Airconditioning
● St el
de r
oosters zo in dat de luchtstroom
iets omhoog wordt geleid.
Wisselen tussen Celsius en Fahrenheit.
Houd gedurende 2 seconden de toetsen
en tegelijkertijd ingedrukt. De gegevens
verschijnen nu in de gewenste eenheid op
het scherm.
Automatische regeling
De automatische functie zorgt voor een con-
stante temperatuur en voor de verwijdering
van condens op de ruiten in het interieur van
de wagen.
● Stel de temperatuur in tussen +16°C
(+64°F) en +29°C (+84°F).
● Stel
de roosters zo in dat de luchtstroom
iets omhoog wor
dt geleid.
● Druk op de toets , op het s
cherm ver-
schijnt AUTO.
De automatische functie wordt uitgeschakeld
door op de luchtverdelingstoets te drukken
of door de snelheid van de aanjager lager te
zetten. De temperatuur blijft echter geregeld.
Temperatuur instellen ● Tijdens het inschakelen van het systeem,
kunt
u de knop 1
›
››
afb. 172 gebruiken om
de gewenste binnentemperatuur in te stellen. De binnentemperatuur kan ingesteld worden
tus
sen +16°C (+64°F) en +29°C (+84°F). Bin-
nen dit bereik wordt de temperatuur automa-
tisch geregeld. Als een temperatuur wordt ge-
selecteerd die lager is dan +16°C (+64°F),
dan verschijnt de melding "LO" op het
scherm. Als een temperatuur wordt geselec-
teerd die hoger is dan +29°C (+84°F), dan
verschijnt de melding "HI" op het scherm. In
beide uiterste gevallen werkt de Climatronic
met het maximale koelings- of verwarmings-
vermogen. De temperatuur wordt niet gere-
geld.
Indien de luchtstroom langer en onregelma-
tig uit de luchtmonden komt (met name bij
de voeten) en er zich grote temperatuurver-
schillen voordoen, bijv. tijdens het verlaten
van de wagen, dan kunnen gevoelige perso-
nen verkouden worden.
Aanjagerregeling
De Climatronic regelt automatisch het aanja-
gertoerental, afhankelijk van de temperatuur
van het interieur. Het is echter mogelijk het
aanjagertoerental in te stellen op het vereiste
niveau.
● Druk op de toetsen 2 om de aanjagersnel-
heid l ag
er of
hoger in te stellen.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld, wordt
ook de Climatronic uitgeschakeld. De voorruitontdooiing inschakelen
●
Druk op de toets ›››
afb. 172.
De voorruitontdooiing uitschakelen
● Druk meerdere malen op de toets of
druk op de toets
.
De temperatuur wordt automatisch geregeld.
Uit de roosters ››› afb. 169 2 komt een gro-
t er
e hoev
eelheid lucht. ATTENTIE
Lees de waarschuwingsaanwijzingen ›››
in
Al g
emene aanwijzingen op pag. 163 en volg
deze op. Let op
● Gea dv
iseerd wordt om eenmaal per jaar
naar een gespecialiseerde servicewerkplaats
te gaan om de airconditioning te laten
schoonmaken.
● In het onderste gedeelte bevindt zich de
sensor v
an de interieurtemperatuur. Bedek
deze niet met stickers of andere dingen, aan-
gezien de Climatronic hierdoor minder goed
zou kunnen werken. 171
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
Startknop* Afb. 174
Onder in de middenconsole: start-
knop . Afb. 175
Rechts van de stuurkolom: nood-
s tar
t. De motor van de auto kan in werking gesteld
w
or
den met
een startknop (Press & Drive).
Daarvoor moet er een passende autosleutel
in het interieur zijn aan de stoelen vooraan of
achteraan. Door het bestuurdersportier te openen
wan-
neer u de auto
verlaat, wordt de stuurkolom
elektronisch vergrendeld als het contact is
uitgeschakeld.
Het contact handmatig in- of uitschakelen
Druk de startknop één keer kort in zonder
daarbij het koppelings- of rempedaal in te
trappen ››› .
