GEPLAND ONDERHOUDSPROGRAMMA (benzineversies met 2.0 T4 MAir-motor)
De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 150.000 km/10 jaar, cyclisch
herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
km x 100015 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaren12345678 910
Laadtoestand van de accu controleren met het juiste
instrument●●●●●●●●●●
Controle condities/slijtage banden en eventuele
spanningsregeling; controle condities/vervallen opladen
snelle bandenreparatiekit (waar aanwezig)
●●●●●●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte,
interieur, dashboardkastje, lampjes instrumentenpaneel,
enz.) controleren
●●●●●●●●●●
De vloeistofpeilen controleren en eventueel bijvullen (1)●●●●●●●●●●
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren●●●●●●●●●●
Gebruik het diagnose-instrument om de werking van het
brandstoftoevoer-/motormanagementsysteem en emissies
te controleren
●●●●●●●●●●
Gebruik het diagnose-instrument om de verslechtering van
de motorolie te controleren (2)●●●●●●●●●●
(1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op schade.
(2) Als de kwaliteit van de olie volgens de voertuigdiagnose is verslechterd tot minder dan 20%, wordt vervanging van de motorolie en het filter
aangeraden.
164
ONDERHOUD EN ZORG
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA (2.2 JTD diesel motor versies)
De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 200.000 km/10 jaar, cyclisch
herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
km x 100020 40 60 80 100 120 140 160 180 200
Jaren12345678910
Laadtoestand van de accu controleren met het juiste
instrument●●●●●●●●●●
Controle condities/slijtage banden en eventuele
spanningsregeling; controle condities/vervallen opladen
snelle bandenreparatiekit (waar aanwezig)
●●●●●●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte,
interieur, dashboardkastje, lampjes instrumentenpaneel,
enz.) controleren
●●●●●●●●●●
De vloeistofpeilen controleren en eventueel bijvullen (1)●●●●●●●●●●
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren●●●●●●●●●●
De diagnosestekker gebruiken om de werking van het
brandstoftoevoer-/motormanagementsysteem en de
emissie te controleren; en voor bepaalde versies/markten,
de verslechtering van de motorolie (2)
●●●●●●●●●●
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van
carrosserie, bodemplaatbescherming, slangen en leidingen
(uitlaat, brandstof- en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen, slangen, bussen enz.)
●●●●●
(1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op schade.
(2) Als de kwaliteit van de olie volgens de voertuigdiagnose is verslechterd tot minder dan 20%, wordt vervanging van de motorolie en het filter
aangeraden.
167
Deze handeling mag uitsluitend worden
toegepast tot de correcte werking van de
oliepeilsensor is hersteld. Laat de
werking ervan herstellen door een erkend
centrum van het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Motorolieverbruik
67)
4)
Gewoonlijk ligt het maximaal
motorolieverbruik op 400 gram per
1000 km. Wanneer de auto nieuw is,
moet de motor ingereden worden.
Daarom is het motorolieverbruik pas
stabiel na de eerste 5000 ÷ 6000 km.
MOTORKOELVLOEISTOF
152)
68)
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
RUITENSPROEIERVLOEISTOF VOOR
VOORRUIT/KOPLAMPEN
153) 154)
Het ruitensproeierreservoir voor voorruit
en koplampen (waar beschikbaar) is
uitgerust met een telescopische vuller.
Verwijder, als het niveau te laag is, de
reservoirdop 4 en til de vuller op en vul devloeistof bij zoals vermeld in het
hoofdstuk "Technische gegevens".
BELANGRIJK Bij een laag vloeistofniveau
(dit wordt aangegeven door het aangaan
van het speciale symbool op het display
van het instrumentenpaneel) werkt het
systeem van de koplampsproeiers niet,
ook al blijven de ruitensproeiers werken.
REMVLOEISTOF
Controleer of de vloeistof op het
maximumniveau staat. Als het
vloeistofniveau in de tank onvoldoende
is, neem dan contact op met een Alfa
romeo Servicenetwerk om het systeem
te laten controleren.
OLIE VOOR INSCHAKELING
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
5)
Wend u voor de controle van het
transmissieolieniveau uitsluitend tot het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
NUTTIG ADVIES OM DE LEVENSDUUR
VAN DE ACCU TE VERLENGEN
Neem de volgende aanwijzingen in acht
om het snel ontladen van de accu te
voorkomen en de levensduur te
verlengen:
wanneer de auto wordt geparkeerd,
controleer dan of de portieren, de
motorkap en de achterklep goed
gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomendat de interieurverlichting blijft branden;
schakel de interieurverlichting uit: de
auto is in ieder geval uitgerust met een
systeem voor automatische
uitschakeling van de interieurverlichting;
houd accessoires (bijv. autoradio,
alarmknipperlichten, enz.) niet te lang
ingeschakeld wanneer de motor is
uitgezet;
maak voordat werkzaamheden aan de
elektrische installatie worden
uitgevoerd, de kabel van de minpool op
de accu los.
Als men na aanschaf van de auto
elektrische accessoires wil monteren die
constante voeding vereisen (alarm enz.),
of accessoires die de elektrische
installatie zwaar belasten, wordt
geadviseerd contact op te nemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk; het
gekwalificeerde personeel zal dan het
totale stroomverbruik van deze
accessoires beoordelen.
BELANGRIJK Start de motor na de accu
te hebben afgekoppeld en de
accuklemmen weer te hebben
aangesloten niet onmiddellijk, maar druk
op de startknop, zonder de pedalen aan
te raken, om het instrumentenpaneel in
te schakelen. Start vervolgens de motor.
Op het instrumentenpaneel blijft het
symbool
branden. Dit betekent dat
het stuur geïnitialiseerd moet worden.
173
De volgende instellingen kunnen worden
gewijzigd wanneer deze functie is
geselecteerd:
Synchronisatie met GPS tijd;
Tijd instellen;
Formaat tijd;
Datum instellen;
Instellingen herstellen.
Veiligheid
Om toegang te krijgen tot de functie
"Veiligheid", deze selecteren door te
draaien aan de Rotary Pad en te drukken
op de Rotary Pad om hem te activeren.
De volgende instellingen kunnen worden
gewijzigd wanneer deze functie is
geselecteerd:
Speed Limiter
Hiermee kunt u de functie
activeren/deactiveren en wordt u
gewaarschuwd dat u de ingestelde
snelheid heeft overschreden.
Speed Limiter - Instellen
Laat u de snelheidslimietwaarde
instellen. Door te draaien aan de Rotary
Pad, neemt de snelheid toe met 5 km/h,
bij het draaien, van minimaal 30 km/h tot
maximaal 180 km/h.
Forward Collision Warning
Hiermee kan men de reactiesnelheid van
het anti-collision-systeem selecteren. De
beschikbare opties zijn:
“Status": hiermee kunt u het systeem
activeren/deactiveren (waar voorzien);
"Mode": gebruikt om de volgende
bedieningsmodi in te stellen:
Waarschuwing-rem, Waarschuwing, uit
(waar aanwezig);
"Gevoeligheid": hiermee kunt u de
reactiesnelheid van het systeem op basis
van de afstand tot het obstakel
selecteren (dichtbij, gemiddeld, ver).
Lane Departure Warning
Deze functie kan gebruikt worden om de
"reactiesnelheid" van het Lane
Departure-systeem te selecteren. De
beschikbare opties zijn:
"Gevoeligheid": hiermee kunt u de
reactiesnelheid van het systeem
selecteren (hoog, laag).
Alarm blinde hoek
Met deze functie kunt u de
geluidswaarschuwing van voorwerpen in
de blinde vlek van de buitenspiegel
activeren/deactiveren.
Passagiersairbag(indien aanwezig)
Hiermee kan de werking van de airbags
aan passagierszijde voor in-/ of
uitgeschakeld worden. Door de functie te
openen informeert het systeem over de
status van activering/deactivering van de
airbags en vraagt de verandering van
status te bevestigen, druk op de Rotary
Pad wanneer u verder wilt gaan.De airbagstatus is zichtbaar via de led
naast het statuspictogram op het
dashboard.
