3-149
Handige voorzieningen in uw auto
3
Informatie
Als de airconditioning is ingeschakeld door het automatische
ontwasemingssysteem en u de
airconditioning probeert uit te
schakelen, knippert de indicator 3
keer en zal de airconditioning niet
worden uitgeschakeld.
Schakel voor een optimale werking niet de stand RECIRCULATIE in
als het automatische
ontwasemingssysteem in werking is.
Verwijder de behuizing van de
sensor boven aan de voorruit niet.
Eventuele schade aan onderdelen
die hierdoor kan ontstaan, valt
niet onder de fabrieksgarantie.
Schone lucht
(indien van toepassing)
Wanneer het contact in stand ON
wordt gezet, wordt de schone-luchtfunctie automatisch
ingeschakeld.
De schone-luchtfunctie wordt
automatisch uitgeschakeld als het
contact in stand OFF wordt gezet.
Luchtcirculatie schuifdak
(indien van toepassing)
Als het schuifdak geopend wordt
terwijl de verwarming of
airconditioning in werking is, zalautomatisch de stand
BUITENLUCHT worden geactiveerd
voor het ventileren van de auto. Als u
vervolgens de stand
RECIRCULATIE selecteert, zal
automatisch na 3 minuten de stand
BUITENLUCHT worden geactiveerd. Als u het schuifdak sluit, zal de
luchttoevoerstand automatisch
gewijzigd worden in de laatstgeselecteerde stand.
AANWIJZING
i
EE XX TTRR AA VV OO OO RRZZIIEE NN IINN GGEENN VV EERR WW AARRMM IINN GGSS-- EE NN
V
V EENN TTIILL AA TTIIEE SSYY SSTT EEEEMM
Rijden met uw auto
Vóór het rijden .......................................................5-4Vóór het instappen ...........................................................5-4
Vóór het starten ................................................................5-4
Contactslot ..............................................................5-5 Contactslot ..........................................................................5-6
Startknop .............................................................................5-9
Double clutch-transmissie ..................................5-15 Werking Double clutch-transmissie ...........................5-15
Parkeren ............................................................................5-23
Goede rijgewoonten .......................................................5-24
Remsysteem ..........................................................5-26 Rembekrachtiging ...........................................................5-26
Remblokslijtage-indicatoren.........................................5-27
Parkeerrem .......................................................................5-27
Antiblokkeersysteem (ABS) ..........................................5-30
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) .....................5-32
Vehicle Stability Management (VSM).........................5-35
Hill-Start Assist Control (HAC) ....................................5-37
Noodstopsignaal (ESS - Emergency Stop Signal) ..5-37
Goede remgewoonten ....................................................5-38 Blind spot detection-systeem (BSD) ................5-39
BSD (Blind Spot Detection)/
LCA (Lane Change Assist) ...........................................5-40RCTA (Rear Cross Traffic Alert) ..................................5-44
Beperkingen van het system .......................................5-46
Autonomous emergency braking (AEB) ...........5-48 Systeeminstelling en -activering.................................5-48
AEB-waarschuwingsmelding en systeemregeling ..5-50
AEB-radarsensor vóór ..................................................5-53
Storing in het systeem...................................................5-54
Beperkingen van het systeem .....................................5-56
Lane keeping assist-systeem (LKAS) ...............5-61 Werking LKAS ..................................................................5-62
Waarschuwingslampje en - melding ..........................5-66
Wijzigen LKAS-functie ..................................................5-67
Beperkingen van het systeem .....................................5-68
Snelheidsbegrenzingssysteem ...........................5-69 Bediening snelheidsbegrenzer .....................................5-69
5
5
Cruise control .......................................................5-71Werking cruise control ..................................................5-71
Smart cruise control-systeem ...........................5-77 Instellen van de gevoeligheid van de
Smart Cruise Control ......................................................5-79Overschakelen naar de cruise control - modus .....5-80
Snelheid Smart Cruise Control .....................................5-80
Afstand tot voorligger Smart Cruise Control ...........5-85
Sensor om de afstand tot de
voorligger te signaleren ................................................5-87 Beperkingen van het systeem .....................................5-89
Speciale rijomstandigheden ...............................5-95 Gevaarlijke rijomstandigheden ....................................5-95
Op eigen kracht lostrekken van de auto ..................5-95
Vloeiend nemen van bochten ......................................5-96
Rijden in het donker.......................................................5-96
Rijden in de regen ..........................................................5-97
Doorwaden van water....................................................5-98
Rijden op de snelweg .....................................................5-98 Rijden in de winter ..............................................5-99
Sneeuw en ijs ...................................................................5-99
Voorzorgsmaatregelen voor rijden in de winter...5-101
Voertuiggewicht .................................................5-104 Overbeladen ...................................................................5-104
Rijden met een aanhanger ...............................5-105
5-39
Rijden met uw auto
5
Het Blind Spot Detection-systeem
(BSD) maakt gebruik van
radarsensoren in de achterbumperom de situatie in de gaten te houden
en de bestuurder te waarschuwen
wanneer een voertuig nadert in dedode hoek.
Het systeem bewaakt het gedeelte
achter de auto en levert informatie
aan de bestuurder door middel vaneen geluidssignaal en een
controlelampje in de buitenspiegels.(1) BSD (Blind Spot Detection)
Het bereik van de Blind Spot
Detection is afhankelijk van de
rijsnelheid.
Onthoud dat als uw auto veel
sneller rijdt dan de voertuigen om
u heen, de waarschuwing niet zal
worden gegeven.
(2) LCA (Lane Change Assist)
De Lane Change Assist-functie
waarschuwt u wanneer een
voertuig met hoge snelheid
nadert vanuit een aangrenzende
rijstrook. Als de bestuurder de
richtingaanwijzer inschakelt
wanneer het systeem een
naderend voertuig signaleert, laathet systeem een geluidssignaalhoren.
(3) RCTA (Rear Cross Traffic Alert)
De Rear Cross Traffic Alert-
functie houdt verkeer van links en
rechts in de gaten wanneer uw
auto achteruitrijdt. De functie
werkt wanneer de auto
achteruitrijdt met een snelheid
lager dan ongeveer 10 km/h. Als
naderend verkeer van links of
rechts wordt gesignaleerd, klinkt
er een waarschuwingszoemer.
BBLLIINN DD SS PP OO TT DD EETT EECCTT IIOO NN--SS YY SSTT EEEEMM (( BB SSDD )) (( IINN DDIIEE NN VV AA NN TT OO EEPP AA SSSSIINN GG))
OAE056106
Dode hoek
Nadert met hoge snelheid
Houd tijdens het rijden altijd de wegomstandigheden in de
gaten en wees alert op
onverwachte situaties, zelfswanneer het Blind SpotDetection-systeem in werkingis.
Het Blind Spot Detection- systeem (BSD) is een
aanvullend systeem dat u
helpt. Vertrouw niet
blindelings op het systeem.
Let voor uw eigen veiligheidaltijd goed op tijdens hetrijden.
Het Blind Spot Detection-
systeem (BSD) is geen
vervanging voor een juist en
veilig rijgedrag. Rijd altijd
veilig en wees voorzichtig bij
het wisselen van rijstrook of
achteruitrijden. Het Blind SpotDetection-systeem (BSD)
signaleert mogelijk niet alleobjecten naast de auto.
WAARSCHUWING