
De essentie
● Bew
eeg de w
agen 10 m zodat het afdicht-
middel wordt verdeeld in de band.
● Draai de vulslang van de compressor op-
nieuw op het v
entiel.
● Herhaal het proces voor het oppompen.
● Als ook dan de druk niet wordt bereikt, ver-
keert de b
and in slechte staat. Zet de wagen
stil en roep de hulp in van gespecialiseerd
personeel.
● Sluit de luchtcompressor af. Draai de vul-
slang lo
s van het bandventiel.
● Wanneer de bandenspanning tussen
2,0-2,5 bar ligt, rijdt u
verder met een snel-
heid onder 80 km/u (50 mph).
● Controleer de bandenspanning opnieuw na
10 minuten ›››
pag. 89.
››› in Bandenafdichtset TMS (Tyre Mo-
bility System)* op pag. 87
››› pag. 87 Een wiel verwisselen
W ag
eng
ereedschap Afb. 65
Onder de afdekking van de laadvloer
v an de b
agag
eruimte: wagengereedschap. Adapter voor antidiefstalbouten
Sl
eepoog, k
an v
astgeschroefd worden
Wielsleutel
Krikhendel
Krik
Schroevendraaier met binnenzeskant in
de greep
Draadbeugel voor het lostrekken van de
naafdoppen of de doppen van de wiel-
bouten.
1 2
3
4
5
6
7
››› in Plaats op pag. 85
›››
pag. 84 Integrale wieldop*
Afb. 66
De integrale wieldop uitbouwen. De integrale wieldop uitbouwen
● Neem de wielsleutel en de draadhaak van
het w
ag en
gereedschap ›››
pag. 84.
● Haak de draad in in een van de uitsparin-
gen van de w
ieldop.
● Steek de wielsleutel in de draadhaak
››› afb
. 66 en trek de wieldop in de pijlrich-
ting. 46

De essentie
Antidiefstalbouten losdraaien
Bij w iel
en met int
egrale wieldop moet de an-
tidiefstalbout van het wiel in stand ››› afb. 69
2 of
3 zijn gedraaid. Anders kan de inte-
gr al
e w iel
dop niet worden gemonteerd.
● De adapter voor de antidiefstalbouten uit
het wagen
gereedschap nemen.
● De adapter tot de aanslag op de antidief-
stalbout
schuiven.
● Zet de wielsleutel helemaal in de adapter.
● Pak de wielsleutel bij een uiteinde vast en
draai de bout cir
ca één slag linksom ››› .
B el
an grijk
e informatie over wielbouten
De velgen en wielbouten zijn ontworpen om
in de door de fabriek bepaalde combinatie te
worden gemonteerd. Bij elke aanpassing aan
andere velgen de erbij behorende wielbouten
met de juiste lengte en vorm gebruiken. De
bevestiging van de wielen en de werking van
het remsysteem hangt daarvan af.
In bepaalde omstandigheden dient u niet de
wielbouten van hetzelfde model te gebrui-
ken.
Aanhaalmoment van de wielbouten
Het voorgeschreven aanhaalmoment van de
wielbouten voor stalen en lichtmetalen vel-
gen is 140 Nm. Nadat u een band hebt ver-
vangen, controleer onmiddellijk het aanhaal- moment van de wielbouten met een betrouw-
bare momentsl
eutel.
Als de wielbouten verroest zijn en het kost
moeite om ze erin te draaien, de bouten ver-
vangen en de schroefdraad schoonmaken al-
vorens het aanhaalmoment te controleren .
Nooit de wielbouten of steken van de
schroefdraad op de wielnaaf smeren of er
olie op aanbrengen. Hoewel ze met het voor-
geschreven aanhaalmoment zijn aangetrok-
ken, kunnen ze onder het rijden losdraaien. ATTENTIE
Als de wielbouten niet goed zijn aangebracht,
kunnen z
e onder het rijden losdraaien waar-
door u de controle over de wagen verliest; dit
kan aanzienlijke schade of letsel tot gevolg
hebben.
