pijlrichting los ››› afb. 117.
Verwijder de stekker van het lampje
››› afb. 118 1 .
D emont
eer de fittin
g door de bevesti-
gingslipjes te openen A .
D ef
ect
e lampje vervangen.
Met een doek eventuele vingerafdruk-
ken op het glas van het lampje verwijde-
ren.
Werking van het nieuwe gloeilampje
controleren.
In omgekeerde volgorde te werk gaan
voor de montage en speciaal opletten
bij het plaatsen van de fitting, daarbij
controleren of de bevestigingslippen
goed vastzitten. Let op
● Bij het ac ht
erlicht met leds kan alleen het
lampje van het knipperlicht en dat van het
achteruitrijlicht worden vervangen. 1.
2.
3.
4.
5.
4.
6.
7.
8.
108

Bedienen
VOORZICHTIG
● Vermijd hog e mot
ortoerentallen als de mo-
tor nog koud is, geef niet vol gas en belast de
motor niet sterk. Elementen op het display
Bij het inschakelen van het contact kan op
het di
s
play van het instrumentenpaneel
››› afb. 124 3 uiteenlopende informatie
weer g
egeven worden, naargelang de uitvoe-
ring van de wagen:
● Motorkap, achterklep en portieren geopend
›› ›
pag. 39.
● Waarschuwings- en informatieteksten.
● Afgelegde afstand.
● Tijd.
● Navigatieaanwijzingen.
● Buitentemperatuur.
● Kompas.
● Keuzehendelstand ›››
pag. 189.
● Aanbevolen versnelling (handgeschakelde
vers
nellingsbak) ›››
pag. 40.
● Multifunctie-indicatie (MFA) en menu's voor
vers
chillende instellingsopties ›››
pag.
35
● Service-intervalindicatie ››
›
pag. 41.
● Tweede snelheidsindicatie ››
›
pag. 35. ●
Snelheidss
ignaal ›››
pag. 41.
● Statusindicatie van het start-stopsysteem
›››
pag. 203.
● Motorcode (MKB).
Afgel
egde afstand
De totale kilometerteller registreert de totaal
afgelegde afstand van de wagen.
De dagkilometerteller (trip ) geeft het aantal
kilometers of mijlen weer dat na de laatste
keer terugzetten van de dagteller is afgelegd.
Het laatste cijfer geeft elke 100 meter resp.
1/10 mijl weer.
● Druk kort op de knop ›››
afb. 124 4 om de
d agk
i
lometerteller op 0 te zetten.
● Houd de knop 4 gedurende 3 sec. inge-
drukt om t
erug t
e keren naar de vorige waar-
de.
Tijd
● Om de tijd in te stellen, houdt u op knop
›››
afb. 124 4 gedurende min. 3 sec. inge-
drukt om n
aar de ur
en resp. minuten te gaan.
● Druk om verder te gaan met het instellen
op knop 4 . Houd de toets ingedrukt om de
c ijf
er
s snel te veranderen.
● Druk nogmaals op knop 4 om het instel-
l en
v
an de klok te beëindigen. De klok kan ook worden ingesteld via toets
en de functieknop
S
ETUP van het Easy
C onnect
-
systeem ››› pag. 120.
Kompas
Wanneer het contact is ingeschakeld en het
navigatiesysteem is aangezet, wordt op het
display van het instrumentenpaneel de wind-
streek overeenkomstig de rijrichting van de
wagen weergegeven.
Keuzehendelstand
De ingeschakelde rijstand wordt zowel aan-
gegeven naast de keuzehendel als op het
display in het instrumentenpaneel. In de
standen D en S, alsook bij de tiptronic, wordt
op het display tevens de overeenkomstige
versnelling weergegeven.
Aanbevolen versnelling (schakelbak)
Tijdens het rijden wordt op het display van
het instrumentenpaneel de aanbevolen ver-
snelling getoond om brandstof te besparen
››› pag. 40.
Tweede snelheidsmeter (mph of km/u)
Naast de gewone weergave van de snel-
heidsmeter kan tijdens het rijden de snelheid
ook in een andere maateenheid (in mijl of ki-
lometer per uur) getoond worden.
116

Bedienen
Milieu-aanwijzing
Vroeg opschakelen helpt om brandstof te be-
sp ar
en, de uitstoot te beperken en rijgeluiden
te verminderen! Kilometerteller
Afb. 125
Instrumentenpaneel: kilometerteller
en r e
setknop
. De weergave van het afgelegde afstand ge-
beur
t
in k
ilometers "km" of in mijlen "mi".
Het is mogelijk om van maateenheid (kilome-
ters "km"/mijlen "mi") te wisselen via de
radio/Easy Connect*. Meer informatie hier-
over vindt u in het Instructieboekje bij het Ea-
sy Connect*-systeem.
Kilometerteller/dagteller
De kilometerteller toont het totaal aantal met
de wagen verreden kilometers. De dagteller geeft de afstand aan die gere-
den is n
adat de dagteller voor de laatste keer
is teruggezet. Hiermee kunnen korte afstan-
den worden gemeten. Het laatste cijfer geeft
een afstand van 100 meter of 1/10 mijl aan.
De dagteller kunt u op nul terugzetten door
de knop 0.0/SET
› ››
afb
. 125 in te drukken.
St
oringsindicatie
Als er een storing in het instrumentenpaneel
is, wordt op het display van de dagteller DEF
weergegeven. Laat de storing zo spoedig mo-
gelijk verhelpen.
Koelvloeistoftemperatuurmeter Bij wagens zonder koelvloeistoftemperatuur-
met
er
v
erschijnt er een controlelampje
wanneer er een hoge temperatuur is ››› pag.
284. Zie ook ››› .
D e k
oelvloei
stoftemperatuurmeter 2
› ›
›
afb.
124 werkt alleen bij ingeschakeld contact.
Let op de volgende aanwijzingen bij de tem-
peratuurbereiken om motorschade te voorko-
men.
Koud bereik
Als uitsluitend de lichtsegmenten in het on-
derste bereik van de schaal branden, heeft
de motor zijn bedrijfstemperatuur nog niet bereikt. Vermijd hoge motortoerentallen,
vol
gas en sterke motorbelasting.
Normaal bereik
De motor heeft zijn bedrijfstemperatuur be-
reikt, als de led's tot in het middelste bereik
van de schaal branden. Bij hoge omgevings-
temperaturen resp. bij zware belasting van
de motor is het mogelijk dat de led's blijven
branden, zelfs tot in het hoogste bereik. Dit
is geen probleem zolang het controlelampje
in het display van het instrumentenpaneel
niet oplicht.
Temperatuurbereik
Als de leds in het bovenste deel van de
schaal en het controlelampje in het dis-
play van het instrumentenpaneel oplichten,
is de koelvloeistoftemperatuur te hoog
››› pag. 284. VOORZICHTIG
● Voor een l an
ge levensduur van de motor
wordt geadviseerd om hoge toerentallen,
plankgas en het sterk belasten van de motor
gedurende de eerste 15 minuten na de start
bij een koude motor te vermijden. De tijd die
de motor heeft om op bedrijfstemperatuur te
komen, hangt mede af van de omgevingstem-
peratuur. In dat geval kunt u kijken naar de
motorolietemperatuur* ›››
pag. 40.118