Gele symbolen
Symbool Wat betekent dat?
STORING ENGINE IMMOBILIZER-SYSTEEM/ INBRAAKPOGING
Storing Engine Immobilizer-systeem
Het symbool gaat branden om een storing van de Engine Immobilizer-systeem aan te geven.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Inbraakpoging
Het symbool gaat branden wanneer de startinrichting in de stand AAN wordt gezet, om een mogelijke inbraakpoging die
gedetecteerd is door het alarmsysteem aan te geven.
Elektronische sleutel niet herkend
Dit symbool wordt ingeschakeld wanneer de motor wordt gestart en de elektronische sleutel niet wordt herkend door het
systeem.
Storing alarmsysteem
Dit symbool verschijnt om een storing van het alarmsysteem aan te geven.
KANS OP GLAD WEGDEK
Het symbool gaat branden wanneer de buitentemperatuur tot of onder de 3 °C is gedaald.
MOTOROLIE IS VERSLECHTERD
(indien aanwezig)
Het symbool wordt slechts korte tijd weergegeven.
BELANGRIJK Na de eerste melding zal, bij elke start van de motor, het symbool blijven knipperen zoals hiervoor is beschreven
totdat de olie wordt ververst.
Het knipperen van het symbool moet niet als een storing in het voertuig worden beschouwd, maar wil de bestuurder erop wijzen
dat de motorolie z.s.m. dient te worden ververst. De verslechtering van de motorolie kwaliteit wordt versneld als het voertuig
veel gebruikt wordt voor korte ritten, waardoor de bedrijfstemperatuur van de motor niet bereikt kan worden.
Neem zo snel mogelijk contact op met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
19)
BELANGRIJK
19)Wanneer het symbool gaat branden, moet de verslechterde motorolie zo spoedig mogelijk, en in elk geval binnen 500 km nadat het symbool
voor het eerst ging branden, ververst worden. Het niet naleven van deze instructie kan leiden tot ernstige beschadiging van de motor en de garantie
ongeldig maken. Wanneer dit symbool gaat branden, betekent dit niet dat het oliepeil in de motor te laag is; u hoeft dus geen motorolie toe te
voegen als het lampje begint te knipperen.
62
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
BELANGRIJK Het systeem waarschuwt
de bestuurder niet over de aanwezigheid
van voertuigen die uit de tegengestelde
richting komen, in naastgelegen rijbanen.
Belangrijke opmerkingen
Als er een aanhanger aan de auto is
gekoppeld, wordt het systeem
automatisch buiten werking gesteld.
Om het systeem correct te laten werken
moet de zone van de achterbumper waar
de radarsensoren zich bevinden vrij
blijven van sneeuw, ijs en vuil afkomstig
van het wegdek.
Dek de zone van de achterbumper waar
de radarsensoren zich bevinden met geen
enkel voorwerp af (bijv. stickers,
fietsenrek, enz.).
Als na het kopen van het voertuig u het
sleepoog wilt installeren, moet u het
systeem deactiveren via het
Connectsysteem. Om toegang te krijgen
tot de functie moeten in het hoofdmenu
de volgende items in volgorde worden
geselecteerd: "Instellingen", "Veiligheid"
en "Alarm Blinde Hoek".
Achteraanzicht
Het systeem detecteert voertuigen die
uw voertuig van achteren aan beide
kanten naderen en de detectiezone aan
de achterkant binnenkomen met een
verschil in snelheid van minder dan
50 km/h ten opzichte van uw voertuig.Inhalen van voertuigen
Als een voertuig langzaam wordt
gepasseerd (met een verschil in snelheid
van minder dan ongeveer 25 km/h) en dit
voertuig gedurende ongeveer
1,5 seconde in de blinde hoek blijft, gaat
het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel aan de betreffende kant
branden.
Als het verschil in snelheid tussen beide
voertuigen hoger is dan ongeveer
25 km/h, gaat het lampje niet branden.
RCP (Rear Cross Path detection)
systeem
Dit systeem assisteert de bestuurder
tijdens achteruitrijmanoeuvres in geval
van beperkt zicht.
Het RCP-systeem bewaakt de
detectiezones aan beide zijden aan de
achterkant, om bewegende voorwerpen
die de zijkanten van het voertuig naderen
op een minimumsnelheid tussen
ongeveer 1 km/h en 3 km/h en
voorwerpen die bewegen op een
maximumsnelheid van 35 km/h, zoals
gebruikelijk is in parkeerzones.
De inwerkingtreding van het systeem
wordt de bestuurder gemeld met een
visuele en akoestische waarschuwing.
BELANGRIJK Indien de sensoren
afgedekt worden door voorwerpen of
voertuigen, zal het systeem de
bestuurder niet waarschuwen.
