Bedienen
knipperlichten van de wagen knipperen vier
-
maa l. Als geen van de portieren of de achter-
klep geopend wordt, wordt de wagen na en-
kele seconden vergrendeld.
Wanneer u de wagen ontgrendelt en geen
van de portieren of de achterklep opent,
wordt de wagen na enkele seconden op-
nieuw vergrendeld.
Portieren ontgrendelen en openen (Keyless-
Entry)
● Pak de portiergreep van het bestuurder-
sportier beet
. Op dat ogenblik raakt u het
sensoroppervlak ››› afb. 141 A (pijl) aan van
de por tier
gr
eep en wordt de auto ontgren-
deld.
● Portier openen.
In wagen
s met selectieve opening of configu-
ratie van infotainmentsysteem worden alle
portieren ontgrendeld door de portiergreep
tweemaal vast te nemen.
Bij wagens zonder "Safe"-beveiligingsys-
teem: de portieren sluiten en vergrendelen
(Keyless-Exit)
● Contact uitschakelen.
● Bestuurdersportier sluiten.
● Tik één keer op het sensoroppervlak voor
ver
grendelen B (pijl) van de portiergreep
v an het
be
stuurdersportier. Het portier waar- van de greep bediend wordt, moet gesloten
zijn.
Bij wag
ens met "Safe"-beveiligingsysteem:
de portieren sluiten en vergrendelen (Key-
less-Exit)
● Contact uitschakelen.
● Bestuurdersportier sluiten.
● Tik één keer op het sensoroppervlak B (pijl) van de portiergreep van het bestuurder-
s
por
tier
. De wagen wordt vergrendeld met
het "Safe"-veiligheidssysteem ››› pag. 130.
Het portier waarvan de greep bediend wordt,
moet gesloten zijn.
● Tik twee keer op het sensoroppervlak B (pijl) van de greep van een van de voorportie-
r
en om de w
ag
en te vergrendelen zonder het
"Safe"-veiligheidssysteem te activeren
››› pag. 130.
Achterklep ontgrendelen en vergrendelen
Wanneer de auto vergrendeld is, wordt de
achterklep automatisch ontgrendeld als er
zich bij het openen een passende autosleutel
in de omgeving ››› afb. 140 bevindt.
Open of sluit de achterklep op de normale
manier.
Wanneer de achterklep gesloten is, wordt ze
automatisch vergrendeld. Als de auto volle-
dig ontgrendeld is, zal de achterklep niet au-
tomatisch vergrendeld worden na sluiting. Wat gebeurt er bij het vergrendelen van de
wagen met
een tweede sleutel
Als er zich in de wagen een autosleutel be-
vindt en de wagen wordt van buitenaf ver-
grendeld met een tweede sleutel, wordt de
sleutel binnenin de wagen vergrendeld voor
het starten van de motor ››› pag. 173. Om de
motor te kunnen starten moet op de knop van de sleutel worden gedrukt die zich bin-
nenin de w
ag
en bev
indt.
Automatisch uitschakelen van de sensoren
Als de wagen gedurende lange tijd niet ont-
grendeld of vergrendeld wordt, worden de
toenaderingssensoren van de portieren auto-
matisch uitgeschakeld.
Als bij vergrendelde wagen een van de sen-
soroppervlakken van de portiergrepen vaak
ingeschakeld wordt (bijv. door de takken van
een struik te raken), worden alle naderings-
sensoren gedurende een bepaalde tijd uitge-
schakeld.
De sensoren worden opnieuw ingeschakeld:
● Na enige tijd.
● OF: als de wagen ontgrendeld wordt met de
toets van de sleutel.
● OF: al s de achterklep wordt geopend.
● OF: al
s de wagen handmatig wordt ont-
grendel
d met de sleutel.
134
Openen en sluiten
Functie voor tijdelijke uitschakeling van de
K eyl
e
ss Access
Als u de Keyless Access tijdelijk wilt uitscha-
kelen, dient u een reeks handelingen uit te
voeren. U dient eerst de wagen met de auto-
sleutel te vergrendelen. Op dat moment heeft
u 5 seconden om de wagen met de sensor op
de greep van het portier een tweede keer af
te sluiten.
Wanneer de tweede handeling 5 seconden
na het vergrendelen van de wagen met de
sleutel wordt verricht, kan de Keyless Access
niet worden uitgeschakeld.