● Uitsluitend de bouten van de overeenkom-
stige v
elg gebruiken.
● Nooit verschillende wielbouten gebruiken.
● De bouten en schroefdraden moeten
schoon z
ijn, vrij van olie en vet, en de bouten
moeten er gemakkelijk in te draaien zijn.
● Voor het los- of aandraaien van de wielbou-
ten altijd en uits
luitend de wielsleutel gebrui-
ken die standaard bij de wagen is meegele-
verd.
● Wielbouten ongeveer één slag losdraaien
voordat
de wagen wordt opgekrikt.
● Nooit de wielbouten of steken van de
schroef
draad op de wielnaaf smeren of er olie op aanbrengen. Hoewel ze met het voorge-
schr
ev
en aanhaalmoment zijn aangetrokken,
kunnen ze onder het rijden losdraaien.
● De schroefverbindingen van velgen met ge-
schroef
de velgring nooit losdraaien.
● Als wielbouten met een lager aanhaalmo-
ment worden
vastgezet, kunnen ze onder het
rijden losdraaien; de bouten en velgen kun-
nen zelfs loskomen. Door een te groot aan-
haalmoment kan de wielbout resp. de
schroefdraad worden beschadigd. 48

Veilig rijden
Vastzetten
V ei
lig rijden
V ei
lig op weg In dit hoofdstuk vindt u belangrijke informa-
tie, tips, sug
g
esties en waarschuwingen die
u moet lezen en opvolgen in uw eigen belang
en dat van uw passagiers. ATTENTIE
● In dit hoofd s
tuk vindt u belangrijke infor-
matie over hoe u en uw bijrijders met uw wa-
gen om kunnen gaan. De overige belangrijke
informatie die u moet kennen voor uw eigen
veiligheid en voor de veiligheid van uw bijrij-
ders, vindt u ook in de andere hoofdstukken
van uw wagendocumentatie.
● Zorg ervoor dat de complete wagendocu-
mentatie altijd in uw w
agen ligt. Dit geldt in
het bijzonder wanneer u de wagen aan ande-
ren uitleent of verkoopt. Rijadviezen
In leidin
g t
ot themaAfhankelijk van het voorziene gebruik van de
w
ag
en, k an het
wenselijk zijn om de motor
aan de onderkant te beschermen. Een bo- demplaatbeschermer kan het risico op be-
scha
diging van de onderzijde van de wagen
en de carterpan verminderen, bijv. bij het op-
rijden van stoepranden of het verkeer op on-
verharde wegen. SEAT raadt aan de montage
in een Technische Dienst te laten uitvoeren. ATTENTIE
Het rijden onder de invloed van alcohol,
drugs, medicijnen en v
erdovende middelen
kan ernstige zelfs dodelijke ongevallen ver-
oorzaken.
● Alcohol, drugs, medicijnen en verdovende
kunnen de waarnemin
g, reactietijd en veilig-
heid tijdens het rijden aanzienlijk schaden. U
kunt hierdoor de controle over de wagen ver-
liezen. Vóór elke rit
Let vóór elke rit op de volgende punten voor
u
w eig
en v
eiligheid en die van uw bijrijders:
– Zorg ervoor dat de verlichting en de knip-
perlichten v
an uw wagen optimaal werken.
– Controleer de bandenspanning.
– Zorg ervoor dat alle ruiten een helder en
goed zic
ht naar buiten bieden.
– Ervoor zorgen dat de bagage goed vastzit
››› p
ag. 157.
– Zorg ervoor dat geen enkel voorwerp de be-
diening van de ped
alen kan belemmeren. –
Spiegel
s, voorstoel en hoofdsteun verstel-
len naargelang uw lichaamslengte.
– Zorg dat de inzittenden op de achterbank
de hoofdst
eun in gebruiksstand hebben
››› pag. 149.
– Bijrijders erop wijzen de hoofdsteunen
naargel
ang hun lichaamslengte te verstel-
len.