Bedieningswijze
Het systeem kan via het Connectsysteem
in- en uitgeschakeld worden. Om toegang
te krijgen tot de functie moeten in het
hoofdmenu de volgende items in
volgorde worden geselecteerd:
"Instellingen", "Veiligheid" en "Alarm
Blinde Hoek".
"Blind spot alert", "Visuele" modus
Wanneer het systeem is ingeschakeld,
wordt er een visuele waarschuwing
verzonden naar de deurspiegel aan de
zijde van het gedetecteerde voorwerp.
De visuele waarschuwing op de spiegel
zal knipperen als de bestuurder de
richtingaanwijzers aanzet, en daarmee de
intentie aangeeft om van rijstrook te
wisselen.
Deze waarschuwing wordt vast als de
bestuurder op dezelfde rijstrook blijft.
Uitschakeling "Blind spot alert" functie
Wanneer het systeem wordt
uitgeschakeld ("Blind spot alert" op
"OFF"), zullen de BSM- of RCP-systemen
noch akoestische noch visuele
waarschuwingen verzenden.
77
normale en volledige werking terugkeren.
Als de fout aanhoudt, contact op nemen
met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Melding storing van het systeem
Als het systeem wordt uitgeschakeld en
een speciaal bericht op het display wordt
weergegeven, dan is er een storing in
systeem aanwezig.
In dit geval kan er nog steeds met de auto
gereden worden, maar wordt toch
geadviseerd zo spoedig mogelijk contact
op te nemen met het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Melding radar niet beschikbaar
Als de omstandigheden zodanig zijn dat
de radar niet correct obstakels kan
detecteren, wordt het systeem
uitgeschakeld en verschijnt er een
speciaal bericht op het display. Dit
gebeurt meestal in het geval van slecht
zicht, zoals wanneer het sneeuwt of
zwaar regent.
De werking van het systeem kan ook
tijdelijk zijn verstoord door de
aanwezigheid van hindernissen op de
bumper, zoals modder, vuil of ijs. In die
gevallen verschijnt er een speciaal
bericht op het display en wordt het
systeem uitgeschakeld. Dit bericht kan
soms verschijnen onder omstandigheden
met hoge lichtreflectie (bijvoorbeeld in
tunnels met reflecterende wanden, of bijijs en/of sneeuw). Wanneer de
omstandigheden die de werking van het
systeem hebben beperkt ophouden, zal
het systeem naar een normale en
volledige werking terugkeren.
In enkele uitzonderlijke gevallen kan dit
speciaal bericht verschijnen als er in het
gezichtsveld van de radar geen voertuig
of object wordt gedetecteerd.
Als weersomstandigheden niet de echte
reden zijn achter dit bericht, controleer
dan of de sensor vuil is. Het kan namelijk
nodig zijn te reinigen of een eventuele
belemmering te verwijderen in de zone
die wordt getoond in fig. 69.
Als het bericht vaak verschijnt, zelfs in
afwezigheid van weersomstandigheden
als sneeuw, regen, modder of andere
belemmeringen, neem dan contact op
met het Alfa Romeo Servicenetwerk om
de sensoruitlijning te laten controleren.
Bij afwezigheid van zichtbare
belemmeringen, kan het reinigen van het
radaroppervlak, door handmatig de
decoratieve kapbekleding te verwijderen,
vereist zijn. Laat deze werkzaamheden
uitvoeren door het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Het wordt aanbevolen geen
toestellen, accessoires of
aerodynamische bevestigingen te
installeren voor de sensor of deze te
verduisteren op enige wijze, omdat dit decorrecte werking van het systeem in
gevaar kan brengen.
Alarm frontale botsing met actieve
remwerking
(indien aanwezig)
Als deze functie wordt geselecteerd,
worden de remmen bediend om de
snelheid van het voertuig te verminderen
bij mogelijke frontale botsingen.
Deze functie oefent extra remdruk uit als
de remdruk die de bestuurder uitoefent
niet volstaat om een potentiële frontale
botsing te voorkomen.
De functie is actief bij snelheden hoger
dan 7 km/h.
Rijden onder bijzondere
omstandigheden
Onder bepaalde rijomstandigheden, zoals
bijvoorbeeld:
rijden in de buurt van een bocht;
Het voertuig voor u is een rotonde aan
het verlaten;
voertuigen van kleine afmetingen
en/of niet met de rijstrook uitgelijnd;
andere voertuigen die van rijstrook
veranderen;
voertuigen die in dwarsrichting ten
opzichte van het voertuig rijden.
kan de activering van het systeem
onverwachts of vertraagd zijn. De
bestuurder moet daarom bijzonder
80
VEILIGHEID
Het TPMS-systeem informeert de
bestuurder over mogelijk onvoldoende
bandenspanning als deze om welke reden
ook onder de waarschuwingslimiet zakt,
waaronder de effecten van lage
temperatuur en normaal verlies van
bandenspanning.
Het TPMS zal stoppen met het aangeven
van onvoldoende bandenspanning
wanneer deze gelijk of hoger is dan de
voorgeschreven koude bandenspanning.
Dus als een onvoldoende
bandenspanning wordt gemeld (
waarschuwingslampje op
instrumentenpaneel brandt), verhoog dan
de bandenspanning tot de
voorgeschreven koude
spannningswaarde.
Het systeem wordt automatisch
geüpdatet en het waarschuwingslampje
dooft wanneer het systeem de
bijgewerkte waarden van de
bandenspanning ontvangt. Mogelijk moet
de auto maximaal 20 minuten met een
snelheid hoger dan 25 km/h rijden
voordat het TPMS deze informatie
ontvangt.
Werkingsvoorbeeld
Uitgaande van een voorgeschreven
koude bandenspanning (d.w.z. auto staat
minimaal 3 uur stil) van 2,3 bar, een
omgevingstemperatuur van 20°C en een
gedetecteerde bandenspanning van1,95 bar, resulteert een
temperatuurverlaging van -7°C in een
afname van de bandenspanning,
waardoor deze op ongeveer 1,65 bar
komt. Deze spanning is voldoende laag
om het
waarschuwingslampje in te
schakelen.
Het opwarmen van de banden door het
rijden met de auto kan de
bandenspanning tot ongeveer 1,95 bar
verhogen, maar het
waarschuwingslampje zal blijven
branden. In deze situatie, zal het lampje
slechts uitschakelen nadat de banden zijn
opgepompt tot de voorgeschreven koude
spanningswaarde voor de auto.
BELANGRIJK Het TPMS is ontworpen
voor standaardbanden en -wielen. De
voorgeschreven spanningen en de
daaruit volgende alarmdrempels die in
het TPMS zijn ingesteld, zijn gebaseerd
op de afmetingen van de banden die op
de auto zijn gemonteerd. Het gebruik van
reservewielen van een andere maat, type
en/of ontwerp dan de standaardwielen
kan leiden tot onregelmatige werking van
het systeem en beschadiging van de
sensoren. 'After-market' gemonteerde
wielen kunnen de sensoren beschadigen.
Het gebruik van after-market
afdichtmiddelen voor banden kan leiden
tot schade aan de sensoren van het Tyre
Pressure Monitoring Systeem (TPMS).Na gebruik van een after-market
afdichtmiddel voor banden, wordt
geadviseerd naar een werkplaats van het
Alfa Romeo Servicenetwerk te gaan om
de sensoren te laten controleren.
Monteer na controle en afstelling van de
bandenspanning altijd de ventieldop om
te voorkomen dat vocht en vuil
binnendringen die de sensoren van het
Tyre Pressure Monitoring Systeem
kunnen beschadigen.
MELDING ONVOLDOENDE
BANDENSPANNING
Als onvoldoende spanning bij een of meer
banden wordt gedetecteerd, gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden en worden
de speciale berichten op het display
weergegeven. Het systeem geeft de band
of banden met onvoldoende spanning
ook op grafische wijze aan. Er klinkt ook
een geluidssignaal.
Stop in dit geval de auto, controleer de
bandenspanning van elke band en blaas
ze op tot de voorgeschreven koude
bandenspanning, aangegeven op het
display of in het speciale TPMS menu.
83
Een lekke band of een doorgebrand lampje?
Soms kan een probleem uw reis in gevaar brengen.
De pagina's over noodsituaties kunnen u helpen om op
zelfstandige en kalme wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer
te bellen dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis landelijke of internationale universele
telefoonnummer bellen om het dichtstbijzijnde Alfa romeo
Servicenetwerk te vinden.
NOODGEVALLEN
ALARMKNIPPERLICHTEN........................142
EEN LAMP VERVANGEN.........................142
ZEKERINGEN VERVANGEN . . .....................148
BANDENREPARATIEKIT . . .......................153
NOODSTART................................156
AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER.............158
SLEPEN VAN VOERTUIG MET PECH..................158
SLEPEN VAN HET VOERTUIG......................159
ALARMKNIPPERLICHTEN
CONTROLE
57)
Druk op de knop fig. 133 om de
gevarenwaarschuwingslichten in of uit te
schakelen.
Wanneer de alarmknipperlichten werken,
knipperen de controlelampjes
en.
Wanneer u van het voertuig weg moet om
hulp te zoeken, blijven de
gevarenwaarschuwingslichten knipperen,
ook al staat de startinrichting in de
STOP-stand.
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld door
de wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt: neem de wettelijke
voorschriften in acht.
Noodremmen
De Alarmknipperlichten zijn ingeschakeld
en waarschuwingslampjes
en
verschijnen op het
instrumentenpaneel in het geval van
remmen voor een noodgeval en volgens
de modus geselecteerd door de “Alfa
DNA™” kiesschakelaar.
Wanneer de “Alfa DNA™” kiesschakelaar
in stand "n" of "a" staat, is de inschakeling
van de activeringsdrempel van de
alarmknipperlichten hoger, aan de andere
kant is de gevoeligheid van de activering
in stand "d" lager dan die in de "n" en "a"
modi.
De lichten gaan automatisch uit wanneer
het noodremmen ophoudt.
BELANGRIJK
57)Een langdurig gebruik van de
gevarenwaarschuwingslampjes kan ervoor
zorgen dat de accu leeg raakt.
EEN LAMP VERVANGEN
127) 128) 129)
58)
ALGEMENE INSTRUCTIESControleer alvorens een lamp te
vervangen of de contacten zijn
geoxideerd;
vervang doorgebrande lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen;
controleer na vervanging van een
gloeilamp in de koplamp altijd of de
koplampafstelling goed is;
als een lamp niet werkt, controleer
dan of de betreffende zekering is
doorgebrand alvorens de lamp te
vervangen. Om de zekeringen te vinden
wordt verwezen naar de paragraaf
“Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk.
BELANGRIJK In sommige specifieke
klimaatcondities zoals lage temperatuur,
vochtigheid of na het wassen van de auto,
kan er zich een dunne condenslaag
vormen op de interne oppervlakken van
de achterlichten en de koplampen. Dit
fenomeen verdwijnt na het inschakelen
van de lampen
13308016S0001EM
142
NOODGEVALLEN
REGELEENHEID ONDER OPSTAPTREDE PASSAGIERSSTOEL
FUNCTIE ZEKERING AMPÈRE
Elektrische ruitbediening voor (bestuurderszijde) F33 25
Elektrische ruitbediening
voor (passagierszijde) F34 25
Voeding Connect-systeem, Klimaatregeleing, Alarm, Elektrisch
inklapbare buitenspiegels, EOBD-systeem, USB-poortF36 15
Power Lock-systeem (Ontgrendeling portier bestuurderszijde -
voor sommige versies/markten), Portiersontgrendeling, Centrale
vergrendelingF38 20
15008036S0013EM
150
NOODGEVALLEN
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Juist onderhoud is essentieel voor een
lange levensduur van het voertuig onder
optimale omstandigheden.
Daarom heeft Alfa Romeo een reeks
controles en onderhoudsbeurten
opgesteld die op vaste
afstandsintervallen uitgevoerd moeten
worden en, voor bepaalde
versies/markten, op vaste
tijdsintervallen, zoals beschreven in het
Geprogrammeerd Onderhoudsschema.
Vóór elke onderhoudsbeurt is het altijd
noodzakelijk de aanwijzingen in het
Geprogrammeerd Onderhoudsschema
zorgvuldig op te volgen (bijv. regelmatige
controle van de vloeistofniveaus,
bandenspanning, enz.).
De servicebeurten van het
Geprogrammeerde Onderhoud worden
volgens een vast tijdsschema door het
Alfa Romeo Servicenetwerk uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken
tijdens het uitvoeren van de diverse
inspecties en controles van het
geprogrammeerd onderhoud, mogen
uitsluitend worden uitgevoerd na
uitdrukkelijke toestemming van de
eigenaar.BELANGRIJK De servicebeurten van het
Geprogrammeerde Onderhoud zijn door
de fabrikant voorgeschreven. Het niet
uitvoeren ervan kan het vervallen van de
garantie tot gevolg hebben.
Het is raadzaam het Alfa Romeo
Servicenetwerk onmiddellijk te
informeren over eventuele kleine
defecten en niet te wachten tot de
volgende servicebeurt.
PERIODIEKE CONTROLES
Elk jaar of elke1000km of vóór een
lange reis controleren en eventueel
bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof;
remvloeistofpeil (indien onvoldoende,
ga zo snel mogelijk naar een Alfa Romeo
Servicenetwerk);
ruitensproeiervloeistofpeil;
conditie en spanning banden;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
etc.);
werking ruitenwisser/-
sproeiersysteem en stand/slijtage van
wisserbladen.
Elke3.000km motoroliepeil controleren
en eventueel bijvullen.
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO
Als het voertuig onder een van de
volgende omstandigheden wordt
gebruikt:
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan
7-8 km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij lage
snelheden of als de auto lang niet wordt
gebruikt;
in het geval van een lange periode van
stilstand;
de volgende controles dienen vaker te
worden uitgevoerd dan aangegeven in
het Geprogrammeerd
onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen
voor/achter op conditie en slijtage
controleren;
slot van motorkap en achterklep op
aanwezigheid van vuil controleren,
schoonmaken en mechanismen smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat/brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen/slangen /bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
162
ONDERHOUD EN ZORG