Z o
w
el in wagens met schakelbak als met au-
tomatische versnellingsbak knippert de tekst
van de startknop START ENGINE STOP zoals een
k lop
pend h
art wanneer het systeem gereed
is voor het in- en uitschakelen van het con-
tact.
Contact automatisch uitschakelen
Als de bestuurder zich van de auto verwijdert
met de autosleutel bij zich terwijl het contact
nog is ingeschakeld, wordt het contact niet
automatisch uitgeschakeld. Het contact
wordt automatisch uitgeschakeld door te
drukken op de vergrendelingstoets van de af-
standsbediening of handmatig door te
drukken op het sensoroppervlak van de por-
tiergreep ››› afb. 141
Noodstopfunctie
Als er in de wagen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
tenpaneel verschijnt er dan een waarschu- wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn wanneer de b
atterij van de autosleutel
bijna of helemaal leeg is:
● Houd de autosleutel direct na het indruk-
ken v
an de startknop altijd bij de stuurkolom
››› afb. 175, zo dicht mogelijk bij het logo van
Kessy.
● Het contact wordt automatisch ingescha-
keld en
zo nodig slaat de motor aan.
Nooduitschakeling
Als de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 3 seconden de startknop twee
keer in of druk
de startknop eenmaal in ge-
durende meer dan 1 seconde ››› .
● De motor gaat automatisch uit.
F u
nctie om de mot
or weer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven.
Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een passende sleutel in de wagen ge-
start worden. »
177
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
De functies ASR en ESC moeten enkel uitge-
s c
h
akeld worden in situaties waarin niet vol-
doende tractie wordt gehaald, zoals:
● Bij het rijden door diepe sneeuw of loslig-
gend terr
ein.
● Om de vastgereden wagen "vrij te maken".
Sluit daarn
a de functies ASR en ESC opnieuw
aan.
Naargelang de afwerking en versie bestaat
de mogelijkheid om enkel ASR uit te schake-
len of ESC in stand Sport te activeren.
ESC in "Sport-modus"
Via het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 120 kan de Sport-stand worden geko-
zen. Het ingrijpen van de ESC om de wagen
te stabiliseren en de antislipregeling (ASR)
worden beperkt.
Het controlelampje gaat branden. Bij wa-
gens met informatiesysteem voor de bestuur-
der* wordt de melding voor de bestuurder
getoond Elektronische Stabilise- rings Controle (ESC): sport. Op-
gelet! Beperkte stabiliteit.
"Sport"-modus bij ESC uitschakelen
Met het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 120. Het controlelampje gaat uit.
Bij wagens met informatiesysteem voor de
bestuurder* wordt de melding voor de be- stuurder getoond Elektronische Stabi-
liserings Controle (ESC): on.
ASR uitsc
hakelen
Via het menu van het Easy Connect-systeem
wordt de ASR uitgeschakeld ››› pag. 120. De
antislipregeling blijft gedeactiveerd.
Het controlelampje gaat branden. Bij wa-
gens met informatiesysteem voor de bestuur-
der* wordt de melding voor de bestuurder
getoond ASR gedeactiveerd .
ASR inschakelen
Via het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 120 wordt de ASR ingeschakeld. De
antislipregeling blijft geactiveerd.
Het controlelampje dooft. Bij wagens met
informatiesysteem voor de bestuurder* wordt
de melding voor de bestuurder getoond ASR
geactiveerd .
● Activeer of deactiveer de functie ASR of ESC
in het Ea
sy Connect-systeem door middel van
de toets en de functieknoppen
S
ETUP en
E SC
-
systeem .
ATTENTIE
U moet de ESC Sport alleen inschakelen, als
de rijv aar
digheid en de verkeerssituatie dit
toelaten - slipgevaar!