– Kinderen beschermen met een geschikt
kinderzitj
e en een op een juiste wijze om-
gegespte veiligheidsgordel ››› pag. 76.
– Juiste zithouding aannemen. Ook bijrijders
erop wijzen de jui
ste zithouding aan te ne-
men ››› pag. 58.
– Steeds de veiligheidsgordel juist omges-
pen. Ook bijrijders
erop wijzen de veilig-
heidsgordel juist om te gespen ››› pag.
66.
Wat beïnvloedt de rijveiligheid nega-
tief? Als bestuurder draagt u de verantwoordelijk-
heid
v
oor uz elf
en uw bijrijders. Als u afgeleid
bent of uw vermogens aangetast zijn door
een bepaalde omstandigheid, brengt u uzelf
en ook andere verkeersdeelnemers in gevaar
››› , om deze reden:
– U niet laten afleiden van het verkeer bijv.
door u w b
ijrijder s
of een telefoongesprek. »
57
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Veilig rijden
Hierna worden de juiste zithoudingen ge-
t oond
voor de be
stuurder en de andere inzit-
tenden.
Personen die wegens hun lichaamsbouw de
juiste zithouding niet kunnen aannemen,
moeten informeren bij een gespecialiseerde
werkplaats over mogelijke speciale inrichtin-
gen. Alleen als een juiste zithouding wordt
aangenomen, bieden veiligheidsgordel en
airbag een optimale bescherming. SEAT raadt
u aan de Technische Dienst te raadplegen.
Voor uw eigen veiligheid en om letsel of on-
gevallen bij plotseling remmen of bruuske
manoeuvres te voorkomen, beveelt SEAT u de
volgende houdingen aan:
Geldig voor alle inzittenden:
● Verstel de hoofdsteun zo dat de bovenrand
hiervan op dezelf
de hoogte komt te staan als
de bovenzijde van het hoofd, in geen geval
tot onder ooghoogte. Houd de nek zo dicht
mogelijk bij de hoofdsteun ››› afb. 81 en
››› afb. 82.
● Kleine personen moeten de hoofdsteun he-
lemaal om
laagschuiven, zelfs als het hoofd
onder de bovenrand ervan blijft.
● Grote personen moeten de hoofdsteun he-
lemaal omhoog
schuiven.
● Rugleuning rechtop zetten zodat uw rug ge-
heel teg
en de rugleuning aan ligt.
● Houd de voeten tijdens het rijden altijd in
de voetenruimt
e. ●
Stel de v
eiligheidsgordel goed af en maak
hem goed vast ››› pag. 66.
Daarnaast nog geldig voor de bestuurder:
● Pas het stuurwiel aan zodat het minstens
25 cm (10 inch) v
erwijderd is van de borstkas
››› afb. 81 en zodat het buitenste deel ervan
aan de zijkant vastgenomen kan worden met
beide handen en de armen licht gebogen.
● Het verstelde stuurwiel moet steeds naar
de borstka
s gericht zijn, niet naar het ge-
zicht.
● Pas de bestuurdersstoel in de lengterich-
ting aan zod
at de pedalen volledig ingetrapt
kunnen worden met de benen licht gebogen
en zodat de knieën minstens 10 cm (4 inch)
verwijderd blijven van het dashboard ››› afb.
81.
● Stel de hoogte van de stoel van de bestuur-
der zo af d
at hij eenvoudig tot bij het hoog-
ste punt van het stuurwiel kan komen.
● Houd beide voeten altijd in de voetenruim-
te zod
at u de wagen altijd onder controle
hebt.
Daarnaast nog geldig voor de bijrijder:
● Verschuif de bijrijdersstoel helemaal naar
achteren
voor een optimale bescherming in
het geval dat de airbag geactiveerd wordt. Stuurwiel afstellen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 16. ATTENTIE
Een verkeerd gebruik van de stuurwielverstel-
ling en een v erk
eerde stand van het stuurwiel
kunnen ernstige of zelfs dodelijk letsel ver-
oorzaken.
