Symbool Wat het betekent
STORING SCHEMERSENSOR
Het symbool gaat branden en er verschijnt een bericht op het display indien er een storing van de
schemersensor is. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
STORING REGENSENSOR
Het symbool gaat branden als er een storing van de regensensor is. Neem zo snel mogelijk contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
DEFECT START&STOP SYSTEEM
Het symbool gaat branden om een storing van het Start&Stopsysteem aan te geven. Op het display
verschijnt een speciaal bericht. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
STORING KEYLESS GO SYSTEEM
Het symbool gaat branden in geval van een storing van het Keyless Go-systeem. Neem zo snel mogelijk
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
65
Symbool Wat het betekent
KANS OP GLAD WEGDEK
Het symbool gaat branden wanneer de buitentemperatuur tot of onder de 3 °C zakt.
BELANGRIJK Indien er een storing is in de buitentemperatuursensor, worden de cijfers die de waarde
aangeven door streepjes vervangen.
STORING SNELHEIDSBEGRENZER
Het symbool gaat branden als er een storing van het Speed Limiter-systeem is. Neem zo snel mogelijk
contact op met het Fiat Servicenetwerk om de storing te laten verhelpen.
STORING 4x4 AANDRIJFSYSTEEM
Het symbool gaat branden om aan te geven dat er een storing is in het 4x4 aandrijfsysteem. Neem zo snel
mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
STORING BUITENVERLICHTING
Het symbool gaat branden om een storing van een van de volgende lichten aan te geven: dagverlichting
(DRL); parkeerlichten; stadslicht; richtingaanwijzers; mistachterlicht; achteruitrijlicht; kentekenverlichting,
remlichten.
De storing kan veroorzaakt zijn door een doorgebrande lamp, een doorgebrande zekering of een
onderbroken elektrische verbinding.
STORING AUTOMATISCH GROOTLICHT
Het symbool gaat branden om een storing van de automatische inschakeling van het grootlicht aan te
geven. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
66
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Symbool Wat het betekent
STORING BRANDTSOFNIVEAUSENSOR
Het symbool gaat branden in geval van een storing van de brandstofpeilsensor. Wendt u zich tot het Fiat-
servicenetwerk.
MOTOROLIE VERSLECHTERD
(waar aanwezig)
Dieselversies: het symbool gaat branden en wordt gedurende durende cycli van 3 minuten weergegeven
en met intervallen van 5 seconden tot de olie ververst is.
Het symbool wordt weergegeven tot het probleem is opgelost.
Benzineversies: het symbool wordt weergegeven en verdwijnt nadat de weergavecyclus is voltooid.
BELANGRIJK Na de eerste melding zal, bij elke start van de motor, het symbool blijven knipperen zoals
hiervoor is beschreven totdat de olie wordt ververst.
Het knipperen van het symbool moet niet als een storing in het voertuig worden beschouwd, maar wil de
bestuurder erop wijzen dat de motorolie moet worden ververst na een normaal gebruik van het voertuig.
De verslechtering van de motorolie wordt versneld als het voertuig veel gebruikt wordt voor korte ritten,
waardoor de bedrijfstemperatuur van de motor niet bereikt kan worden.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
19) 20)
STORING MOTOROLIEDRUKSENSOR
Het symbool gaat continu branden en er verschijnt een bericht op het display als er een storing van de
motoroliedruksensor is.
BELANGRIJK
19)Wanneer het symbool gaat branden, moet de verslechterde motorolie zo spoedig mogelijk, en in elk geval binnen 500 km nadat het
symbool voor het eerst ging branden, ververst worden. Veronachtzaming van bovenstaande aanwijzingen kan leiden tot ernstige schade aan
de motor en de garantie doen vervallen. Het aangaan van het symbool heeft niets te maken met de hoeveelheid olie in de motor, daarom
hoeft er geen motorolie worden bijgevuld als het gaat knipperen.
20)Als het symbool gaat knipperen tijdens het rijden, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
68
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Meldingen op het display
Melding op display
BLIND SPOT ASSISTBLIND-SPOT ASSIST-SYSTEEM
Geblokkeerde sensor: in geval van een storing van de sensor van het Blind
Spot Assist-systeem, wordt een melding op het display weergegeven. In dit geval
branden de leds op de buitenspiegels continu. Maak de bumper vrij van alle
obstakels of maak hem schoon.
Systeem niet beschikbaar: ingeval geen Blind Spot Assist-systeem aanwezig is,
wordt een melding op het display weergegeven. In dit geval branden de leds op
de buitenspiegels continu. De uitgebleven werking van het systeem kan te wijten
zijn aan onvoldoende spanning van de accu of andere storingen in de elektrische
installatie. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk om de
elektrische installatie te laten controleren.
Storing Blind Spot Assist-systeem: in geval van een storing van het Blind Spot
Assist-systeem, wordt een melding op het display weergegeven. In dat geval zijn
de leds op de buitenspiegels gedoofd. Er wordt ook een geluidssignaal
voortgebracht. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
DYNAMIC STEERING TORQUEDST SYSTEEM (Dynamic Steering Torque)
Een speciaal bericht wordt weergegeven in geval van storing van het DST-
systeem. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
PARK ASSISTACTIVE PARK ASSIST (waar aanwezig)
Tijdelijke storing parkeersensoren: een speciaal bericht wordt weergegeven,
in geval van een tijdelijke storing van de parkeersensoren. Als het probleem nog
aanwezig is na het reinigen van de zone van de parkeersensoren, contact
opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
Permanente storing parkeersensoren: een speciaal bericht wordt
weergegeven, in geval van een permanente storing van de parkeersensoren. De
uitgebleven werking van het systeem kan te wijten zijn aan onvoldoende spanning
van de accu of andere storingen in de elektrische installatie. Neem zo snel
mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
71
Het ESC-systeem maakt gebruikt van
de in het voertuig gemonteerde
sensoren om het traject te bepalen dat
de bestuurder wil volgen en vergelijkt
dit met het werkelijke traject van het
voertuig. Wanneer het werkelijke traject
afwijkt van het gewenste traject, grijpt
het ESC-systeem in om het overstuur
of onderstuur van het voertuig te
corrigeren.
❒Overstuur: treedt op wanneer het
voertuig meer draait dan
overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.
❒Onderstuur: treedt op wanneer het
voertuig minder draait dan
overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.
Ingreep van het systeem
De ingreep van het systeem wordt
aangegeven door het knipperen van het
lampje
op het instrumentenpaneel,
om de bestuurder te waarschuwen dat
de stabiliteit en de grip van de auto
kritiek zijn.
38) 39) 40) 41) 42)
TC-SYSTEEM (Traction
Control)
Het systeem grijpt automatisch in als
één of meer aandrijfwielen slippen, grip
verliezen op natte wegen (aquaplaning)
en bij het optrekken op glad,
besneeuwd of met ijzel bedekt wegdek.
Afhankelijk van de slipomstandigheden,
kunnen twee verschillende
regelsystemen worden geactiveerd:
❒als beide aangedreven wielen
doorslippen, grijpt het ASR-systeem in
door het door de motor doorgegeven
vermogen te reduceren;
❒als slechts één aangedreven wiel
slipt, wordt de BLD-functie (Brake
Limited Differential) geactiveerd,
waardoor het wiel dat slipt automatisch
afgeremd wordt (de werking van een
zelfblokkerend differentieel wordt
gesimuleerd). Hierdoor wordt
het motorkoppel dat overgebracht
wordt op het wiel dat niet slipt
verhoogt. Deze functie blijft actief ook
als de modi "Systemen gedeeltelijk
gedeactiveerd" en "Systemen
gedeactiveerd" geselecteerd zijn (zie
beschrijving op de volgende pagina's).
Ingreep van het systeem
De ingreep van het systeem wordt
aangegeven door het knipperen van het
lampje
op het instrumentenpaneel,
om de bestuurder te waarschuwen dat
de stabiliteit en de grip van de auto
kritiek zijn.
43) 44) 45) 46) 47)
PBA-SYSTEEM
(Hydraulic Brake Assist)
Het PBA-systeem is ontworpen om het
remvermogen van het voertuig tijdens
noodremmen te verbeteren.
Het systeem detecteert het
noodremmen door de snelheid en de
kracht waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt te controleren en past
vervolgens de optimale remdruk toe. Dit
kan de remweg verkorten en dus vormt
het PBA-systeem een aanvulling op
het ABS.
Er wordt maximale assistentie van het
PBA-systeem verkregen als het
rempedaal zeer snel wordt ingetrapt.
Tevens moet het rempedaal continu,
dus niet intermitterend, ingetrapt
worden tijdens het remmen, om zo veel
mogelijk uit het systeem te halen.
Verminder niet de druk op het
rempedaal zolang geremd moet
worden.
75
Het PBA-systeem wordt uitgeschakeld
wanneer het rempedaal wordt
losgelaten.
48) 49) 50)
HHC (Hill Hold Control)
SYSTEEM
Dit systeem is een onderdeel van het
ESC-systeem en assisteert de
bestuurder bij het wegrijden op
hellingen in de volgende gevallen:
❒op een helling- als het voertuig auto
stilstaat op een weg met een
hellingsgraad van meer dan 5% met
draaiende motor, ingetrapt rempedaal
en de versnellingsbak in de vrijstand
of met ingeschakelde versnelling
(andere dan achteruit);
❒op een afdaling: als het voertuig
stilstaat op een weg met een
hellingspercentage van meer dan 5%
met draaiende motor, ingetrapt
rempedaal en de versnellingsbak in de
achteruit geschakeld.
Tijdens het wegrijden houdt de
regeleenheid van het ESC-systeem de
wielen geremd, totdat het nodige
motorkoppel is bereikt om te kunnen
wegrijden, of in ieder geval maximaal 2
seconden, zodat de bestuurder de
tijd heeft om de rechtervoet van het
rempedaal naar het gaspedaal te
verplaatsen.Als na twee seconden niet wordt
weggereden, wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld en wordt de
remdruk geleidelijk gereduceerd.
Tijdens deze fase kan een typisch
mechanisch remgeluid gehoord
worden, wat aangeeft dat het voertuig
zich begint te verplaatsen.
51) 52)
DST SYSTEEM (Dynamic
Steering Torque)
De DST-functie gebruikt de integratie
van het ESC-systeem in de elektrische
stuurbekrachtiging om het
veiligheidsniveau van het hele voertuig
te verhogen.
In kritieke situaties (remmen in
verschillende gripomstandigheden),
regelt het ESC-systeem via de
DST-functie de besturing om een
aanvullende koppelverdeling te
implementeren op het stuurwiel, om de
bestuurder de meest correcte
manoeuvre voor te stellen.
De gecoördineerde actie van de
remmen en de stuurinrichting verhoogt
het gevoel van veiligheid en controle
over het voertuig.
53)
ERM-SYSTEEM
(Electronic Rollover
Mitigation)
Het systeem controleert de neiging van
de wielen om van de grond te komen
als de bestuurder extreme manoeuvres
uitvoert zoals snel bijsturen om een
obstakel te vermijden, met name onder
omstandigheden van een slecht
wegdek.
Als dergelijke omstandigheden zich
voordoen, grijpt het systeem in op de
remmen en het motorvermogen om de
mogelijkheid dat de wielen van de
grond komen te beperken. Het is niet
mogelijk om de neiging tot over de kop
slaan te voorkomen als het fenomeen
te wijten is aan redenen zoals rijden op
steile hellingen, botsing tegen
voorwerpen of andere voertuigen.
54)
TSC-SYSTEEM (Trailer
Sway Control)
Het systeem maakt gebruik van een
reeks sensoren die zich op het voertuig
bevinden om excessief slingeren van
de aanhanger te identificeren en de
noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te
nemen om dit op te lossen.
76
VEILIGHEID
48)Het PBA-systeem kan niet de door het
wegdek geboden grip boven de limieten
van de natuurkundige wetten laten
toenemen.
49)Het PBA-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
50)De capaciteiten van het PBA-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
51)Het Hill Hold Control-systeem is geen
parkeerrem; verlaat het voertuig daarom
nooit zonder de elektrische parkeerrem te
hebben ingeschakeld, de motor te hebben
afgezet en de eerste versnelling te hebben
ingeschakeld, zodat het voertuig in veilige
omstandigheden geparkeerd is (lees voor
nadere informatie de paragraaf "Parkeren"
in het hoofdstuk "Starten en rijden").
52)Er kunnen zich situaties voordoen op
geringe hellingen (minder dan 8%), met
beladen voertuig, waarin het Hill Hold
Control-systeem niet in werking treedt,
hetgeen kan leiden tot een kleine
achterwaartse beweging en een groter
risico van een aanrijding met een ander
voertuig of voorwerp. De bestuurder is in
elk geval verantwoordelijk voor een veilige
rijstijl.
53)Het DST-systeem dient als hulp voor
de bestuurder en ontslaat hem/haar niet
van de verantwoordelijkheid voor het
besturen van het voertuig.54)De prestaties van een voertuig met
ERM mogen nooit op onvoorzichtige of
gevaarlijke manier getest worden, met de
mogelijkheid dat de veiligheid van de
bestuurder of andere mensen in gevaar
komt.
55)Bij het trekken van aanhangers wordt
aanbevolen het stuurwiel uiterst voorzichtig
te bedienen. Overschrijd nooit de maximaal
toegestane belastingen (zie de beschrijving
in de paragraaf "Gewichten" in het
hoofdstuk "Technische gegevens").
56)Het TSC-systeem kan het slingeren niet
voor alle aanhangers voorkomen. Als het
systeem in werking treedt tijdens het rijden,
de snelheid minderen, het voertuig op
een veilige plaats tot stilstand brengen en
de lading correct verdelen om het slingeren
van de aanhanger te voorkomen.RIJHULPSYSTEMEN
In het voertuig kunnen de volgende
rijhulpsystemen aanwezig zijn:
❒BSA (Blind Spot Assist);
❒FBC (Full Brake Control);
❒iTPMS (indirect Tyre Pressure
Monitoring System).
Zie de volgende pagina's voor de
beschrijving van de werking van deze
systemen.
BSA (Blind Spot Assist)
SYSTEEM
Het voertuig kan uitgerust zijn met het
BSA-systeem (Blind Spot Assist) voor
de bewaking van de blinde hoek. Het
BSA-systeem maakt gebruik van twee
radarsensoren, die zich in de
achterbumper bevinden (aan elke kant
een - zie fig. 57), om de aanwezigheid
van voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motorfietsen, enz.) in de blinde hoeken
aan de achterkant van uw voertuig te
detecteren.
Het systeem waarschuwt de
bestuurder voor de aanwezigheid van
voertuigen in de detectiezone door
het aangaan, aan de betreffende zijde,
van het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel fig. 58, tegelijk klinkt
er een geluidssignaal.
78
VEILIGHEID
Wanneer het voertuig gestart wordt
gaat het waarschuwingslampje branden
om de bestuurder te melden dat het
systeem ingeschakeld is.
Sensoren
De sensoren worden ingeschakeld
wanneer willekeurig welke versnelling
vooruit wordt ingeschakeld bij een
snelheid hoger dan ongeveer 10 km/h,
of wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
De sensoren worden tijdelijk buiten
werking gesteld bij stilstaand voertuig
en de versnellingspook in stand P
(Parkeren - versies met automatische
versnellingsbak), of bij stilstaand
voertuig en ingeschakelde elektrische
parkeerrem (versies met
handgeschakelde versnellingsbak).
De detectiezone van het systeem dekt
ongeveer een rijbaan aan beide kanten
van het voertuig (ongeveer 3 meter).
Deze zone begint bij de buitenspiegel
en strekt zich over een lengte van
ongeveer 6 meter uit naar de
achterkant van het voertuig.
Wanneer de sensoren actief zijn,
bewaakt het systeem de detectiezones
aan beide kanten van de auto en
waarschuwt de bestuurder voor
eventuele aanwezigheid van voertuigen
in deze zones.Tijdens het rijden bewaakt het systeem
de detectiezone vanuit drie
verschillende punten (zijkant, achter en
voor) om te controleren of er een
melding naar de bestuurder moet
worden gezonden. Het systeem kan de
aanwezigheid van een voertuig in een
van deze drie zones detecteren.
BELANGRIJK Het systeem geeft de
aanwezigheid van een niet-bewegend
voorwerp (bijv. vangrails, palen, muren,
enz.) niet aan. Onder sommige
omstandigheden kan het systeem
echter in werking treden bij
aanwezigheid van dergelijke
voorwerpen. Dit is normaal en duidt niet
op een storing van het systeem.
BELANGRIJK Het systeem waarschuwt
de bestuurder niet over de
aanwezigheid van voertuigen die uit de
tegengestelde richting komen, in
naastgelegen rijbanen.
57)
Belangrijk
Indien er een aanhanger aan het
voertuig is bevestigd, dan moet het
systeem handmatig worden
uitgeschakeld via het betreffende menu,
om onterechte waarschuwingen te
voorkomen.
57F1B0093C
58F1B0094C
79