3-45
Handige voorzieningen in uw auto
3
Informatie
Sluit de achterklep altijd voordat u
gaat rijden, om schade aan de
gasveren van de achterklep en de
bevestigingsmaterialen te voorkomen.
In een koud en nat klimaat werken
de achterklepvergrendeling en
achterklepmechanismen mogelijkniet goed door
bevriezingsverschijnselen.
Tankdopklep
Openen van de tankdopklep
1.Zet de motor uit.
2.Druk op de toets voor de tankdopontgrendeling.
AANWIJZING
i
Vervoer NOOIT personen in de
bagageruimte van de auto. Als
de achterklep gedeeltelijk of
volledig gesloten is en de
persoon niet uit de
bagageruimte kan komen, kanernstig letsel optreden door
ventilatiegebrek, uitlaatgassen,snel toenemende warmte of
door blootstelling aan kou.
Daarnaast is de bagageruimte
zeer gevaarlijk tijdens een
ongeval, aangezien deze geen
deel uitmaakt van de
veiligheidskooi, maar tot de
kreukelzone van de auto
behoort.
Houd de portieren en de
achterklep vergrendeld en
bewaar de sleutels buiten het
bereik van kinderen. Ouderszouden hun kinderen moeten
wijzen op de gevaren die het
spelen in een bagageruimte
met zich meebrengt.
WAARSCHUWING
Houd de achterklep tijdens het
rijden altijd volledig gesloten.
Als met een (gedeeltelijk)
geopende achterklep wordt
gereden, kunnen schadelijke
uitlaatgassen, die koolmonoxide
(CO) bevatten, in het interieur
binnendringen.
WAARSCHUWING
OAE046024
7-6
Onderhoud
Schema voor door de eigenaar
uit te voeren onderhoud
Bij het tanken:
• Controleer het motoroliepeil.
Controleer het koelvloeistofpeil inhet koelvloeistofreservoir.
Controleer het ruitensproeiervloeistofniveau.
Controleer of de bandenspanning in orde is.
Tijdens het rijden:
Let op veranderingen in hetuitlaatgeluid en let erop dat u in het
interieur geen uitlaatgassen ruikt.
Controleer op trillingen in het stuurwiel. Controleer of het sturen
niet zwaarder gaat, of het stuurwiel
geen speling vertoont en of de
rechtuitstand niet is gewijzigd.
Controleer of de auto niet naar één kant trekt op een vlakke, rechte weg.
Controleer bij het remmen op vreemde geluiden, naar één kant
trekken, een grotere slag van hetrempedaal of een moeilijk in te
trappen rempedaal.
Controleer, als de transmissie slipt of niet normaal werkt, het niveau
van de transmissievloeistof.
Controleer de werking van stand P (parkeren) van de Double clutch-
transmissie.
Controleer de parkeerrem.
Controleer onder uw auto op lekkage (tijdens of na het gebruik
van de airconditioning kan er een
plasje water onder uw auto
ontstaan; dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet oplekkage).
Ten minste maandelijks:
Controleer het koelvloeistofpeil in
het koelvloeistofreservoir.
Controleer de werking van alle verlichting van uw auto, inclusief
de remlichten, richtingaanwijzers
en alarmknipperlichten.
Controleer de bandenspanning van alle banden inclusief die van
het reservewiel, controleer de
profieldiepte van de banden encontroleer de banden opongelijkmatige slijtage enbeschadigingen.
Controleer of de wielmoeren vastzitten.
Wees voorzichtig bij het
controleren van het
koelvloeistofpeil/inverterkoelvloeistofpeil wanneer de motor
warm is. Hierdoor kan er
koelvloeistof naar buiten
spuiten en kunt u ernstige
brandwonden of ander letseloplopen.
WAARSCHUWING