● Druk na het verstellen van de stuurkolom,
de hendel ›››
afb. 25
1 stevig omhoog
zodat de s
tand van het stuurwiel tijdens het
rijden niet onbedoeld kan veranderen.
● Verstel het stuurwiel nooit tijdens het rij-
den. Indien u tijdens het rijden merkt
dat het
stuurwiel versteld moet worden, dient u op
veilige wijze te stoppen en het stuurwiel in de
juiste stand te zetten.
● Het verstelde stuurwiel moet steeds gericht
zijn naar de bors
tkas en niet naar het gezicht,
om de bescherming van de voorairbag van de
bestuurder niet te beperken bij een ongeval.
● Tijdens het rijden moet u het stuurwiel
steeds
met beide handen vastnemen aan de
buitenzijde ervan (positie 9 en 3 uur), om het
risico op letsel bij de activering van de voor-
airbag van de bestuurder te verminderen.
● Houd het stuurwiel nooit vast in de positie
van 12 uur of op andere w
ijze, bijv. in het
midden. In zulke gevallen kunnen bij active-
ring van de bestuurdersairbag ernstig letsel
aan uw armen, handen en hoofd worden toe-
gebracht. 59
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Vastzetten
Verwondingsgevaar door een verkeer-
de z
ithoudin gAantal plaatsen
Naargel
an
g de uitvoering, beschikt de wagen
over vijf tot zeven plaatsen. Elke zitplaats is
uitgerust met een veiligheidsgordel.
5 plaatsen
Plaatsen voor- inPlaatsen in detweede zitrijPlaatsen in de derde zitrij
23–
7 plaatsen
Plaatsen voor- inPlaatsen in detweede zitrijPlaatsen in de derde zitrij
232 Het niet of verkeerd dragen van de veilig-
heid
sg
ordel
verhoogt het risico op ernstige
of zelfs dodelijk letsel. Veiligheidsgordels
kunnen alleen bij juiste gordelverloop hun
optimale beschermende werking waarbor-
gen. Het aannemen van een verkeerde zit-
houding heeft een negatieve invloed op de
beschermende werking van de veiligheids-
gordel. Dit kan levensgevaarlijke en zelfs do-
delijke verwondingen tot gevolg hebben. Het
risico van ernstig lichamelijk letsel of met
zelfs dodelijke gevolgen wordt vooral ver-
groot als een airbag die afgaat een inzittende
treft die een verkeerde zithouding heeft inge- nomen. De bestuurder is verantwoordelijk
voor alle in
zittenden in de wagen, vooral voor
kinderen.
De volgende opsomming omvat voorbeelden
van zithoudingen die voor alle inzittenden
gevaarlijk kunnen zijn.
Wanneer de wagen in beweging is:
● Nooit in de wagen staan.
● Nooit op de stoelen staan.
● Nooit op de stoelen knielen.
● Nooit de rugleuning sterk naar achteren
kantelen.
● Nooit
tegen het dashboard leunen.
● zich nooit uitrekken in de stoelen.
● Nooit op het puntje van de stoel gaan zit-
ten.
● Nooit dwar
s op de stoel gaan zitten.
● Nooit uit de ramen leunen.
● Nooit de voeten uit de ramen steken.
● Nooit de voeten op het dashboard leggen.
● Nooit de voeten op het kussen van de stoel
of rugleunin
g leggen.
● Nooit in de voetenruimte gaan zitten tij-
dens een rit.
● nooit
op de armleuning gaan zitten.
● Nooit zonder omgegespte veiligheidsgor-
del meerijden.
● Nooit in de bag
ageruimte verblijven. ATTENTIE
Het aannemen van een verkeerde zithouding
in de stoel en
van de wagen kan het risico op
ernstige of zelfs dodelijke letsels verhogen
bij het plotseling remmen, bruuske manoeu-
vres, botsingen of ongevallen, of wanneer de
airbag afgaat.