Wanneer de Keyless Access tijdelijk is uitge-
schakeld, kan de wagen alleen met de sleutel
worden ontgrendeld. Na het ontgrendelen
wordt de functionaliteit van de Keyless Ac-
cess weer hersteld.
Comfortfuncties
Om alle elektrische ruiten te sluiten met de
comfortfunctie, houdt u een vinger geduren-
de enkele seconden op het sensoroppervlak
voor vergrendeling ››› afb. 141 B (pijl) van
de por tier
gr
eep tot de ruiten gesloten zijn.
Het openen van de portieren bij aanraking
van het sensoroppervlak van de portiergreep
vindt plaats volgens de instellingen in het Ea-
sy Connect-systeem met de toets en de
f u
nctieknop
pen SETUP en
Openen en s
luit
en . VOORZICHTIG
De sensoroppervlaken van de portiergrepen
ku nnen g
eactiveerd worden wanneer ze ge-
raakt worden door een waterstraal of hoge-
drukspuit wanneer er een passende autosleu-
tel in de omgeving aanwezig is. Als ten min-
ste één van de elektrische ramen geopend is
en het sensoroppervlak B (pijl) van de por-
tiergr eep w
ordt permanent ingeschakeld,
worden alle ruiten gesloten. Let op
● Als
de accu van de wagen nog weinig span-
ning heeft of helemaal leeg is, of de batterij
van de autosleutel bijna of helemaal leeg is,
dan is het mogelijk dat de wagen niet ont-
grendeld of vergrendeld kan worden met het
Keyless Access-systeem. De wagen kan hand-
matig worden ontgrendeld of vergrendeld.
● Om de juiste vergrendeling van de wagen te
contro
leren, blijft de ontgrendelingsfunctie
uitgeschakeld gedurende ca. 2 seconden.
● Als op het scherm van het instrumentenpa-
neel het beric
ht Keyless-systeem de-
fect wordt getoond, kunnen er zich storin-
gen voordoen in de werking van het Keyless
Access-systeem. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats. SEAT raadt u aan om daar-
voor een SEAT-dealer te raadplegen.
● Afhankelijk van de functie ingesteld in het
infotainment
systeem voor buitenspiegels,
worden de buitenspiegels ingeklapt en gaat
de omgevingsverlichting branden bij het ont-
grendelen van de wagen via het sensoropper- vlak op de portiergreep van het bestuurder-
spor
tier
.
● Als er zich geen enkele passende sleutel
binnenin de wag
en bevindt of het systeem
hem niet herkent, zal er een melding verschij-
nen op het display van het instrumentenpa-
neel. Dit zou kunnen gebeuren als er een an-
der radiofrequentiesignaal zou interfereren
met het signaal van de sleutel (bijv. van een
of andere accessoire voor mobiele apparaten)
of als de sleutel afgedekt wordt door een
voorwerp (bijv. door een metalen koffer).
● De werking van de sensoren van de portier-
grepen kan beïn
vloed worden als de sensoren
erg vuil zijn en er bijvoorbeeld een laagje
zout op zit. Reinig zo nodig de wagen.
● Als de wagen uitgerust is met een automa-
tisc
he versnellingsbak, kan hij enkel vergren-
deld worden als de keuzehendel in de stand P
staat. 135
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Openen en sluiten
● Ins
c
hakeling van het contact met ongeldige
sleutel
● Bewegingen in de binnenruimte (wagens
met v
olumetrische sensor).
● Slepen van de wagen 1)
.
● Overhellen van de wagen 1)
.
● Verkeerde handeling aan het alarmsys-
teem.
● Lo
skoppelen van de accu.
In deze gev
allen worden gedurende ca. 30
seconden akoestische signalen en lichtsigna-
len (knipperlichten) uitgezonden. Deze cy-
clus kan zich tot 10 keer herhalen, afhanke-
lijk van het land.
Alle portieren handmatig openen
Bij wagens zonder alarm worden bij het
handmatig openen van het bestuurderspor-
tier alle portieren ontgrendeld.
Het alarm uitschakelen
Om het alarmsysteem uit te schakelen, dient
u de sleutel in de openingsrichting te draai-
en, het portier te openen en het contact in te
schakelen of de toets voor openen van de
afstandsbediening in te drukken.
Bij wagens die met een alarmsysteem uitge-
rust zijn, heeft men 15 seconden de tijd om de sleutel in het contactslot te steken en het
contact
in te schakelen als de wagen met de
sleutel via het bestuurdersportier geopend
wordt.