● Met de ESC in Sport-stand is de stabilise-
rende werk
ing beperkt om een meer sportief rijgedrag mogelijk te maken. De aangedreven
wiel
en k
unnen doorslippen, waardoor ook de
wagen kan slippen. Let op
Bij het uitschakelen van de ASR of het selec-
t er en
van de Sport-modus van de ESC, wordt
het snelheidsregelsysteem* uitgeschakeld. Elektronisch sperdifferentieel (EDS)*
Het EDS werkt in combinatie met het ABS bij
w
ag
en
s die met de Elektronische Stabilise-
ringscontrole (ESC)* zijn uitgerust.
Door het EDS wordt zelfs bij ongunstige weg-
dekomstandigheden het wegrijden, accelere-
ren en omhoogrijden aanzienlijk makkelijker
of zelfs pas mogelijk.
Het controleert met behulp van de sensoren
van het ABS het toerental van de aangedre-
ven wielen.
Als er een toerentalverschil van ca. 100 om-
wentelingen/minuut tussen de aangedreven
wielen is, bijv. op een ondergrond die aan
één kant glibberig is, dan wordt het door-
draaiende wiel afgeremd en de aandrijfkracht
op het andere aangedreven wiel overgedra-
gen door middel van het differentieel. Dit ge-
beurt tot een snelheid van ca. 80 km/u
(50 mph). »
185
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
algemeen verlies van de wegvastheid bij de
v oor
a
s, wat zich uit in onderstuur of "verlen-
ging" van de baan.
Het XDS-systeem kan, via de sensoren en sig-
nalen van de ESC, dit effect waarnemen en
corrigeren.
De XDS remt via de ESC het binnenwiel, zodat
het effect van het teveel aan aandrijfkoppel
van dit wiel wordt opgeheven. Dit zal ertoe
leiden dat de door de bestuurder gekozen
lijn preciezer zal worden uitgevoerd.
Het XDS-systeem werkt in combinatie met de
ESC en blijft altijd actief, hoewel de aandrijfs-
lipregeling ASR uitgeschakeld zou zijn of de
ESC in Sport-modus staat.
Rembekrachtiger De rembekrachtiger versterkt de druk die u
met
het
r
empedaal bewerkstelligt. Deze
werkt alleen bij draaiende motor.
Werkt de rembekrachtiger niet, omdat bijv.
de wagen moet worden gesleept of omdat er
schade aan de rembekrachtiger is ontstaan,
dan het rempedaal veel krachtiger intrappen
dan normaal. ATTENTIE
De remweg kan door externe invloeden wor-
den v erl
engd. ●
De w ag
en nooit met afgezette motor laten
rollen. Anders bestaat er gevaar voor onge-
lukken. De remweg wordt aanzienlijk langer
wanneer de rembekrachtiger niet geactiveerd
is.
● Wanneer de rembekrachtiger niet werkt,
bijv
. wanneer de wagen wordt gesleept, is
voor het remmen aanzienlijk meer pedaal-
kracht nodig. Starthulp op hellingen*
Afb. 177
Gerelateerde vi-
deo Deze functie is alleen beschikbaar bij wagens
die met
E
SC
zijn uitgerust.
De starthulp op hellingen helpt de bestuur-
der bij het bergop starten, door de wagen in
stilstand te houden.
Het systeem behoudt de remdruk tijdens ca.
twee seconden nadat de bestuurder de voet
van het rempedaal haalt, om te vermijden
dat de wagen naar achteren rolt tijdens het
startmanoeuvre. Tijdens deze twee seconden
heeft de bestuurder voldoende tijd om het
koppelingspedaal los te laten en te versnel-
len zonder dat de wagen zich verplaatst en zonder de handrem te moeten gebruiken. Dit
maakt het
starten gemakkelijker, comforta-
beler en veiliger.
De voorwaarden voor de werking ervan zijn:
● op een helling staan,
● gesloten portieren,
● wagen in volledige stilstand,
● draaiende motor en ingetrapte rem,
● bovendien moet de versnelling ingescha-
keld
zijn of in vrijloop staan voor de schakel-
bak en de keuzehendel zich in de stand S, D
of R bevinden bij wagens met automatische
transmissie.