● Alle inzittenden moeten vóór vertrek op
juiste w
ijze plaatsnemen en die zithouding
gedurende de rit aanhouden. Dit houdt ook
het dragen van de veiligheidsgordel in.
● Vervoer nooit meer personen dan het aan-
tal
zitplaatsen met veiligheidsgordel in de
wagen.
● Beveilig kinderen in de wagen altijd met
een goedgekeur
d bevestigingssysteem dat
aangepast is aan hun gewicht en lengte
››› pag. 76.
● Houd de voeten tijdens het rijden altijd in
de voetenruimt
e. Let de voeten bijvoorbeeld
nooit op de stoel of op het dashboard, en
steek ze nooit uit het raam. Anders kunnen
de airbag en veiligheidsgordel niet de opti-
male bescherming bieden en bestaat er een
verhoogd letselrisico bij een ongeval. ATTENTIE
Alvorens te vertrekken, dient u de stoel, vei-
ligheidsgor del
en hoofdsteun te verstellen en
te verzekeren dat alle inzittenden de veilig-
heidsgordel juist dragen.
● Verschuif de bijrijdersstoel helemaal naar
achteren. 60

Veilig rijden
●
Vers t
el de bestuurdersstoel zo dat er een
minimale afstand van 25 cm (10 inch) is tus-
sen de borstkas en het stuurwiel. Verstel de
bestuurdersstoel zo dat de pedalen helemaal
ingetrapt kunnen worden met de benen licht
gebogen en dat de afstand tot het dashboard
ter hoogte van de knieën minstens 10 cm
(4 inch) bedraagt. Indien het vanwege uw li-
chaamsbouw niet mogelijk is om hieraan te
voldoen, dient u direct contact op te nemen
met een gespecialiseerde werkplaats om de
nodige wijzigingen te laten uitvoeren.
● Rij nooit met de rugleuning te ver naar ach-
teren gek
anteld. Hoe meer de rugleuning
naar achteren gekanteld is, hoe groter het ge-
vaar op lichamelijk letsel door een verkeerd
gordelverloop of verkeerde zithouding!
● Rij nooit met de rugleuning naar voren ge-
kanteld.
Wanneer een voorairbag afgaat, kan
de rugleuning heftig naar achteren bewegen
en de inzittenden van de achterbank verwon-
den.
● Zorg steeds voor een zo groot mogelijke
ruimte tus
sen het stuurwiel en het dash-
board.
● Zit steeds met de rug recht en goed tegen
de rugleuning g
edrukt, met goed afgestelde
voorstoelen. Houd geen enkel lichaamsdeel
tegen of heel dicht bij de airbag.
● Het risico op ernstig letsel neemt toe voor
de inzittenden
van de voorstoelen als ze niet
rechtop zitten, omdat de veiligheidsgordels
dan niet correct gedragen worden. ATTENTIE
Een verkeerde afstelling van de stoelen kan
ongev a
llen en ernstig letsel veroorzaken.
● Verstel de stoelen alleen wanneer de wagen
stils
taat, aangezien de stoelen anders onver-
wacht kunnen verschieten tijdens het rijden
en de bestuurder zo de controle over de wa-
gen kan kwijtraken. Bovendien wordt tijdens
het verstellen van de stoel een verkeerde
houding aangenomen.
● Pas de hoogte, schuine stand en lengtepo-
sitie van de s
toel alleen aan wanneer zich
niemand binnen het verstelbereik van de
stoelen bevindt.
● Geen enkel voorwerp mag terechtkomen in
het ver
stelbereik van de stoelen.
● Pas de hoogte, schuine stand en lengtepo-
sitie van de ac
hterbank alleen aan wanneer
niemand zich binnen het verstelbereik van de
stoelen bevindt.
● De verstel- en blokkeerbereiken van de
stoelen mog
en niet vuil zijn. Pedaalruimte
P ed a
l
en Voorkom dat de vloermatten of andere voor-
w
erpen onder de ped
alen t
erecht komen.Gebruik alleen vloermatten die de pedaal-
ruimte vrijlat
en en correct in de voetenruimte
bevestigd kunnen worden.
Bij uitval van een remcircuit moet het rempe-
daal verder dan gebruikelijk worden inge-
trapt om de wagen tot stilstand te brengen. ATTENTIE
Het plaatsen van voorwerpen in de voeten-
ruimte v an de be
stuurder kan het bedienen
van de pedalen belemmeren. Dit kan leiden
tot het verlies van de controle over de wagen
en zo het risico op een ernstig ongeval verho-
gen.
● Zorg ervoor dat de pedalen op elk moment
bediend kunnen wor
den en dat er geen voor-
werpen onder kunnen rollen.
● Maak de vloermat altijd in de voetenruimte
vast
.
● Plaats nooit andere vloermatten of vloerbe-
dekkingen op de af
fabriek gemonteerde
vloermat.
● Zorg ervoor dat geen enkel voorwerp in de
voetenruimte
van de bestuurder kan vallen
onder het rijden. VOORZICHTIG
De pedalen moeten altijd onbelemmerd kun-
nen worden bediend. A l
s bijvoorbeeld het
remcircuit defect raakt, moet het rempedaal
een langere weg afleggen om de wagen stil te
zetten. Hiertoe moet het rempedaal dieper en
krachtiger dan normaal worden ingetrapt. 61
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Vastzetten
Veiligheidsgordels W aar
om v
eiligheidsgordels
Inleiding tot thema Controleer regelmatig de toestand van alle
veiligheid
sg
ordels. Als beschadigingen van
het riemweefsel, de gordelverbindingen, de
oprolautomaat of het slotgedeelte worden
vastgesteld, moet de betreffende veiligheids-
gordel onmiddellijk door een gespecialiseer-
de werkplaats worden vervangen ››› . De
g e
spec
ialiseerde werkplaats moet de ge-
schikte onderdelen gebruiken voor de wa-
gen, uitvoering en het modeljaar. SEAT raadt
u aan de Technische Dienst te raadplegen. ATTENTIE
Veiligheidsgordels die niet of slecht omge-
ges pt
zijn, verhogen het risico van ernstig of
zelfs dodelijk letsel. De optimale bescher-
mende werking wordt alleen gewaarborgd als
u ze juist draagt en gebruikt.
● Veiligheidsgordels zijn de efficiëntste mid-
delen om het ris
ico op ernstig of zelfs dode-
lijk letsel te verminderen bij een ongeval. Om
de voorpassagier en alle andere inzittenden
te beschermen, moeten de veiligheidsgordels
altijd correct vastgemaakt zijn wanneer de
wagen in beweging is.
● Alle inzittenden moeten vóór vertrek een
correcte
zithouding innemen, de veiligheids- gordel van hun plaats juist omgespen en die
onder het rijden blij
v
en dragen. Dit geldt ook
voor alle inzittenden op trajecten in de stad.
● Kinderen in de wagen moeten beveiligd
worden met een bev
estigingssysteem dat
aangepast is aan hun gewicht en grootte, en
met de veiligheidsgordels correct omgegespt
››› pag. 76.
● Begin niet te rijden alvorens alle inzitten-
den hun vei
ligheidsgordel correct hebben
omgegespt.
● Steek de slotgesp steeds in het overeen-
komstige s
toelslot en zorg ervoor dat die
vastklikt. Het gebruik van een gordelslot dat
niet overeenkomt met de stoel vermindert de
bescherming en kan ernstig letsel veroorza-
ken.
● Voorkom dat vloeistoffen of vreemde voor-
werpen in het klik
element van de sloten ge-
morst kunnen worden. Dit kan de werking van
de sloten en de veiligheidsgordels schaden.
● Maak de veiligheidsgordel nooit los onder
het rijden.
● Gebruik de g
ordel steeds voor slechts één
persoon teg
elijk.
● Reis nooit met baby's of kinderen op
schoot of
omgegespt met dezelfde gordel.
