Page 209 of 267

Verzorging van de auto207controlelamp A 3 98 en er een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐
tion Center verschijnt.
Een reservewiel of tijdelijk reserve‐
wiel heeft geen druksensor. Het
bandenspanningscontrolesysteem
werkt niet op deze wielen. Voor de
overige drie wielen blijft het banden‐ spanningscontrolesysteem in
werking.
Controlelamp w en het bijbehorende
bericht blijven actief totdat de banden op de juiste bandenspanning zijn
gezet.
Driver Information Center 3 103.
Boordinformatie 3 104.
Lekke band Een lekke band of een veel te lage
bandenspanning wordt aangegeven door het oplichten van controlelamp
w samen met C 3 99 en een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐
tion Center. Stop de auto en schakel
de motor uit.
Bandenspanning 3 251, Bandenre‐
paratieset 3 209, Reservewiel
3 215, Wiel verwisselen 3 213.Inleerfunctie
Na het repareren van een lekke band
en het weer op spanning brengen van de banden moet het bandenspan‐
ningscontrolesysteem opnieuw bere‐
kenen.
Bandenspanning 3 251, bandenre‐
paratieset 3 209.
Selecteer onderweg het menu
Bandenspanning op het Driver Infor‐
mation Center door de knop op het
uiteinde van de wisserhendel in te
drukken. Houd de knop gedurende
ongeveer vijf seconden ingedrukt om
het systeem opnieuw te laten bereke‐
nen. Een bijbehorend bericht
verschijnt in het Driver Information
Center.
Voor het voltooien van de inleerpro‐
cedure moet u wellicht enkele minu‐
ten met een snelheid van meer dan
40 km/u rijden. Het systeem kan
tijdens deze tijd alleen beperkte infor‐
matie verstrekken.
Wanneer tijdens het inleren proble‐
men optreden, blijft controlelamp w
branden en wordt een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center weergegeven.
Driver Information Center 3 103.
Boordinformatie 3 104.
Algemene informatie
Gebruik van sneeuwkettingen of in de handel verkrijgbare vloeibare
bandenreparatiesets kan de werking
van het systeem nadelig beïnvloe‐
den. Gebruik door de fabriek goedge‐
keurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 209, Sneeuw‐
kettingen 3 209.
Page 210 of 267

208Verzorging van de autoExterne zendinstallaties met een
hoog vermogen kunnen storingen in
het bandenspanningscontrolesys‐
teem tot gevolg hebben.
Elke keer bij het verwisselen van de
banden moeten de sensoren van het
bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
den door een werkplaats.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van twee-drie mm (vier mm voor
winterbanden) is bereikt.
Omwille van de veiligheid wordt het
aanbevolen dat de profieldiepte van
de banden op één as onderling niet
meer dan twee mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan een van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de
slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van de band.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te vervangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de
snelheidsmeter en de voorgeschre‐
ven bandenspanning geherprogram‐
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Na montage van banden met een
andere bandenmaat de sticker met
de bandenspanning laten vervangen.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of velgen kan tot ongeluk‐ ken leiden en maakt de typegoed‐keuring van het voertuig ongeldig.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐ mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Page 211 of 267

Verzorging van de auto209Als geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de aangedreven as.
Bij modellen met dubbele banden
achter zijn sneeuwkettingen alleen op de buitenste banden toegestaan.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
15 mm buiten het loopvlak en de
binnenkant van de band uitsteken.9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Wieldoppen op stalen velgen kunnentegen delen van de sneeuwketting
aankomen. In dit geval wieldoppen
verwijderen.
Sneeuwkettingen mogen alleen
worden gebruikt bij snelheden tot
50 km/u en mogen bij het rijden over
sneeuwvrije wegen slechts korte tijd
worden gebruikt, omdat ze op een
harde ondergrond snel slijten en
kunnen knappen.
Sneeuwkettingen mogen niet worden
gebruikt op het compacte reservewiel of op wielen met een andere maat
dan die welke af fabriek zijn aange‐
bracht.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden
verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
vier mm of die in de bandwang dichtbij
de velg zitten, kunnen niet met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij een lekke band:
Page 212 of 267

210Verzorging van de autoTrek de handrem aan en schakel
neutraal (handgeschakelde versnel‐
lingsbak) of N (geautomatiseerde
versnellingsbak) in.
De bandenreparatieset zit onder de
voorstoel. Stoel geheel naar voren
schuiven en de rugleuning neerklap‐
pen om de set te pakken.
1. Haal de bandenreparatieset onder de voorstoel uit.
2. Verwijder de compressor.
3. Verwijder de voedingskabel(s) en de luchtslang uit de opbergvak‐
ken aan de onderkant van de
compressor.4. Luchtslang van de compressor op
de fles afdichtmiddel schroeven.
5. Fles afdichtmiddel in de houder op de compressor plaatsen.
Compressor dusdanig in de buurt
van de band aanbrengen dat de
fles afdichtmiddel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang voor het afdichtmiddel op het ventiel van
de band.
8. Zet de wipschakelaar op de compressor in de stand O.
9.
De rode voedingskabel < op de
compressor op de starthulpaan‐
sluiting 3 218 aansluiten.
Let op
Afhankelijk van het model kan de
starthulpaansluiting zich aan de
linker- of rechterkant van de motor‐
ruimte bevinden.
Page 213 of 267
![OPEL MOVANO_B 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch) Verzorging van de auto211
10.De andere zwarte ] voedingska‐
bel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging.
Let op
Afhankelijk van het type OPEL MOVANO_B 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch) Verzorging van de auto211
10.De andere zwarte ] voedingska‐
bel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging.
Let op
Afhankelijk van het type](/manual-img/37/21720/w960_21720-212.png)
Verzorging van de auto211
10.De andere zwarte ] voedingska‐
bel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging.
Let op
Afhankelijk van het type bandenre‐
paratieset kan het nodig zijn om de
enkelvoudige voedingskabel op de voedingsaansluiting van de sigaret‐
tenaansteker aan te sluiten.
Bij dit type zullen de rode < en
zwarte ] voedingskabels niet
aanwezig zijn.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
11. Zet de wipschakelaar van de compressor in de stand I. De band
wordt nu met afdichtmiddel
gevuld.
12. De drukmeter van de compressor
slaat kortstondig uit tot zes bar.
De druk begint daarna weer te
dalen.
13. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
14. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen tien minuten
worden bereikt. Bandenspanning
3 251. Schakel na het bereiken
van de juiste spanning de
compressor uit door de wipscha‐
kelaar in de stand O te zetten.
Wordt de voorgeschreven bandenspanning niet binnen
tien minuten bereikt, verwijder
dan de bandenreparatieset. Auto
één wielomwenteling verrijden
(ca. twee meter). Sluit de banden‐ reparatieset weer aan en zet de
vulprocedure tien minuten lang
door. Wordt de voorgeschreven
bandenspanning dan nog niet
Page 214 of 267

212Verzorging van de autobereikt, dan is de band te ernstig
beschadigd. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Bouw eventueel de te hoge
bandenspanning af via de knop
naast de manometer.
De compressor niet langer dan
tien minuten laten werken.
15. Bandenreparatieset losmaken.
16. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
17. Etiket met toelaatbare maximum‐ snelheid van de fles met afdicht‐
middel halen en in het zicht van de bestuurder aanbrengen.
18. Schroef de vulslang voor het afdichtmiddel op de vrije koppe‐
ling van de fles afdichtmiddel.
Hierdoor wordt voorkomen dat er afdichtmiddel uit de fles stroomt.
Fles met afdichtmiddel in de plas‐
tic zak doen. Bandenreparatieset
onder de voorstoel opbergen.
19. Onmiddellijk verder rijden zodat het afdichtmiddel zich gelijkmatig
over de binnenkant van de band
kan verspreiden. Na ca. tien km
rijden – uiterlijk na tien minuten –
stoppen en de bandenspanning
met de compressor controleren.
Hiervoor de luchtslang van de
compressor rechtstreeks op
bandventiel en compressor
schroeven.
20. Bij een bandenspanning hoger dan 3,1 bar de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen totdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 3,1 bar niet verder rijden met
de auto. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
21. Bandenreparatieset onder de voorstoel opbergen.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, deze
minimaal 30 minuten lang uitscha‐
kelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van zeven bar.
Let op de vervaldatum van de set. Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel
zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
Page 215 of 267

Verzorging van de auto213Wiel verwisselen
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 209.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Trek de handrem aan en schakel
de eerste versnelling of de
achteruitversnelling (handge‐
schakelde versnellingsbak) of N
(geautomatiseerde versnellings‐
bak) in.
● Schakel het luchtveringssysteem
uit 3 142.
● Reservewiel verwijderen 3 215.
● Nooit meer dan één wiel tegelij‐ kertijd verwisselen.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van
bandenpech en niet voor de jaar‐
lijkse montage van winter- of
zomerbanden.
● De krik is onderhoudsvrij.● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Bij een opgekrikte auto de motor niet starten.
● Wielbouten/-moeren en de schroefdraden ervan vooraf‐
gaand aan montage van wiel
reinigen.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
1. Wieldop met meegeleverde haak loshalen. Boordgereedschap
3 203.
Verwijder afhankelijk van de auto
eerst de bout-/moerdoppen met
de hand en dan de wieldop of druk
op de met pijlen aangegeven
punten op de wieldop en draai
deze los.
Achterwielaandrijving, met
dubbele achterbanden: Haal de
ventielverlenger van het achter‐
wiel binnen.
2. Breng de wielsleutel aan (zet afhankelijk van de auto de wiel‐
sleutel op de adapters), contro‐
leer of deze goed zit en draai elke wielbout/-moer een halve slag los.
Page 216 of 267

214Verzorging van de auto
3. Auto's met voorwielaandrijving:Bevestig mits aanwezig de verho‐
ger aan het hefplateau wanneer u een voorwiel verwisselt.
Auto opkrikken door de hefpla‐
teautap (boordgereedschap
3 203) recht onder het kriksteun‐
punt plaatsen dat zich het dichtst bij het te verwisselen wiel bevindt.
Erop letten dat de krik goed onder
het kriksteunpunt staat. De krik‐
voet dient loodrecht onder het
kriksteunpunt op de grond te
staan en wel zo dat de krik niet
kan wegglijden.
Wielsleutel aan de krik bevestigen en de auto (max. 3 cm) met de
sleutel opkrikken totdat het wiel
van de grond komt.
Auto's met achterwielaandrijving:
Ga te werk zoals beschreven in de
gebruiksaanwijzing bij de hydrau‐
lische krik (boordgereedschap
3 203) en zet de vereiste onder‐
delen volgens de specificaties in
elkaar.
Adapter plaatsen bij het krikgat
dat het dichtst bij het desbetref‐
fende wiel zit.
Erop letten dat de krik goed onder
het kriksteunpunt staat. De kop
van de krik moet op een lijn met
het krikgat zijn. Krik oppompen
door op de wielsleutel/adapters te drukken, om de grondplaat goed
te plaatsen.
De auto (max. 3 cm) met de wiel‐
sleutel opkrikken totdat het wiel
van de grond komt.
4. Wielbouten/-moeren geheel losdraaien en met een doek
schoonvegen.
Wielbouten/-moeren bewaren op
een plek waar de schroefdraden
niet verontreinigd raken.
5. Wiel verwisselen.
6. Wielbouten/-moeren indraaien.
7. Auto omlaagbrengen.
8. Breng de wielsleutel aan (zet afhankelijk van de auto de wiel‐
sleutel op de adapters), contro‐
leer of deze goed zit en haal elke
wielbout/-moer kruislings aan.
Aanhaalkoppel is: 172 Nm (voor‐
wielaandrijving), 235 Nm (achter‐
wielaandrijving met dubbele
banden achter), 264 Nm (achter‐
wielaandrijving met enkele
banden achter).