Anders gaat het alarm gedurende 30 secon-
den af en kan de motor niet worden gestart. Let op
● Na 28 dag en g
aat het controlelampje uit
om te voorkomen dat de accu leeg raakt als
de wagen voor langere tijd geparkeerd staat.
Het alarmsysteem blijft geactiveerd.
● Als na het afgaan van het alarm geprobeerd
wordt
een ander beveiligd gebied binnen te
dringen, gaat het alarmsysteem opnieuw af.
● Het alarmsysteem kan met de radiografi-
sche af
standsbediening in- en uitgeschakeld
worden ››› pag. 127.
● Het alarmsysteem wordt
niet geactiveerd
als de wagen van binnenuit met de drukknop
voor de centrale vergrendeling vergrendeld
wordt.
● Als de wagenaccu helemaal of voor de helft
ontladen i
s, werkt het alarmsysteem niet cor-
rect.
● De wagenbewaking blijft ook gegarandeerd
als
de accukabels worden losgemaakt of de
accu niet meer werkt indien het alarmsys-
teem geactiveerd is. ●
Als
een van de beide accukabels bij een ge-
activeerd alarmsysteem wordt losgemaakt,
treedt het alarmsysteem in werking. Interieurbewaking en wegsleepbevei-
liging*
Bewakings- of controlefunctie inbegrepen in
het al
armsy
steem*, dat via ultrasoon geluid
de niet geautoriseerde toegang tot de wagen
opspoort.
Activering
– Wordt automatisch ingeschakeld bij het in-
sc h
akelen van het alarmsysteem.
Buiten werking stellen
– Open de wagen met de mechanische sleu-
tel of
met de toets van de afstandsbedie-
ning. Wanneer de wagen met de sleutel
wordt geopend, mag tussen het portier
openmaken en de sleutel in het contactslot
steken niet meer dan 15 seconden zitten
omdat anders het alarmsysteem afgaat.
– Druk tweemaal op toets van de afs
tands-
bediening. De volumetrische sensor en de
hellingshoeksensor worden gedeactiveerd.
Het alarmsysteem blijft geactiveerd. »1)
In wagens uitgerust met afsleepalarm
137
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
De interieurbewaking en het afsleepalarm
w or
den aut
omatisch opnieuw ingeschakeld
wanneer de wagen weer wordt vergrendeld.
De interieurbewaking en de sensor van het
afsleepalarm (hellingshoeksensor) worden
samen met het alarmsysteem automatisch in-
geschakeld. Voor het inschakelen ervan moe-
ten alle portieren en de achterklep gesloten
zijn.
Indien u de interieurbewaking en het weg-
sleepalarm wenst uit te schakelen, moet u dit
telkens opnieuw doen wanneer de wagen
vergrendeld wordt, anders worden deze sys-
temen automatisch ingeschakeld.
De interieurbewaking en het afsleepalarm
moeten uitgeschakeld worden indien dieren
in de binnenruimte van de vergrendelde wa-
gen gelaten worden (anders gaat het alarm-
systeem af wegens hun bewegingen) of bij-
voorbeeld wanneer de wagen vervoerd wordt
of wordt weggesleept met twee wielen van de
grond.
Valse alarmen
De interieurbewaking zal alleen correct wer-
ken indien de wagen volledig gesloten is.
Hierbij moeten de wettelijke voorschriften
worden opgevolgd.
In onderstaande gevallen kan een loos alarm
optreden:
● geopende ruiten (geheel of gedeeltelijk), ●
Bewe ging van voorwerpen in de wagen,
zoals losse papieren, accessoires aan de bin-
nenspiegel (luchtverfrissers) enz. Let op
● Als
de wagen automatisch opnieuw ver-
grendeld wordt en het alarmsysteem zonder
de functie volumetrische sensor geactiveerd
is, dan wordt het alarmsysteem met alle func-
ties ingeschakeld, behalve die van de volu-
metrische sensor. Deze wordt pas weer geac-
tiveerd de volgende keer dat het alarmsys-
teem ingeschakeld wordt, tenzij deze opzet-
telijk uitgeschakeld wordt.
● Indien het alarm is afgegaan als gevolg van
de vo
lumetrische sensor, dan wordt dit bij
het openen van de wagen aangegeven via het
knipperen van het controlelampje van het be-
stuurdersportier. Dit knipperen is anders dan
wanneer het alarmsysteem aanstaat.
● De trilling van een mobiele telefoon die in
de wagen i
s achtergelaten kan ervoor zorgen
dat de interieurbewaking wordt geactiveerd,
aangezien de sensoren reageren op de bewe-
gingen en schokken die optreden in de wa-
gen.
● Indien bij het activeren van het alarmsys-
teem nog een portier of
de achterklep open
is, wordt enkel het alarmsysteem geacti-
veerd. Enkel wanneer alle portieren gesloten
zijn (met inbegrip van de achterklep), worden
de interieurbewaking en het afsleepalarm ge-
activeerd. Interieurbewaking en afsleepalarm
uit
s
c
hakelen* Bij een vergrendelde wagen activeren bewe-
ging
en in het
interieur (bijv. dieren) of een
verandering in de hellingshoek van de wagen
(bijv. wagentransport) het alarm. U voorkomt
onbedoeld alarm door de interieurbewaking
en het afsleepalarm uit te schakelen.
– Om de interieurbewaking en het afsleep-
alarm uit t
e schakelen schakelt u het con-
tact uit en kiest u via het infotainmentsys-
teem: toets > functietoets
S
ETUP > Ope-
nen en s luit
en > C
entrale vergrendeling >
Uitschakelen alarm.
– Bij het opnieuw vergrendelen van de wa-
gen wor
den de interieurbewaking en het af-
sleepalarm weer uitgeschakeld en blijven
uitgeschakeld tot het portier opnieuw
wordt geopend.
Als de inbraakbeveiliging (Safelock)* ›››
pag.
130 wordt uitgeschakeld, worden ook de in-
terieurbewaking en het afsleepalarm auto-
matisch uitgeschakeld. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Beschrijving
op pag. 130 in ac
ht nemen. 138
Bedienen
Lichten en zicht
Lic ht
en
C
ontrolelampjes
Springt aan
Mistachterlicht aan
››› pag. 143.
Springt aan
Linker of rechter knipperlicht.
Het controlelampje knippert twee keer zo snel wanneer
een knipperlicht defect is.
Springt aan
Grootlicht aan of grootlichtsignaal in werking gesteld
››› pag. 143. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
ssymbolen op pag. 120 in acht nemen. Licht in- en uitschakelen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 30
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor
de juiste afstelling van de koplampen en het
voeren van de juiste verlichting. Let op
● De be s
taande wettelijke verlichtingsvoor-
schriften voor elk land moeten in acht worden
genomen.
● Het dimlicht brandt alleen bij ingeschakeld
contact
. Bij het uitschakelen van het contact
wordt het stadslicht automatisch ingescha-
keld.
● Als bij ingeschakelde wagenverlichting de
contact
sleutel uit het contactslot wordt ge-
trokken, klinkt er gedurende enkele seconden
een waarschuwingssignaal zolang het be-
stuurdersportier is geopend. Dat herinnert u
eraan de verlichting uit te schakelen.
● Het licht van het mistachterlicht kan het
achter
opkomend verkeer verblinden. Gebruik
de mistachterlichten alleen bij gering zicht.
Daarom verschijnt op het instrumentenpa-
neel een waarschuwing wanneer men een
snelheid van 60 km/u (38 mph) overschrijdt:
Schakel het mistachterlicht uit! .
● Let bij het gebruik van de beschreven ver-
lichting op de w
ettelijke bepalingen. Automatische rijlichtregeling*
Activering
– Schakelaar in stand draaien. D ez
e aan-
duiding zal oplichten.
Buiten werking stellen
– Lichtschakelaar in stand draaien.
Autom
atische rijlichtregeling
Als de automatische regeling van het dim-
licht is ingeschakeld, wordt het dimlicht door
een lichtsensor automatisch ingeschakeld
wanneer u bijvoorbeeld overdag een tunnel
inrijdt. ATTENTIE
● Hoewel de aut
omatische rijlichtregeling ge-
activeerd is, wordt het dimlicht bij mist niet
ingeschakeld. Het dimlicht dient derhalve
met de hand ingeschakeld te worden. Let op
● Bij wag en
s met automatische rijlichtrege-
ling zal, als de contactsleutel uit het contact-
slot gehaald wordt, het akoestische signaal
alleen klinken als de lichtschakelaar in de
stand staat.
● Let bij het gebruik van de beschreven ver-
lichting op de w
ettelijke bepalingen.142
Lichten en zicht
●
Geen kl ev
ers voor de sensor op de voorruit
bevestigen. Dit kan eventueel storingen of
defecten in de automatische rijlichtregeling
veroorzaken.
● De regensensor schakelt het dimlicht in
wanneer de ruiten
wissers gedurende enkele
seconden ononderbroken wissen, en schakelt
het dimlicht weer uit als het ononderbroken
of met interval wissen gedurende enkele mi-
nuten is gestopt. Dagrijverlichting
Voor het dagrijlicht zijn er afzonderlijke lam-
pen in de k
op
l
ampen opgenomen. Bij het in-
schakelen van de automatische dagrijverlich-
ting gaan die lampen branden 1)
››› .
Het d
agrijlic
ht wordt ontstoken zodra het
contact wordt ingeschakeld, terwijl de scha-
kelaar in de standen of staat, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
staat, zorgt een verlichtingssensor voor het
automatisch in- en uitschakelen van het dim-
licht (inclusief de verlichting van het instru-
mentenpaneel) resp. het dagrijlicht, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht. ATTENTIE
● U mag nooit met
dagrijlicht rijden als de
weg slecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het donker is. De dagrij-
verlichting levert onvoldoende licht om de
weg goed te verlichten of om goed zichtbaar
te zijn voor andere weggebruikers.
● In wagens met achterlichten met lampen
gaan de acht
erlichten niet branden wanneer
de dagrijverlichting wordt ingeschakeld. Een
wagen zonder ingeschakelde achterlichten is
's nachts, bij regen of bij slecht zicht voor
achteropkomend verkeer niet zichtbaar. Mistlicht
Afb. 144
Dashboard: lichtschakelaar. Mistlampen voor inschakelen*
● Schakelaar vanuit positie
,
of in
de eerste stand draaien en omhoog trekken.
Het symbool van de lichtschakelaar gaat
branden.
Mistachterlicht inschakelen (wagens met
mistlampen voor)
● Schakelaar vanuit positie ,
of in
de tweede stand draaien en omhoog trekken.
Er gaat een controlelampje aan op het paneel
voor controle- en waarschuwingslampjes.
Mistachterlicht inschakelen (wagens zonder
mistlampen voor)
● Lichtschakelaar tot tegen de aanslag draai-
en vanuit
positie , of en omhoog
trekken. Er gaat een controlelampje aan op
het paneel voor controle- en waarschuwings-
lampjes.
Knipperlicht- en grootlichthendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 31 »1)
In wagens uitgerust met led-achterlichten gaat ook
het s t
adslicht achteraan branden. 143
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Lichten en zicht
● Indien de lic hts
c
hakelaar in stand wordt
gezet.
● Indien het contact ingeschakeld wordt.
Automati
sche Leaving-Homefunctie
De functie Leaving Home wordt geactiveerd
bij het ontgrendelen van de wagen indien:
● de lichtschakelaar in stand s
taat en
● de lichtsensor "duisternis" waarneemt.
De v
erlichting Leaving Home gaat uit in on-
derstaande gevallen:
● Indien de afgestelde tijd voor het vertraagd
uitsch
akelen van de koplampen verstrijkt.
● Indien de wagen opnieuw vergrendeld
wordt
.
● Indien de lichtschakelaar in stand wordt
g
ezet.
● Indien het contact ingeschakeld wordt. Let op
● Om de Comin g/L
eaving-homefunctie te
kunnen activeren, moet de lichtschakelaar in
de stand staan en de lichtsensor detecte-
ren dat het donker is. Mistlampen met bochtenverlichting*
Een bijkomende lichtbron naast het dimlicht
om het w
e
gdek te verlichten bij het nemen
van een bocht.
De cornering-functie werkt wanneer de ver-
lichting is ingeschakeld en bij het rijden met
een snelheid van 40 km/u (25 mph). De cor-
nering-functie wordt ingeschakeld wanneer
er wordt gestuurd of wanneer het knipper-
licht wordt geactiveerd.
Voorwaarts rijden
● Indien het stuurwiel naar rechts gedraaid
wor dt
of het rechterknipperlicht ingeschakeld
wordt, licht de rechtermistlamp op.
● Indien het stuurwiel naar links gedraaid
wordt
of het linkerknipperlicht ingeschakeld
wordt, licht de linkermistlamp op.
Bij het achteruitrijden gaan beide mistlam-
pen branden. Let op
Bij ingeschakelde mistverlichting wordt de
cornerin g
-functie aan beide kanten ingescha-
keld, m.a.w. beide mistlampen branden. Snelwegverlichting*
Snelwegverlichting is beschikbaar voor wa-
gen
s
die voorzien zijn van full-led koplam-
pen.
De in-/uitschakeling van de functie vindt
plaats via het overeenstemmende menu van
het Easy Connect-systeem.
● Inschakeling: bij het o
verschrijden van 110
km/u (68 mph) gedurende meer dan 10 se-
conden wordt de bundel van het dimlicht iets
hoger gericht voor meer zicht op de weg voor
de bestuurder.
● Uitschakeling: bij het
verlagen van de snel-
heid van de auto tot onder 100 km/u (62
mph) wordt de lichtbundel onmiddellijk weer
teruggezet in de normale stand.
145
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Lichten en zicht
ATTENTIE
Het is mogelijk dat de regensensor* de regen
niet v
oldoende detecteert en de ruitenwissers
niet inschakelt.
● Indien nodig schakelt u de ruitenwissers
met de hand in w
anneer het water het zicht
door de voorruit hindert. VOORZICHTIG
Controleer voordat u de ruitenwissers bij
vor s
t voor de eerste keer inschakelt, of de
bladen van de ruitenwissers en de achterrui-
twisser niet vastgevroren zitten! Als u de rui-
tenwissers bij vastgevroren wisserbladen in-
schakelt, kunnen zowel de wisserbladen als
de ruitenwissermotor worden beschadigd! Let op
● De ruit en
wissers en de achterruitwisser
werken alleen bij ingeschakeld contact.
● Het verwarmingsvermogen van de ver-
warmbar
e ruitensproeiers* wordt automa-
tisch geregeld als het contact wordt inge-
schakeld en is afhankelijk van de buitentem-
peratuur.
● Bij wagens met alarmsysteem en in bepaal-
de ver
sies werkt de ruitenwisser in de inter-
valstand/regensensor alleen met het contact
aan en de motorkap gesloten.
● Is de functie interval-wissen ingeschakeld,
dan han
gt de wispauze van de snelheid af. D.w.z. hoe hoger de snelheid hoe korter het
inter
v
al.
● Wanneer de wagen stopt bij ingeschakelde
wis
serstand 1 of 2 wordt automatisch naar
een lagere stand teruggeschakeld. Als de wa-
gen weer gaat rijden, wordt weer naar de in-
gestelde wisserstand geschakeld.
● Na bediening van de "wis-/wasautomaat"
wordt
na ca. vijf seconden nog eenmaal nage-
wist, als de wagen nog aan het rijden is
(druppelfunctie). Wanneer binnen 3 seconden
na de druppelfunctie opnieuw de ruitenwis-
sers bediend worden, start een nieuwe was-
cyclus zonder nawissen. Om opnieuw de
"druppelfunctie" te kunnen gebruiken, dient
het contact uit- en vervolgens weer ingescha-
keld te worden.
● Geen stickers vóór de regensensor* op de
voorruit bev
estigen. Dit kan storingen of de-
fecten in de sensor veroorzaken.
● Het hangt af van de uitvoering van het mo-
del of de ruit
enwisser nawist als hij ingescha-
keld is en de wagen in achteruit staat. Achteruitkijkspiegels
Binnen s
pie
gel Om veilig te kunnen rijden, is het belangrijk
een g
oed
z
icht door de achterruit naar achter-
en te hebben. Binnenspiegel met automatische dimfunc-
tie*
Elke keer d
at u het contact inschakelt, wordt
de dimfunctie ingeschakeld.
Wanneer de dimfunctie is ingeschakeld,
wordt de binnenspiegel afhankelijk van de
lichtinval automatisch in de antiverblindings-
stand gezet. De dimfunctie wordt geannu-
leerd bij het inschakelen van de achteruitver-
snelling. Let op
● Het aut om
atisch dimmen van de spiegels
functioneert alleen storingsvrij als het rolgor-
dijn* voor de achterruit is ingeklapt en de
lichtinval op de binnenspiegel niet door an-
dere voorwerpen wordt belemmerd.
● Indien u een sticker dient te plaatsen op de
voorruit, doe dit niet
voor de sensoren. Zo
niet kan dit veroorzaken dat de dimfunctie
van de binnenspiegel niet goed of helemaal
niet werkt. Buitenspiegels handmatig naar bin-
nen k
l
ap
pen De buitenspiegels van de wagen kunnen
dic
ht
g
eklapt worden. Druk hiertoe de spie-
gelbehuizing naar binnen. »
149
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid