DASHBOARD
1. Verstelbare luchtroosters aan de zijkant 2. Linker hendel: richtingaanwijzers, grootlicht, grootlichtsignaal, rijbaanwisselfunctie
3. Instrumentenpaneel 4. Bedieningselementen op het stuurwiel: Cruise-Control, Snelheidsbegrenzer 5. Rechter hendel: ruitenwisser/-sproeier,
achterruitwisser/-sproeier, instelling gevoeligheid regensensor 6. Display: radio /Uconnect™7. Start&Stop, Alarmknipperlichten, leds status
passagiersairbag 8. Gekoeld opbergvak boven 9. Frontairbag passagierszijde 10. Verstelbare middelste luchtroosters 11. Onderste dashboardkastje
12. Bediening klimaatregeling 13. Knoppen op de tunnelconsole: stoelverwarming, stuurwielverwarming, bedieningspaneel voor USB-poort +
AUX-aansluiting en SD-kaartlezer (waar aanwezig) 14. Knie-airbag 15. Startinrichting (sleutel of knop) 16. Frontairbag bestuurderszijde
17. Bedieningselementen op het stuurwiel: menu display, tripcomputer, multimedia, telefoon, spraakherkenning 18. Bedieningspaneel:
lichtschakelaar, hoogteregeling koplampen.
1211
2F1B0321C
10
WEGWIJS IN UW AUTO
AUTOMATISCHE FUNCTIE(Schemersensor)
(waar aanwezig)
Dit is een infrarood-ledsensor die
samen met de regensensor werkt en
die zich op de voorruit bevindt. Deze
kan variaties in het buitenlicht
detecteren op basis van de
lichtgevoeligheid die ingesteld is in het
Menu van het display of het
Uconnect™systeem.
Hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting automatisch in te
schakelen.
Inschakeling van de functie
Draai de draaischakelaar naar AUTO.
BELANGRIJK De functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand MAR.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, de
lichtschakelaar naar een andere stand
dan AUTO draaien.
DIMLICHT
Zet de draaischakelaar op:
stadslicht, dimlicht en verlichting
instrumentenpaneel gaan branden; het
lampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden.
DAGRIJLICHTEN (DRL)"Daytime Running Lights"
18) 19)
Met de startinrichting op MAR en de
draaischakelaar in standOgedraaid,
gaan de dagrijlichten automatisch aan
(de andere lichten en de
interieurverlichting blijven uit).
MISTLAMPEN(waar aanwezig)
Druk op knop
om de mistlampen
samen met het stadslicht en het
dimlicht in te schakelen.
Wanneer de mistlampen ingeschakeld
zijn, branden ook het stadslicht en
de kentekenverlichting, terwijl de
dagrijlichten uit zijn.
Druk nogmaals op de knop of zet de
draaischakelaar opOom uit te
schakelen.
MISTACHTERLICHT(waar aanwezig)
De knop waarmee het in- en
uitschakelen van het mistachterlicht
wordt bediend, is ingebouwd in de
lichtschakelaar.
Druk op de knop
om het
mistachterlicht in te schakelen, als het
stadslicht en de mistlampen voor
branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de startinrichting in
de stand STOP of met de sleutel
verwijderd, door de lichtschakelaar naar
standOte draaien en daarna naar
stand
, de schakelaar keert terug
naar standO.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
TIJDREGELING
UITSCHAKELING
KOPLAMPEN (Follow me
home)
Inschakelen
Bij brandende koplampen, de
startinrichting naar STOP draaien.
Draai binnen 2 minuten de
lichtschakelaar naarO: de tijdregeling
start, die eerder is ingesteld via het
menu (0, 30, 60 to 90 seconden).
26
WEGWIJS IN UW AUTO
ACHTERRUITWISSER
Deze werken alleen met de
startinrichting in de stand MAR.
RUITENWISSERS/
-SPROEIERS
Werking
7) 8)
20)
Draaischakelaar A fig. 33 kan in de
volgende standen gezet worden:
ruitenwissers uit
1langzaam wissen met interval
2snel wissen met interval
LOWcontinu langzaam
H
continu snelHef de hendel op (onstabiele stand) om
de MIST-functie in te schakelen: de
werking wordt beperkt tot de tijd dat de
hendel in deze stand wordt gehouden.
Bij het loslaten keert de hendel terug
naar de beginstand en wordt de
werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken. Deze functie
is handig om een dun laagje vuil of
ochtenddauw van de voorruit te
verwijderen.
BELANGRIJK Met deze functie wordt
de ruitensproeier niet geactiveerd;
er wordt dus geen
ruitensproeiervloeistof op de voorruit
gesproeid. De wis-/wasfunctie moet
worden gebruikt om
ruitensproeiervloeistof op de voorruit te
sproeien.
