Page 89 of 200

DE MOTOR STARTEN
Het voertuig is uitgerust met een
elektronische startblokkering:
raadpleeg, als de motor niet wil starten,
paragraaf "Fiat CODE systeem" in het
hoofdstuk "Kennismaking met de auto".
DE MOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
Als de motor niet bij de eerste poging
start, draai dan de contactsleutel naar
de stand STOP alvorens de procedure
te herhalen.
Als, met de sleutel op MAR, het
symbool
op het display blijft
branden samen met het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel, dan wordt
geadviseerd de sleutel naar STOP te
draaien en dan weer naar MAR. Als het
waarschuwingslampje blijft branden,
probeer dan met de andere sleutels die
bij de auto zijn geleverd.Neem contact op met het Abarth
Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
15) 16)
110) 111)
GESTARTE MOTOR
OPWARMEN
Ga als volgt te werk:
rijd langzaam weg en laat de motor
bij gemiddelde toerentallen draaien.
Geef niet abrupt gas;
verlang in het begin geen maximale
prestaties. Wacht tot de wijzer van
de koelvloeistoftemperatuurmeter
begint te bewegen.
17)
DE MOTOR AFZETTEN
Draai de contactsleutel naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na
een zware rit wordt uitgezet, moet men
hem even stationair laten draaien om
hem "op adem" te laten komen.
Hierdoor kan de temperatuur in de
motorruimte dalen.
18)
BELANGRIJK
15)Tijdens de eerste gebruiksperiode
adviseren wij om overmatige belasting van
de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard
accelereren, lang rijden met hoge toeren,
abrupt remmen, enz.).
16)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR-ON staan als de motor is afgezet,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
17)Probeer, onder geen enkele
omstandigheid, de motor te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.
18)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
BELANGRIJK
110)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
111)Onthoud dat de rembekrachtiging en
de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.
87
Page 90 of 200

DE AUTO PARKEREN
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan
met wiggen of stenen.
Wacht op versies uitgerust met
automatische sequentiële
versnellingsbak tot de P wordt
weergegeven, voordat u het rempedaal
loslaat.
BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstand
(of, bij versies met automatische
sequentiële versnellingsbak, zonder
eerst de keuzehendel op P te hebben
geplaatst).
112)
HANDREM
De handrem 1 fig. 73 bevindt zich
tussen de voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen de
hefboom omhoog trekken tot de auto
niet meer kan bewegen.
113)
Bij aangetrokken handrem en
contactsleutel in de stand MAR, gaat
het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel branden.
Ga als volgt te werk om de handrem uit
te schakelen:
trek de hendel enigszins omhoog en
druk op de ontgrendelknop op de
hendel 1 fig. 73;
houd de knop ingedrukt en laat de
hendel zakken. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel zal doven.Trap het rempedaal in terwijl de
handrem wordt uitgeschakeld, om te
voorkomen dat de auto onbedoeld
beweegt.
BELANGRIJK
112)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
het voertuig achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als de auto wordt verlaten
en neem deze mee.
113)De auto moet geremd zijn na enkele
klikken van de hendel. Als dat niet het geval
is, contact opnemen met het Abarth
Servicenetwerk om hem te laten afstellen.1
73AB0A0076C
88
STARTEN EN RIJDEN
Page 91 of 200

GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Trap, om de versnellingen in te
schakelen, het koppelingspedaal
volledig in en schakel de hendel in de
gewenste stand (het schema is
aangegeven op de pookknop fig. 74).
114)
19)
Beweeg, om vanuit de vrijstand de
achteruitversnelling R in te schakelen,
de pook naar rechts en vervolgens naar
achteren.BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig worden
ingeschakeld. Wacht bij draaiende
motor minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingetrapt
alvorens de achteruit in te schakelen
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
BELANGRIJK
114)Trap het koppelingspedaal helemaal
in om op juiste wijze te schakelen. Daarom
is het van fundamenteel belang dat er
niets onder het pedaal ligt: let erop dat de
matten vlak liggen en dat ze de slag van de
pedalen niet hinderen.
BELANGRIJK
19)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak.
GEBRUIK VAN DE
AUTOMATISCHE
SEQUENTIËLE
VERSNELLINGSBAK
(waar aanwezig)
Het voertuig kan worden uitgerust met
een elektronisch geregelde
handgeschakelde versnellingsbak met
twee bedieningsmodi: "MANUAL"
(handgeschakeld) en "AUTO"
(automatisch).
Bij stationair draaiende motor en de
sleutel in de stand MAR (elektrische
verbruikers vanaf contactsleutel
ingeschakeld), verschijnt op het display
de ingeschakelde versnelling en de
actieve bedieningswijze (automatisch =
AUTO of handmatig = geen weergave).
74AB0A0301C75AB0A0334C
89
Page 92 of 200

DE AUTO STARTEN
OPMERKINGEN
Tijdens het starten stelt het systeem
zichzelf in op de AUTO modus.
Met gebruik van de knoppen 1, N,
R, met ingetrapt rempedaal, kunnen de
eerste versnelling, de vrijstand (N) of
de achteruitversnelling (R) worden
ingeschakeld.
Als de knoppen 1, N, R worden
gebruikt, zonder dat het rempedaal is
ingetrapt, verandert het systeem niet
van versnelling.
Met de hendels aan het stuurwiel
kunnen geen versnellingen worden
ingeschakeld, zelfs niet als het
rempedaal wordt ingetrapt.
Als de motor wordt afgezet, terwijl
de modus SPORT of NORMAL is
geactiveerd, wordt de eerder ingestelde
modus weer ingeschakeld als de
motor opnieuw wordt gestart.BEDIENINGSWIJZE
De versnellingsbak/transmissie kan op
twee manieren worden bediend:
de eerste is handmatig (MANUAL).
In deze modus beslist de bestuurder
direct wanneer moet worden
geschakeld, door de hendel "+" fig. 76
aan het stuurwiel te gebruiken om op te
schakelen of de hendel "–" om terug
te schakelen. Als het verzoek door het
systeem geaccepteerd wordt, en van
versnelling is veranderd, toont het
display de nieuw ingeschakelde
versnelling.
de tweede is volledig automatisch
(AUTO), waarbij het systeem beslist
wanneer er geschakeld wordt. Het blijft
echter mogelijk om met de pook te
schakelen zonder deze werking uit te
schakelen: met dit “schakeladvies”
wordt de automatische modus tijdelijk
uitgeschakeld om de door de
bestuurder gewenste versnelling in te
schakelen.
20)
Druk op de knop A/M op het paneel
van de versnellingsbak fig. 75, om
de automatische werking (AUTO) in of
uit te schakelen; inschakeling wordt
aangegeven met het woord AUTO en
de op het display weergegeven
ingeschakelde versnelling. Als de AUTO
modus is uitgeschakeld, gaat de
versnellingsbak over op de handmatige
modus (MANUAL).
"Kick Down" functie
Er is ook een "Kick Down” functie
beschikbaar: indien nodig (bijvoorbeeld
tijdens het inhalen), wanneer het
gaspedaal volledig voorbij het stroeve
punt wordt ingetrapt, schakelt het
systeem een of meer versnellingen
terug (als het motortoerental dit
toestaat) om het geschikte vermogen
en koppel voor de door de bestuurder
verzochte acceleratie te leveren.
76AB0A0335C
90
STARTEN EN RIJDEN
Page 93 of 200

DE MOTOR STARTEN
Trap het rempedaal in om de motor te
starten: het systeem schakelt de
vrijstand (N) automatisch in. Als de
startprocedure is voltooid, kunt u de
eerste (1) of de achteruitversnelling (R)
inschakelen, door het rempedaal
ingetrapt te houden en op de knop 1 of
R op het paneel van de versnellingsbak
te drukken om, respectievelijk, de
eerste en achteruitversnelling in
te schakelen.
WEGRIJDEN MET DE
AUTO
Wegrijden kan zowel in de 1e als de 2e
versnelling gedaan worden (aanbevolen
op ondergronden met slechte grip),
maar ook in de achteruitversnelling (R).
De versnellingen kunnen alleen
ingeschakeld worden als het rempedaal
wordt ingetrapt.
Ga als volgt te werk:
trap het rempedaal in;
druk op de knop 1 op het paneel
van de versnellingsbak;
bedien de hendel "+" aan het
stuurwiel met ingetrapt rempedaal
(alleen om in de tweede versnelling weg
te rijden);
laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in (als het pedaal snel tot het
einde van zijn slag wordt ingetrapt en
ASR - indien aanwezig - is
uitgeschakeld, kan “sportief” worden
weggereden).
Inschakeling achteruitversnelling
(R)
Druk op de knop R op het paneel van
de versnellingsbak in plaats van op
de knop 1 om de achteruitversnelling in
te schakelen. Het systeem geeft een
geluidssignaal af, als de
achteruitversnelling is ingeschakeld.
Inschakeling vrijstand (N)
Druk op de knop (N) om de vrijstand in
te schakelen.
De vrijstand (N) kan alleen worden
ingeschakeld als het gaspedaal niet
wordt ingetrapt, ongeacht de stand van
het rempedaal (al dan niet ingetrapt).
In ieder geval wordt het intrappen
van het rempedaal aanbevolen.
GELUIDSSIGNAAL
Om veiligheidsredenen gaat er een
zoemer af als de auto geparkeerd
wordt met de versnellingsbak in de
vrijstand (N) (dit signaal wordt
afgegeven wanneer de contactsleutel in
de stand STOP wordt gedraaid).Bij stilstaande auto, draaiende motor en
ingeschakelde versnelling (1e), (2e) of
(R) klinkt er een geluidssignaal en wordt
de transmissie automatisch in de
vrijstand (N) gezet wanneer:
het gas- en/of rempedaal minstens
3 minuten niet wordt ingetrapt;
het rempedaal langer dan 10
minuten wordt ingetrapt;
het bestuurdersportier wordt
geopend en het gas- of het rempedaal
minstens 1,5 seconden niet wordt
ingetrapt;
er een storing is gedetecteerd in de
versnellingsbak.
DE AUTO PARKEREN
De 1e versnelling of de achteruit moet
ingeschakeld zijn met de voet op het
rempedaal en, indien op een helling,
moet de handrem gebruikt worden om
veilig te kunnen parkeren. Wacht tot
de ingeschakelde versnelling van het
display verdwijnt, voordat u het
rempedaal loslaat.
BELANGRIJK Laat de auto NOOIT
achter met de versnellingsbak in de
vrijstand (N).
91
Page 94 of 200

BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Houd het rempedaal altijd ingetrapt
bij stilstaande auto en ingeschakelde
versnelling, totdat wordt weggereden;
laat vervolgens het rempedaal los en
geef geleidelijk gas.
Houd de versnellingsbak in de
vrijstand (N) als de auto lang stilstaat
met een draaiende motor.
Om de werking van de koppeling te
sparen mag men het gaspedaal niet
gebruiken om de auto stil te houden
(bijv. bij stilstand op een helling); door
oververhitting kan de koppeling
beschadigd raken. Gebruik in dit geval
het rempedaal of de handrem en
bedien het gaspedaal alleen als u klaar
bent om weg te rijden.
Gebruik alleen de 2e versnelling voor
meer controle over de auto als op glad
wegdek wordt weggereden.
Als de achteruitversnelling (R) is
ingeschakeld, dan mag men pas de 1e
versnelling (of omgekeerd) inschakelen,
als de auto volledig stilstaat en met
het rempedaal ingedrukt;
Ook al wordt het beslist afgeraden,
als het om onvoorziene redenen nodig
mocht zijn om, terwijl men een helling
afrijdt, de auto met de versnellingsbak
in de vrijstand (N) te zetten, zal het
systeem bij een schakelverzoek
automatisch de beste versnelling op
basis van de huidige voertuigsnelheid
kiezen, om het motorkoppel op de
juiste manier op de wielen over te
brengen.
Indien nodig kan bij uitgezette motor
de 1e versnelling, de achteruit (R) of
de vrijstand (N) ingeschakeld worden
met de contactsleutel in de stand MAR
en ingetrapt rempedaal. In dit geval
wordt aanbevolen minstens 5
seconden te wachten voordat er
opnieuw wordt geschakeld, om
beschadiging van het hydraulische
systeem en met name de pomp te
voorkomen.
Als het gaspedaal volledig en snel
wordt ingetrapt, wordt een functie
geactiveerd waarmee "sportief" kan
worden weggereden.
Door bij het wegrijden op een helling
geleidelijk en vervolgens volop gas te
geven na de handrem of het rempedaal
te hebben losgelaten, kan de motor
op een hoger toerental draaien en
kunnen steilste hellingen met een
merkbaar hoger koppel worden
opgereden.
BELANGRIJK
20)Door onjuist gebruik van de hendels
(hendels naar het dashboard geduwd)
kunnen de hendels afbreken.
92
STARTEN EN RIJDEN
Page 95 of 200

SPORT FUNCTIE
Wanneer de SPORT-knop 1 fig. 77
wordt ingedrukt, wordt de sportfunctie
ingeschakeld. Hierdoor wordt de motor
gevoeliger voor de bediening van het
gaspedaal, wordt er meer motorkoppel
geleverd en is er meer kracht nodig
voor de bediening van het stuurwiel.
Wanneer de functie ingeschakeld
is, gaat het woord SPORT 1 fig. 78 op
het display branden en op het
instrumentenpaneel verschijnt een
speciaal scherm.
Druk nogmaals op de knop om de
functie uit te schakelen en de normale
rij-instelling te herstellen.BELANGRIJK Wanneer de SPORT-
knop wordt ingedrukt, is de functie na
ongeveer 5 seconden actief.
BELANGRIJK Tijdens het accelereren,
wanneer de SPORT-functie wordt
gebruikt, kan het stuur enigszins trillen,
wat kenmerkend is voor een sportieve
instelling.
PARKEERSENSOREN
(waar aanwezig)
Parkeersensoren bevinden zich in de
achterbumper; zij detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter het
voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een audiovisueel
signaal. Het geluid kan intermitterend of
constant klinken, afhankelijk van de
afstand tot het obstakel.
INSCHAKELEN
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het voertuig
dichter bij het obstakel komt.
GELUIDSSIGNAAL
Wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld en er bevindt zich een
obstakel achter de auto, wordt een
geluidssignaal afgegeven. De frequentie
neemt toe, naarmate de afstand van
de bumper tot het obstakel afneemt, tot
het signaal continu klinkt wanneer de
afstand kleiner is dan 30 cm.
77AB0A0351C
1
78AB0A0360C
93
Page 96 of 200

Meetbereik
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van het
voertuig niet gedetecteerd worden en
kunnen zo schade aan het voertuig
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
115)
21) 22)
AANWIJZINGEN OP HET
DISPLAY
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm
weergegeven in fig. 79 op het display.Naast het geluidssignaal wordt
informatie over de aanwezigheid van en
de afstand tot het obstakel visueel op
het display van het instrumentenpaneel
weergegeven. De gekleurde bogen
aan de achterkant van de auto geven
aan dat een obstakel is gedetecteerd.
Het systeem duidt een gedetecteerd
obstakel aan door een boog weer
te geven als functie van de afstand en
de positie van het obstakel ten opzichte
van de auto. Als een object aan de
achterkant van de auto is gedetecteerd
(aan de zijkant of in het midden), wordt
op het display een knipperende boog
in de desbetreffende zone
weergegeven en klinkt een
intermitterende pieptoon. Als de auto
het obstakel nadert, worden op het
display een of meerdere knipperende
bogen weergegeven die de auto
naderen en gaat de pieptoon steeds
sneller tot hij continu klinkt. De kleur op
het display is afhankelijk van de afstand
tot en de plaats van het obstakel.
Naarmate de afstand van de auto tot
het obstakel kleiner wordt, veranderen
de bogen van geel naar knipperend
rood (aan de rechterkant, in het midden
of aan de linkerkant).
BELANGRIJK
21)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
22)Voor werkzaamheden aan de bumper
in de buurt van de sensoren, dient u zich
uitsluitend tot het Abarth Servicenetwerk te
wenden. Werkzaamheden aan de bumper
die niet goed worden uitgevoerd, kunnen
de werking van de sensoren in gevaar
brengen.
79AB0A0390C
94
STARTEN EN RIJDEN