Passagiersbescherming ingeschakeld: de
AAN LED gaat vast branden.
Passagiersbescherming uitgeschakeld:
de led UIT brandt permanent.
Alarm niet omgelegde gordel
Deze functie verschijnt alleen als de
gordelverklikker uitgeschakeld was en hij
opnieuw ingeschakeld kan worden.
Bestuurdersondersteuning
Om toegang te krijgen tot de functie
"Bestuurdersondersteuning", deze
selecteren door te draaien aan de Rotary
Pad en te drukken op de Rotary Pad om
hem te activeren.
Met deze functie zijn de volgende
instellingen mogelijk:
ParkSense
Met deze functie kan het type
waarschuwing dat door het
ParkSense-systeem wordt afgegeven
geselecteerd worden.
De beschikbare opties zijn:
“Modus”: de volgende opties zijn
beschikbaar in deze functie: “Geluid”, het
systeem meldt de bestuurder over de
aanwezigheid van een obstakel alleen
door middel van geluidssignalen, door
middel van de speakers in de auto of
“Geluid en beeld”, het systeem meldt de
216
MULTIMEDIA
ALFABETISCH REGISTER
"Alfa DNA"-systeem...........118
ABS (systeem)...............72
Accu ....................174
Accu opladen...............175
Achterbank.................21
Achteruitkijkcamera / dynamisch
raster..................135
Achteruitkijkspiegels...........24
Actieve veiligheidssystemen.......72
Active Cruise Control..........123
Afmetingen................190
AFS-functie.................28
Afsluiter van de brandstoftoevoer . .158
Airbag (SRS aanvullend
veiligheidssysteem).........103
Airbags
Frontairbags..............103
Zij-airbags...............107
Alarmknipperlichten...........142
Noodremmen.............142
Alarmsysteem...............14
ATV-systeem (Alfa™ Active Torque
Vectoring).................74
Automatische dual-zone
klimaatregeling.............33
Automatische versnellingsbak.....115
Bagageruimte...............38
Banden (bandenspanning).......188
Bandenreparatiekit...........153BEDIENINGSELEMENTEN.......206
Bedieningen op de tunnel......206
BEDIENINGSELEMENTEN OP HET
STUURWIEL..............209
BEDIENINGSLEMENTEN
Overzichtstabel
bedieningselementen op
stuurwiel................209
Bedieningspaneel en
boordinstrumenten...........42
Belangrijke informatie en
aanbevelingen.............220
Beschermingssystemen
inzittenden................86
Bijgeleverde velgen en banden.....187
Brandstofverbruik............198
BSM (Blind Spot Monitoring).......76
Buitenverlichting..............26
Carrosserie (reiniging en
onderhoud)...............180
CO2-emissie...............200
Contactslot.................12
Cruise-control...............121
Dagverlichting (DRL)...........27
De motor starten.............110
De sleutels.................11
Dimlicht...................26
Dimlicht (lamp vervangen).......145
Display....................44
DTC (systeem)...............72
Een aanhanger trekken
.........139
Een lamp vervangen...........142
Elektrisch schuifdak............36
Elektrisch slot (systeem).........17
Elektrische parkeerrem.........111
Elektrische ruitbediening.........35
Elektrische verwarming stuurwiel....24
Elektrische verwarming
voorstoelen . . .............20
ESC-systeem (Electronic Stability
Control)..................73
Forward Collision Warning
(systeem).................78
Gebruik van het Instructieboek......3
Gepland onderhoudsprogramma
(benzineversies met
2.0 T4 MAir-motor)..........164
GEPROGRAMMEERD onderhoud . . .162
Geprogrammeerd
onderhoudsschema (2.2 JTD
diesel motor versies).........167
Gescheiden inklapbare achterbank.......................21
Gewichten . . ...............191
Gordelspanners..............89
Krachtbegrenzers...........90
Grootlicht..................28
Automatische inschakeling
grootlicht................28
Grootlicht koplampen (lamp
vervangen)...............145