Met draaischakelaar A fig. 33 in stand
, worden de ruitenwissers niet
ingeschakeld.
In stand1
duurt de pauze tussen
de slagen van de ruitenwisser ongeveer
10 seconden, ongeacht de rijsnelheid.
In stand2
is de pauze tussen
twee slagen van de ruitenwisser
ingesteld volgens de rijsnelheid:
naarmate de rijsnelheid toeneemt,
neemt de tijd tussen twee slagen af.
In standLofHbewegen de
ruitenwissers constant, oftewel zonder
pauze tussen twee slagen.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur
(onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen. Als langer dan een
halve seconde aan de hendel wordt
getrokken, wordt de ruitenwisser
bewogen met actieve bediening. Als de
bestuurder de hendel loslaat, maakt
de ruitenwisser drie slagen. Als de
bediening daarna in stand
staat,
wordt de wis-/wascyclus na een pauze
van 6 seconden afgesloten met één
laatste slag.
In de standLofHwordt de
wis-/wasfunctie niet uitgevoerd.
BELANGRIJK Als de hendel minder dan
een halve seconde wordt geactiveerd,
wordt alleen de ruitensproeier
ingeschakeld. Laat de inschakeling van
de "Automatische wis-/wasregeling"
niet langer dan 30 seconden duren.
Schakel de wis-/wasregeling niet in als
het reservoir leeg is.
REGENSENSOR(waar aanwezig)
9) 10)
Deze bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel fig. 34, raakt de
voorruit, meet de hoeveelheid regen en
schakelt de automatische wisregeling
van de voorruit in aan de hand van
de hoeveelheid water op de ruit.
MIST1
2LO
WHI
GH
A
33F1B0047C
30
WEGWIJS IN UW AUTO
RUITENWISSERS/
IGHOW IGH
OW IGH
De regensensor wordt geactiveerd als
de startinrichting naar MAR is gedraaid.
Als geen regen wordt gedetecteerd,
maakt de ruitenwisser geen slagen. Als
het regent, beweegt de ruitenwisser
naargelang de hoeveelheid regen
gemeten door de sensor.
De inrichting is in staat om de volgende
omstandigheden te herkennen waaraan
hij zich automatisch aanpast:
❒aanwezigheid van vuil op het
oppervlak (bijv. zout, vuil, enz.);
❒aanwezigheid van waterstrepen door
versleten ruitenwisserbladen;
❒verschil tussen dag en nacht.
De regensensor wordt alleen
gedeactiveerd als de startinrichting naar
STOP is gedraaid.
BELANGRIJK Houd de ruit rond de
sensor schoon.AUTOMATISCHE
WISREGELING
Inschakelen
De bestuurder kan de automatische
wisregeling kiezen door de regensensor
in het menu van het display of op het
Uconnect™-systeem te selecteren en
draaischakelaar A fig. 33 naar stand
1
of2te draaien. Deze
standen worden gebruikt om het
gevoeligheidsniveau van de
regensensor in te stellen: in stand1
heeft de sensor een lagere
gevoeligheid en worden de
ruitenwissers pas ingeschakeld als er
sprake is van een aanmerkelijke
hoeveelheid water op de voorruit, terwijl
in stand2
de ruitenwissers al
worden ingeschakeld bij een minimale
hoeveelheid gemeten regen.
De bestuurder wordt geïnformeerd over
de inschakeling van de automatische
wisregeling door een enkele slag van de
ruitenwissers. Iedere keer als de
sensorgevoeligheid wordt verhoogd,
door de draaischakelaar van stand
1
naar stand2te draaien, is
deze zelfde slag zichtbaar.
De "Automatische wis-/wasregeling"
schakelt de normale wis-/wascyclus in,
waarna de automatische wisregeling
wordt hersteld.In geval van storing van de regensensor
kan de wissermodus worden
aangepast volgens de vereisten. Op
bepaalde versies wordt een storing van
de sensor aangegeven door het doven
van het symbool
op het display.
Het storingssignaal blijft actief tijdens de
werkingsduur van de sensor of tot de
inrichting wordt gereset.
Blokkering
Als de startinrichting naar de stand
STOP wordt gedraaid, terwijl
draaischakelaar A fig. 33 in1
of
2
staat, zal er, wanneer het voertuig
weer wordt gestart (startinrichting in
stand MAR), geen wiscyclus worden
uitgevoerd, ter bescherming van het
systeem. Deze tijdelijke blokkering
voorkomt onverhoedse activering van
de ruitenwissers wanneer de motor
wordt gestart (bijv. terwijl de voorruit
met de hand wordt gewassen of als de
ruitenwissers met ijs aan de voorruit
vastzitten).
De bestuurder kan de automatische
wisregeling op drie manieren
reactiveren:
❒door draaischakelaar A naar stand
en dan weer naar stand1of
2
te draaien;
❒door de hendel omhoog op de stand
MIST te zetten; of
34F1B0048C
31
❒door harder dan 5 km/h te rijden,
terwijl de sensor regen detecteert.
Wanneer de ruitenwisser weer
geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen,
wordt deze reactivering gemeld door
één wisslag van de ruitenwissers,
ongeacht de toestand van de voorruit.
BELANGRIJK Op voertuigen met een
automatische versnellingsbak en
regensensor wordt de automatische
wisregeling geblokkeerd als naar N
(Vrijstand) wordt geschakeld.
Uitschakeling
De bestuurder kan de automatische
wisregeling deselecteren via het menu
op het display of via het
Uconnect™-systeem, of door
draaischakelaar A fig. 33 naar een
tussenstand (1
of2te
draaien).
Servicestand
Dankzij deze functie kan de bestuurder
de wisserbladen eenvoudiger
vervangen, om ze ook tegen ijs en/of
sneeuw te beschermen.
Inschakelen
Schakel, om deze functie in te
schakelen, de ruitenwissers uit
(draaischakelaar A fig. 33 in stand
)
voordat u de startinrichting op STOP
zet. Deze functie kan alleen binnen
2 minuten nadat de startinrichting op
STOP is gezet ingeschakeld worden.
Beweeg, voor inschakeling van deze
functie, de hendel minstens een halve
seconde omhoog (onstabiele stand).
Elke keer dat de functie correct
ingeschakeld wordt, bewegen de
wisserbladen om de goede ontvangst
van het commando aan te geven.
Dit commando kan maximaal drie keer
herhaald worden. De volgende
commando's zullen worden genegeerd.
Indien, na gebruik van deze functie,
de startinrichting teruggezet wordt op
MAR met de wisserbladen in een
andere stand dan de ruststand
(onderaan op de voorruit), dan zullen ze
alleen terugkeren naar de ruststand
na een commando afkomstig van de
hendel (hendel omhoog, naar
onstabiele stand) of wanneer een
snelheid van 5 km/h wordt
overschreden.BELANGRIJK Zorg ervoor dat de
ruitenwissers vrij zijn van sneeuw of ijs,
voordat deze functie wordt
ingeschakeld en de motor wordt
gestart.
Uitschakeling
De functie wordt uitgeschakeld als:
❒2 minuten verstreken zijn nadat de
startinrichting op STOP werd gezet;
❒de startinrichting op MAR wordt
gezet en de wisserbladen in ruststand
staan;
❒de startinrichting op MAR wordt
gezet en het wiscommando is
uitgevoerd.
ACHTERRUITWISSER/
-SPROEIER
Draaischakelaar B weergegeven in fig.
33 kan in de volgende standen gezet
worden:
achterruitwisser gestopt
wissen met interval
continue werking, zonder pauze
tussen twee slagen.
De achterruitwisser kan op de volgende
manieren worden ingeschakeld:
❒wissen met interval met een pauze
van 2 seconden tussen twee slagen,
als draaischakelaar B in stand
staat en de ruitenwisser niet is
ingeschakeld;
32
WEGWIJS IN UW AUTO
❒synchroon wissen (op halve snelheid
van de ruitenwisser) als draaischakelaar
B in stand
staat en de ruitenwisser
is ingeschakeld;
❒continu wissen als draaischakelaar B
in stand
staat of als de
achteruitversnelling is ingeschakeld.
Duw de hendel naar het dashboard
(onstabiele stand) om de
achterruitsproeier in te schakelen. Blijf
op de hendel duwen om zowel de
achterruitsproeier als de
achterruitwisser automatisch in te
schakelen met een enkele beweging.
Door de hendel los te laten, maakt
de achterruitwisser drie slagen, zoals
beschreven voor de ruitenwisser. In de
stand
(achterruitwisser uit) wordt
de wis-/wascyclus na een pauze van 6
seconden voltooid met een enkele
slag. De automatische wis-/wasregeling
wordt niet uitgevoerd in de stand
.
Als de bestuurder een wasverzoek
langer dan 30 seconden aanhoudt,
wordt de wascyclus geblokkeerd, zoals
beschreven in de paragraaf
"Automatische wis-/wasregeling".
BELANGRIJK
20)Als de ruit schoongemaakt moet
worden, controleren of het systeem
uitgeschakeld is en of de startknop en de
sleutel op STOP staan.
BELANGRIJK
7)Gebruik de ruitenwisser nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. In dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwissers de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwissers
enkele seconden worden uitgeschakeld.
Als hierna de ruitenwisser niet meer werkt,
ook niet na de motor opnieuw te hebben
gestart, contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
8)Schakel de ruitenwissers niet in met van
de ruit opgeheven wisserbladen.
9)Schakel de regensensor niet in wanneer
het voertuig in een wasstraat wordt
gewassen.
10)Controleer of de functie correct is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit ligt.
33
❒OK: druk op deze knop om toegang
te krijgen tot de infoschermen of de
submenu's van een optie van het
hoofdmenu of om deze te selecteren.
Houd de knop 1 seconde ingedrukt om
de weergegeven/geselecteerde
functies te resetten.
HOOFDMENU
Het menu biedt de volgende functies:
❒TRIP
❒MOOD SELECTOR/GSI
❒VOERTUIGINFO
❒DRIVER ASSIST
❒AUDIO
❒PHONE
❒NAVIGATIE
❒WAARSCHUWINGEN
❒VOERTUIGINST.
Voertuiginst. (Voertuiginstellingen
wijzigen)
Met deze menuoptie kunnen de
instellingen gewijzigd worden voor:
❒"Display";
❒"Meeteenheid";
❒"Tijd en datum";
❒"Veiligheid"
❒"Veiligheid / Hulp";
❒"Lichten";
❒"Portieren+Vergrend."
Display
Bij het kiezen van de optie "Display"
wordt toegang verkregen worden tot de
instellingen/informatie met betrekking
tot: "Taal", "Zie telefoon", Zie navigatie",
"Automatische reset Trip B", "Herhaling
Mood Selector".
"Meeteenheid"
Selecteer optie "Meeteenheid" om de
meeteenheid te kiezen tussen:
"Eenheden van het Gemenebest",
"Metr.", "Gepersonalis.".
"Tijd en datum"
Selecteer optie "Tijd en Datum" om de
volgende instellingen te maken: "Stel
tijd in", "Formaat", Stel datum in".
"Veiligheid"
Selecteer optie "Veiligheid" om de
volgende instellingen te maken:
"AIRBAG passagier", "Piep snelheid",
"Piep veiligheidsgordel", "Hill Hold
Control".
Met de instelling "AIRBAG passagier"
kan de airbag aan passagierszijde
in-/uitgeschakeld worden:
❒Passagiersbescherming
ingeschakeld:deled
ONgaat
permanent branden op het
instrumentenpaneel.❒Passagiersbescherming
uitgeschakeld:deled
OFFgaat
permanent branden op het
instrumentenpaneel.
"Veiligheid / Hulp"
Zie voor mogelijke instellingen de
paragraafUconnect™in het
betreffende hoofdstuk.
"Lichten"
Selecteer optie "Lichten" om de
volgende instellingen te maken:
"Interieurverlichting", "Koplampsensor"
,"Follow me", "Koplampen tijdens
opening", "Autom. grootlicht",
"Daglichten", "Flanklichten".
"Portieren+Vergrend."
Selecteer optie "Portieren+Vergrend."
om de volgende instellingen te maken:
"Autoclose", "Port. open bij uitstapp.",
"Lichten bij sluiten", "Claxon bij sluiten",
"Claxon remote start", "Remote
port.ontgr", "Portierontgrendeling"
(versies met Keyless Entry), "Keyless
Entry".
49
Controlelampje Wat het betekent
iTPMS
Storing iTPMS
Het lampje gaat branden wanneer er een storing in het iTPMS wordt gedetecteerd. Als op een of meerdere
wielen geen sensoren zijn gemonteerd, verschijnt er een bericht op het display tot de oorspronkelijke
condities zijn hersteld.
WAARSCHUWING Rijd niet verder met een of meerdere lege banden, dit kan de bestuurbaarheid van de
auto in gevaar brengen. Breng het voertuig tot stilstand, voorkom bruusk remmen en sturen. Repareer de
band(en) onmiddellijk met behulp van de speciale bandenreparatiekit (zie de paragraaf “Fix&Go automatic
kit” in het hoofdstuk "Noodgevallen") en neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Lage bandenspanning
Het waarschuwingslampje gaat branden en er verschijnt een bericht om aan te geven dat de
bandenspanning lager is dan de aanbevolen waarde en/of dat de band langzaam spanning verliest. Onder
deze omstandigheden kunnen de optimale levensduur van de banden en het brandstofverbruik niet
gegarandeerd worden.
In elke situatie waarin op het display het speciale bericht wordt weergegeven, is het VERPLICHT om de
inhoud van de paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk "Technische gegevens" te raadplegen, en moeten de
aanwijzingen die u daarin vindt strikt worden opgevolgd.
In elke situatie waarin het speciale bericht op het display wordt weergegeven, de volgorde van de
aanwijzingen met betrekking tot elke band.
STORING ABS
Het lampje gaat branden om een storing van het ABS aan te geven. In dit geval blijft het remsysteem
normaal werken, maar zonder de extra prestaties van het ABS-systeem. Rijd zeer voorzichtig en wendt u
zo snel mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk.
55