Het systeem is ook actief voor bergop met
achteruit. ATTENTIE
● Indien u de wag en niet
onmiddellijk start
nadat u de voet van het rempedaal gehaald
hebt, kan de wagen in bepaalde omstandig-
heden terugrollen. Trap het rempedaal in of
trek de handrem onmiddellijk aan.
● Indien de motor afslaat, trap het rempedaal
in of trek
de handrem onmiddellijk aan.
● Indien u in file bergopwaarts rijdt en wilt
voorkomen d
at de wagen per ongeluk terug-
rolt bij het starten, houd het rempedaal dan
gedurende enkele seconden ingetrapt voor-
dat u de wagen in beweging brengt. 188
Bedienen
ATTENTIE
De intelligente techniek van de Front Assist
kan de f y
sieke grenzen niet overwinnen. Het
is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
op tijd te remmen. Als de Front Assist een
waarschuwing zendt dan moet u afhankelijk
van de verkeersomstandigheden onmiddellijk
het rempedaal intrappen of de hindernis ont-
wijken.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● De Front Assist kan zelf geen ongevallen en
ernstig
e letsel voorkomen.
● In moeilijke rijsituaties kan de Front Assist
onnodig waars
chuwen en ingrijpen op de
remmen zonder dat dit wenselijk is, zoals bij-
voorbeeld in het geval van vluchtheuvels.
● Als de werking van de Front Assist ver-
stoor
d is, bijvoorbeeld door vuil of de ontre-
geling van de radarsensor, kan het systeem
onnodige waarschuwingen zenden en onge-
past ingrijpen op de remmen.
● Front Assist reageert tijdens het rijden niet
bij personen of
dieren, noch bij kruisende wa-
gens of bij een tegemoetkomende wagen op
dezelfde rijstrook.
● U moet als bestuurder altijd paraat zijn om
de contro
le van de wagen over te nemen. Let op
● Wanneer de Fr ont
Assist remt, is het rempe-
daal "zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de Front As
sist kunnen worden onderbroken
door het koppelingspedaal of het gaspedaal
in te trappen, of door te draaien aan het
stuurwiel.
● Als de Front Assist niet werkt zoals be-
schr
even in dit hoofdstuk (bv. indien het sys-
teem verschillende keren onnodig ingrijpt),
schakel het dan uit. Laat het systeem door
een gespecialiseerde werkplaats controleren.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen. Waarschuwingslampjes en aanwijzing
op het
s
c
herm Afb. 187
In het display van het instrumenten-
p aneel: w
aar
schuwingsaanwijzingen. Veiligheidswaarschuwing
A
ls
de veiligheidsafstand tot de voorligger
niet wordt gerespecteerd, wordt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een waar-
schuwing hieromtrent weergegeven . ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
ssymbolen op pag. 120 in acht nemen. Let op
Bij ingeschakelde Front Assist, kunnen de
aanw ijz
ingen van het display van het instru-
mentenpaneel van andere functies verborgen
zijn, bijvoorbeeld een binnenkomende op-
roep. Radarsensor
Afb. 188
In de voorbumper: radarsensor.212
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
In de voorbumper is een radarsensor inge-
bou wd om de
v
erkeerssituatie te herkennen
››› afb. 188 1 .
Het
z
icht van de radarsensor kan belemmerd
worden door vuil, zoals modder of sneeuw, of
door invloeden van buitenaf zoals regen of
nevel. In dit geval werkt het bewakingssys-
teem Front Assist niet. De informatietekst op
het display in het instrumentenpaneel luidt:
Front Assist: Sensor zonder
zicht! Indien nodig de radarsensor reini-
gen ››› .
W anneer de r
a
darsensor opnieuw correct
werkt, is de Front Assist automatisch op-
nieuw beschikbaar. De foutmelding verdwijnt
van het display van het instrumentenpaneel.
De werking van de Front Assist kan beïnvloed
worden in geval van sterke weerkaatsing van
het signaal van de radar. Dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn in een gesloten parkeerruimte
of wegens metalen voorwerpen (bv. rails op
de rijbaan of platen gebruikt bij werkzaamhe-
den).