● Rijd nooit met dikke en losse kledingstuk-
ken, bijv
. een jas over een vest, aangezien die
de passing en correcte werking van de veilig-
heidsgordel bemoeilijken. ATTENTIE
Beschadigde veiligheidsgordels vormen een
belangrijk g
evaar en kunnen ernstig of dode-
lijk letsel veroorzaken.
● Voorkom beschadiging van de veiligheids-
gordel door ink
lemming tussen het portier of
in het stoelmechanisme.
● Indien het riemweefsel of andere delen van
de veiligheid
sgordel beschadigd zijn, kunnen
de gordels breken bij bruusk remmen of een
ongeval.
● Laat de veiligheidsgordels onmiddellijk
vervan
gen door gordels die goedgekeurd zijn
door SEAT voor de betreffende wagen. Veilig-
heidsgordels die tijdens een ongeval worden
belast en daardoor worden opgerekt, moeten
door een gespecialiseerde werkplaats worden
vervangen. Vervanging kan noodzakelijk zijn,
ook al lijken er geen zichtbare beschadiging
te zijn. Controleer voorts de verankeringen
voor de veiligheidsgordels.
● Probeer nooit om de veiligheidsgordels zelf
te repar
eren, te veranderen of uit te bouwen.
Alle reparaties aan veiligheidsgordels, oprol-
automaten en gordelsloten moeten plaatsvin-
den in een gespecialiseerde werkplaats. 62

Veiligheidsgordels
Waarschuwingslampje Afb. 83
Waarschuwingslampje in het instru-
ment enp
aneel . Afb. 84
Weergavevoorbeeld van de toestand
v an de g or
del
voor de plaatsen achterin (hier
in een wagen met 7 plaatsen) in het instru-
mentenpaneel. boven, de tweede zitrij; on-
der, de derde zitrij.
Brandt of knippert
Veiligheidsgordel van
de bestuurder of voor-
passagier, indien
laatstgenoemde heeft
plaatsgenomen, niet
omgegespt.
Veiligheidsgordel omgespen!
voorwerpen op de bij-
rijdersstoel.Verwijder de voorwerpen van
de bijrijdersstoel en berg ze
veilig op.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
gaan sommige c
ontr
ole- en waarschuwings-
lampjes in het instrumentenpaneel branden
om een aantal functies te verifiëren. Na enke-
le seconden gaan de lampjes uit.
Wanneer de veiligheidsgordels bij het begin
van de rit en bij een snelheid van meer dan
25 km/u (15 mph) niet zijn omgegespt of ze
tijdens de rit worden losgemaakt, weerklinkt
gedurende maximaal 90 seconden een
akoestisch signaal. Daarnaast gaat het waar-
schuwingslampje van de gordel knipperen .
Het gordellampje gaat pas uit als de be-
stuurder en voorpassagier de gordel bij inge-
schakeld contact vastgespen.
Gordelstatusindicatie voor de zitplaatsen
achterin
De gordelstatusindicatie toont de bestuurder
op het display van het instrumentenpaneel
wanneer hij het contact inschakelt, of eventu- ele inzittenden van de zitplaatsen achterin
de vei
ligheid
sgordels hebben vastgemaakt.
Het symbool geeft aan dat de inzittende
van die plaats "zijn" veiligheidsgordel draagt
››› afb. 84.
Wanneer een veiligheidsgordel achterin
wordt omgegespt of losgemaakt, wordt de
toestand van deze gordel gedurende ca. 30
seconden weergegeven. Deze indicatie kan
verborgen worden door de toets 0.0 / SET in
t e drukk
en.
Indien tijden s
het rijden achterin een veilig-
heidsgordel wordt losgemaakt, knippert de
gordelstatusindicatie maximaal 30 secon-
den. Indien de snelheid hoger is dan
25 km/u (15 mph), weerklinkt tevens een ge-
luidssignaal.
De weergave van de gordels achterin kan in-
of uitgeschakeld worden bij een Technische
Dienst.
63
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten