15
4008_nl_Chap01_Instruments-de-bord_ed01-2016
ControlelampjebrandtOorzaak Acties / Opmerkingen
Antiblokkeersysteem
(ABS)permanent.Er is een storing in het
antiblokkeersysteem. De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordel
vóór losgemaakt/
niet vastgemaakt
permanent, en
knippert vervolgens
in combinatie met
een geluidssignaal.De bestuurder heeft zijn
veiligheidsgordel losgemaakt of niet
vastgemaakt.
Doe de gordel om en steek de gesp in de gordelsluiting.
Airbags en
gordelspanners tijdelijk.
Als u het contact aanzet, gaat dit
lampje een paar seconden branden
en gaat vervolgens uit. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats als het lampje blijft branden.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Te lage
bandenspanning permanent, in
combinatie met
een melding.De spanning van één of meer banden
is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Doe dit bij voorkeur bij koude banden.
U moet het systeem resetten nadat u de spanning van één
of meer banden hebt aangepast en wanneer één of meer
wielen zijn gewisseld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie
over het bandenspanningscontrolesysteem
.
knipperend
en vervolgens
permanent, in
combinatie met
een melding. Een storing in het systeem en/of ten
minste één sensor van een wiel wordt
niet gedetecteerd.
De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het Peugeot-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
1
Instrumentenpaneel
24
Display 1 Display 2 OorzaakOplossing - ActieOpmerkingen
Het remvloeistofniveau in het
remcircuit is onvoldoende. Laat remvloeistof met een
onderdeelnummer van PEUGEOT
bijvullen.Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
als het probleem zich blijft voordoen.
Storing in het remsysteem. Zet de auto zo snel mogelijk op een
veilige plaats stil.Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Storing in het antiblokkeersysteem
(A BS). Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.De remmen werken nog, zonder
bekrachtiging, maar wij raden u aan
om te stoppen.
De spanning van één of meer
banden is te laag. Controleer zo snel mogelijk de
bandenspanning.
De bandenspanning moet bij
voorkeur bij koude banden worden
gecontroleerd. U moet het systeem
resetten als u de spanning van één of
meer banden hebt aangepast en als
één of meer wielen zijn gewisseld.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem
.Als het probleem blijft bestaan,
neem dan contact op met
het Peugeot-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Storing in het
bandenspanningscontrolesysteem
en/of ten minste één van de
sensoren van de wielen wordt niet
gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer
gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Instrumentenpaneel
43
4008_nl_Chap01_Instruments-de-bord_ed01-2016
Selecteren van de gemonteerde
set banden
Als u vooraf een tweede set wielen met sensor
hebt laten opslaan, moet u elke keer dat de
wielen worden gewisseld de desbetreffende set
op het scherm selecteren.
Fabrieksinstellingen herstellen
(RESET)
U kunt de fabrieksinstellingen van de
functies (uitgezonderd de grenswaarde
voor de waarschuwing van het
bandenspanningscontrolesysteem en het
selecteren van de set banden) herstellen.
In het menuscherm:
F
d
ruk op de knop INFO om de set banden
nr. 1
of de set banden nr. 2
te selecteren
(in menu 3/3) : In het menuscherm:
F
d
ruk op de knop INFO om "RESET"
(in menu 3/3) te selecteren:
F
d
ruk op de knop INFO en houd deze ten
minste 3
seconden ingedrukt. F
d
ruk op de knop INFO en houd deze ten
minste 5
seconden ingedrukt.
Er klinkt een geluidssignaal en de
fabrieksinstellingen worden voor de functies
hersteld.
1
Instrumentenpaneel
78
4008_nl_Chap03_Ergonomie-et-confort_ed01-2016
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt
en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van
achteropkomend verkeer.
Handmatige binnenspiegel
Verstellen
F S tel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
Dag-/nachtstand
F
T
rek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Stuurwielverstelling
F Zorg dat de auto stilstaat en duw de hendel omlaag om het stuur wiel te
ontgrendelen.
F
V
erstel het stuur wiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
F
T
rek aan de hendel om het stuur wiel te
vergrendelen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
Ergonomie en comfort
79
4008_nl_Chap03_Ergonomie-et-confort_ed01-2016
Ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt
gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in
het interieur wordt gerecirculeerd.
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van
de bestuurder via verschillende circuits worden
toegevoerd:
-
r
echtstreekse toevoer naar het interieur
(toevoer van buitenlucht),
-
t
oevoer via het verwarmingscircuit,
-
t
oevoer via het circuit van de
airconditioning.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het
bedieningspaneel A van de middenconsole. 1. Ui
tstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2.
Ui
tstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten.
3.
A
fsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4.
A
fsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters. 5. Ui
tstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
6.
Ui
tstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
7.
Temperatuursensor.
8.
Licht-/regensensor.
Luchtverdeling
3
Ergonomie en comfort
80
4008_nl_Chap03_Ergonomie-et-confort_ed01-2016
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters
en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F
L
et erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan
om het systeem in per fecte staat te houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen periodiek
vervangen.
W
ij raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F
L
aat om de per fecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem
regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat
de lucht in het interieur goed ververst
wordt.
De door de airconditioning abrupt
gekoelde vochtige lucht kan condens
veroorzaken bij de uitgangen van de
ventilatieroosters.
Dit verschijnsel verdwijnt na enkele
seconden.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij
een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een
optimale trekkracht van de motor. Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is
een normaal verschijnsel.
Ergonomie en comfort
114
4008_nl_Chap04_conduite_ed01-2016
Het bandenspanningscontrolesysteem
is een hulpsysteem; de bestuurder moet
altijd waakzaam blijven.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch en permanent de spanning van de vier banden zodra het contact is aangezet.
In het ventiel van elke band (met uitzondering van het reservewiel) is een druksensor gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van de spanning van een of meer banden ten opzichte van de in het systeem opgeslagen
referentiespanning detecteert. Deze referentiespanning moet worden gereset als de spanning van een band is aangepast of een wiel is verwisseld.
Het systeem functioneert als de identificatiecodes van de sensoren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats in het systeem zijn
opgeslagen.
U kunt twee sets banden in het geheugen van het systeem laten opslaan (bijvoorbeeld: wielen met zomerbanden en wielen met winterbanden).Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning (ook
die van het reservewiel) handmatig te
controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie
.
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1
uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10
km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3
bar.
Rijden
115
4008_nl_Chap04_conduite_ed01-2016
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Bij een te lage bandenspanning
brandt dit verklikkerlampje
permanent in combinatie met de
weergave van een melding.
F
V
erlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.
F
Z
et uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat.
Een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een vervorming van de
band. Beperk u daarom niet alleen tot
een visuele controle. De waarschuwing wordt weergegeven
totdat de referentiespanning, na het
op spanning brengen, repareren of
vervangen van de band(en), is gereset.
Als een band of meerdere banden
is/zijn gerepareerd of vervangen,
moeten de identificatiecodes van de
sensoren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
worden opgeslagen.
Het reservewiel is niet voorzien van een
sensor. Daarom heeft het geen zin om
het systeem te resetten na de montage
van het reservewiel.
F
C ontroleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset.
R
ijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.
of
F
G
ebruik in geval van een lekke band
de noodreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting).
Resetten van de
referentiespanning
Controleer voordat u het systeem
reset of de spanning van de vier
banden is aangepast aan de
gebruiksomstandigheden van de auto
en overeenkomt met de voorgeschreven
waarden die zijn vermeld op de
bandenspanningssticker.
Het bandenspanningscontrolesysteem
waarschuwt niet als de spanning op het
moment van resetten onjuist is.
Elke keer dat de spanning van een of meer
banden is aangepast of een of meer wielen zijn
gewisseld, moet het systeem worden gereset.
4
Rijden