De zone voor en rond de radarsensor mag
niet bedekt worden met stickers, bijkomende
koplampen e.d., want dat kan de werking van
de Front Assist beïnvloeden.
Structurele wijzigingen aan de wagen, bijv.
de vering wordt verlaagd of de voorspoiler
wordt gewijzigd, kunnen de werking van de
Front Assist beïnvloeden. Daarom dienen
structurele wijzigingen enkel door gespeciali- seerde werkplaatsen te worden uitgevoerd.
Om die reden beveelt
SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan.
Als reparatiewerkzaamheden aan de voorzij-
de van de wagen niet op geschikte wijze uit-
gevoerd worden, kan de radarsensor ontre-
geld worden en wordt de werking van de
Front Assist aangetast. Daarom dienen repa-
ratiewerkzaamheden alleen door gespeciali-
seerde werkplaatsen te worden uitgevoerd.
Om die reden beveelt SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
bes c
hadigd is, schakel dan de Front Assist
uit. Zo vermijdt u mogelijke schade. Laat hem
in dat geval afstellen.
● De sensor kan bij een schok ontregeld wor-
den, bijv
oorbeeld bij het parkeren. Dit kan de
doeltreffendheid van het systeem beïnvloe-
den of de uitschakeling tot gevolg hebben.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere k
ennis en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan.
● Verwijder sneeuw met een borstel en ijs bij
voorkeur met
een ontdooispray zonder oplos-
middelen. Bediening van het omgevingsbewa-
k
in
g
ssysteem Front Assist Afb. 189
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: indic
atie van Front Assist uitge-
schakeld. Front Assist is altijd actief bij het inschakelen
v
an het
c
ontact.
Wanneer de Front Assist uitgeschakeld is,
zijn ook de functie van voorwaarschuwing
(voorafgaande waarschuwing) en de waar-
schuwing van de afstand uitgeschakeld.
SEAT raadt aan de Front Assist altijd geacti-
veerd te laten. Uitzonderingen ››› pag. 214,
Front Assist tijdelijk uitschakelen in de vol-
gende situaties. »
213
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Front Assist in- en uitschakelen
M et
in
geschakeld contact kan de Front Assist
als volgt worden in- en uitgeschakeld:
● Selecteer de juiste optie in het menu via de
toets
van de hulpsystemen voor de bestuur-
der ›››
pag. 36.
● OF: activeer of deactiveer het systeem in
het E
asy Connect-systeem met de toets en de functieknoppen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ››
p
ag. 33.
W
anneer Front Assist uitgeschakeld is, zal
het instrumentenpaneel hierover informeren
met de volgende indicator ››› afb. 189.
Voorwaarschuwingsfunctie in- of uitschake-
len
De voorwaarschuwingsfunctie (voorafgaande
waarschuwing) kan worden in- of uitgescha-
keld in het Easy Connect-systeem met de
toets en de functieknoppen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag. 33.
Het systeem behoudt de uitgevoerde instel-
ling de volgende keer dat het contact inge-
schakeld wordt.
SEAT raadt aan de voorwaarschuwing altijd
ingeschakeld te houden.
Naargelang het infotainmentsysteem gemon-
teerd in de wagen kan de voorwaarschu-
wingsfunctie als volgt worden aangepast:
● Vroeg ●
Middel
● Laat
● Uit
SEAT bev
eelt aan te rijden met de functie in
stand "Middel".
In- of uitschakelen van de waarschuwing van
de afstand
Als de veiligheidsafstand tot de voorligger
niet wordt gerespecteerd, wordt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een waar-
schuwing hieromtrent weergegeven . In
dat geval de veiligheidsafstand verhogen.
De waarschuwing van de afstand kan worden
in- of uitgeschakeld in het Easy Connect-sys-
teem met de toets en de functieknoppen
S ETUP en
B
e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag.
33.
Het systeem behoudt de uitgevoerde instel-
ling de volgende keer dat het contact inge-
schakeld wordt.
SEAT raadt aan de waarschuwing van de af-
stand altijd ingeschakeld te houden.
Front Assist tijdelijk uitschakelen in
de vo
lgende situaties In onderstaande omstandigheden moet het
bew
ak
in
gssysteem Front Assist uitgescha- keld worden vanwege beperkingen van dit
syst
eem ››› :
● Wanneer de wagen weggesleept wordt.
● Wanneer de wagen op een rollenbank
s t
aat
.
● Wanneer de radarsensor defect is.
● Wanneer de radarsensor een schok krijgt,
bijv
oorbeeld bij een botsing aan de achter-
kant.
● Wanneer hij verschillende keren onnodig
ingrijpt.
● A
ls de radarsensor tijdelijk afgedekt wordt
met een acc
essoire, zoals bijvoorbeeld een
bijkomende koplamp e.d.
● Wanneer de wagen in een vrachtwagen,
een veerpont
of een trein zal worden gela-
den. ATTENTIE
Als de Front Assist-functie in de beschreven
sit uatie
s niet uitgeschakeld wordt, kan dit tot
ongevallen en ernstig letsel leiden.
● Schakel de Front Assist-functie in kritieke
situatie
s uit. Beperkingen van het systeem
Front Assist heeft bepaalde fysieke beperkin-
g
en eig
en aan het
systeem. Zo kunnen bij-
voorbeeld sommige reacties van het systeem
214
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
onder bepaalde omstandigheden ongeschikt
z ijn of
met
vertraging optreden vanuit het
standpunt van de bestuurder. Daarom moet
de bestuurder altijd aandachtig zijn om in te
grijpen waar nodig.
Onderstaande omstandigheden kunnen ver-
oorzaken dat Front Assist niet of te laat zou
reageren:
● Bij het nemen van scherpe bochten.
● Als het gaspedaal helemaal ingetrapt
wordt
.
● Als de Front Assist uitgeschakeld of defect
is.
● Wanneer de ASR uit
geschakeld is of de ESC
in de Sport
-modus handmatig ››› pag. 184
geactiveerd is.
● Als de ESC regelt.
● Verschillende lichten van de wagen of van
de elektris
ch vastgekoppelde aanhanger zijn
defect.
● Als de radarsensor vuil of bedekt is.
● Als er zich metalen voorwerpen bevinden
zoal
s bijv. rails op de rijbaan of platen ge-
bruikt bij werkzaamheden.
● Als de wagen achteruit rijdt.
● Als de wagen krachtig versneld wordt. ●
Bij sneeuw of
hevige regenval.
● Bij smalle voertuigen zoals bijvoorbeeld
motorfietsen.
● Bij
voertuigen die uit de lijn rijden.
● Bij voertuigen die elkaar kruisen.
● Bij voertuigen die naderbij komen in tegen-
ges
telde richting.
● De speciale lading en accessoires van an-
dere v
oertuigen die aan de zijkant, achterzij-
de of bovenzijde uitsteken.
City noodremfunctie Afb. 190
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: aanduidin
g van de voorwaarschu-
wing. De functie noodremmen City maakt deel uit
v
an Fr
ont
Assist en is altijd actief als het sys-
teem ingeschakeld is.
Schakel de functie in of uit door de Front As-
sist-functie in het Easy Connect-systeem te
deactiveren met de toets en de functiek-
nop pen S
ETUP en
Onder s
t
euning van de bestuurder
› ››
p
ag. 33.
D
e functie noodremmen City herkent, bij een
snelheid tussen ca. 4 km/u (2,5 mph) en 30
km/u (19 mph), de verkeerstoestand voor de
auto.
Wanneer het systeem een mogelijke botsing
met een voorligger detecteert, wordt de wa-
gen voorbereid om plotseling te kunnen rem-
men ››› .
A l
s
de bestuurder niet reageert op botsings-
gevaar, kan het systeem de wagen automa-
tisch remmen door de remkracht geleidelijk
te verhogen om de snelheid te verminderen
in het geval er zich een botsing voordoet. Op
deze manier kan het systeem helpen de ge-
volgen van een ongeval te beperken. »
215
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid