
Aanwijzingen
Gaat geel branden
samen met
Er is een storing in
het AdBlue-systeem
opgetreden, of er is
een AdBlue-vloeistof
gebruikt die niet vol-
doet.
Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats. Laat het systeem na-
kijken.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
gaan sommige c
ontr
ole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden branden terwijl een
werkingscontrole wordt uitgevoerd. Na enke-
le seconden gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 110 in acht
nemen. Informatie over AdBlue
Als er nog 2.400 km te gaan zijn, wordt er
een beric
ht
op het in
strumentenpaneel weer-
gegeven waarin staat dat de AdBlue bijge-
vuld moet worden ››› pag. 284. Als dit be-
richt genegeerd wordt, kan de motor vervol-
gens niet meer gestart worden ››› pag. 283.
SEAT raadt aan om daarvoor een gespeciali-
seerde werkplaats te raadplegen. Als u geen gespecialiseerde werkplaats kunt opzoeken,
moet u tijdelijk minimaal
5,0 liter AdBlue bij-
vullen. Vul enkel AdBlue bij die uitdrukkelijk
is goedgekeurd door SEAT.
Wanneer de controlelampjes en tege-
lijk gaan branden, is er een storing. SEAT
raadt aan de dichtstbijzijnde gespecialiseer-
de werkplaats op te zoeken.
AdBlue ®
is een geregistreerd handelsmerk in
de V.S., Duitsland, de Europese Unie en an-
dere landen die aangesloten zijn bij de Duit-
se vereniging van autofabrikanten ("Verband
der Automobilindustrie e. V.", VDA).
AdBlue bijvullen Afb. 236
Linksachter in de bagageruimte: Ad-
Blue-t ank, ac
hter een dek
sel. Afb. 237
AdBlue-tank met sluiting van vulope-
nin g en fl
es
voor bijvullen. Om AdBlue bij te vullen, moet de wagen op
een
vl
ak t
errein staan en bijv. niet met een
zijde op de stoeprand of op een helling. In-
dien de wagen niet op een vlak terrein staat,
is het mogelijk dat de vulindicatie de toege-
voegde hoeveelheid niet juist aangeeft.
284

Aanwijzingen
Voorbereidingen voor werk-
z aamheden in de mot
orruimte
In
leiding tot thema Alvorens werkzaamheden uit te voeren in de
motorruimte, moet
u c
ontroleren of de wagen
op een horizontale en stevige ondergrond
staat.
De motorruimte van de wagen is een gevaar-
lijk gebied. Werk nooit aan de motor of in de
motorruimte indien u niet precies weet welke
handelingen nodig zijn, de algemene veilig-
heidsvoorschriften niet kent of niet beschikt
over de geschikte middelen, vloeistoffen en
gereedschap ››› ! Anders de werkzaamhe-
den b ij een g
es
pecialiseerde werkplaats uit
laten voeren. Nalatigheid bij de werkzaamhe-
den kan ernstige verwondingen veroorzaken. ATTENTIE
Indien de wagen onverwacht in beweging
komt, kan dit ern
stige verwondingen veroor-
zaken.
● Werk niet onder de wagen indien deze niet
is v
astgezet. Als u onder de wagen gaat wer-
ken terwijl de wielen op de grond staan, moet
u de wagen op een vlak terrein neerzetten, de
wielen blokkeren en de sleutel uit het con-
tactslot trekken.
● Als u zich genoodzaakt ziet om onder de
wagen werkz
aamheden uit te voeren, zet hem dan met stroppen en bokken vast zodat hij
niet kan bew
e
gen. De krik is hier niet ge-
schikt voor en kan loskomen, wat tot ernstige
verwondingen zou kunnen leiden. ATTENTIE
Het werken in de motorruimte houdt allerlei
ri sic o's
in en kan ernstige verwondingen ver-
oorzaken.
● Bij alle werkzaamheden dient u uiterst
voorzic
htig te zijn en de algemene veilig-
heidsvoorschriften na te leven. Neem nooit
persoonlijke risico's.
● Werk nooit aan de motor en in de motor-
ruimte als
u niet vertrouwd bent met de ver-
eiste werkzaamheden. Als u niet zeker bent
van de werkwijze, dient u de vereiste werk-
zaamheden te laten uitvoeren in een gespeci-
aliseerde werkplaats. Het op ongeschikte wij-
ze uitvoeren van werkzaamheden kan ernsti-
ge verwondingen tot gevolg hebben.
● Nooit de motorkap openen of sluiten als u
ziet dat
er stoom of koelvloeistof uitkomt. Die
kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.
Wacht steeds tot u niet langer stoom of koel-
vloeistof uit de motorruimte ziet of hoort ko-
men.
● Laat de motor steeds afkoelen alvorens u
de motorkap opent.
● Het
contact met de warme onderdelen van
de motor of het uitl
aatsysteem kan brand-
wonden aan de huid veroorzaken. ●
Voer na het afk
oelen van de motor het vol-
gende uit alvorens de motorkap te openen:
–Schakel de elektronische parkeerrem in
en plaats de keuzehendel in de stand P,
of de versnellingshendel in neutrale
stand.
– Trek de sleutel uit het contact.
– Houd kinderen altijd uit de buurt van de
motorruimte en laat ze nooit zonder toe-
zicht achter.
● Bij warme of hete motor staat het koelsys-
teem onder druk. De v
uldop van het koel-
vloeistofexpansiereservoir niet openen zo-
lang de motor warm is. Anders kan de koel-
vloeistof met hoge druk vrijkomen en brand-
wonden en ernstig letsel veroorzaken.
–Draai de dop langzaam en zeer voorzich-
tig linksom los, terwijl u hem lichtjes
naar onderen drukt.
– Bescherm steeds uw gezicht, handen en
armen tegen hete koelvloeistof of stoom
met een grote en dikke doek.
● Wanneer u vloeistoffen bijvult, zorg ervoor
dat z
e niet gemorst kunnen worden op onder-
delen van de motor of het uitlaatsysteem. Ge-
morste vloeistoffen kunnen brand veroorza-
ken. ATTENTIE
De hoogspanning van de elektrische installa-
tie kan sc hokk
en, brandwonden en levensbe-
dreigend letsel veroorzaken! 286

Controleren en bijvullen
●
Veroor z
aak nooit een kortsluiting in de
elektrische installatie. De accu kan explode-
ren.
● Neem om het risico op elektrische schok-
ken met erns
tige gevolgen tot een minimum
te beperken terwijl de motor draait of gestart
wordt, het volgende in acht:
–Raak nooit de elektrische kabels van het
ontstekingssysteem aan.
– Nooit de elektrische kabels of aansluitin-
gen van de gasontladingslampen aanra-
ken. ATTENTIE
In de motorruimte bevinden zich draaiende
delen die erns tig
e verwondingen kunnen ver-
oorzaken.
● Steek uw hand nooit in of in de buurt van
de koellucht
ventilator. Als u de rotorbladen
aanraakt, kunt u ernstig gewond raken. De
ventilator start op grond van de temperatuur
en kan plotseling in werking treden, zelfs
wanneer het contact is uitgeschakeld en de
sleutel uit het contactslot is getrokken.
● Als er werkzaamheden aan de motor moe-
ten worden uit
gevoerd terwijl er wordt gestart
of terwijl de motor draait, bestaat er levens-
bedreigend gevaar door draaiende delen
(bijv. de geribde riem, dynamo, koelluchtven-
tilator) en door de hoogspanningsontsteking.
Werk steeds met de grootst mogelijke voor-
zorg. –
Zorg er s t
eeds voor dat geen enkel li-
chaamsdeel, sieraden, stropdassen, rui-
me kledingstukken of lang haar in de
draaiende delen van de motor gekneld
kunnen raken. Alvorens de werkzaamhe-
den uit te voeren, dient u de stropdas en
sieraden (halskettingen enz.) af te doen,
het haar bijeen te binden en kledingstuk-
ken strak aan het lichaam te brengen om
te voorkomen dat deze tussen motoron-
derdelen bekneld kunnen raken.
– Trap het rempedaal steeds uiterst voor-
zichtig in en laat u nooit afleiden. De wa-
gen kan in beweging komen, zelfs wan-
neer de elektronische parkeerrem geacti-
veerd is.
● Geen voorwerpen, zoals poetslappen of ge-
reedsc
hap, in de motorruimte achterlaten. In-
dien u een voorwerp achterlaat, kan dit sto-
ringen in de werking, een motordefect of
brand veroorzaken. ATTENTIE
Vloeistoffen in de wagen en andere materia-
len ku nnen s
nel vlam vatten in de motorruim-
te, wat kan leiden tot brand en ernstige ver-
wondingen!
● Niet roken.
● Werk nooit in de buurt van plaatsen met
vlammen of v
onken.
● Giet nooit vloeistoffen op de motor. Dit kan
leiden tot het
ontsteken van de warme motor-
delen en verwondingen veroorzaken. ●
Bij het werk en aan het
brandstof- of elektri-
sche systeem, moeten de volgende instruc-
ties nageleefd worden:
– Koppel de accu steeds los. Let erop dat
de wagen ontgrendeld is wanneer de ac-
cu losgekoppeld wordt; anders wordt het
alarmsysteem geactiveerd.
– Werk nooit in de buurt van verwarmings-
toestellen, warmtebronnen of vlammen.
● Houd steeds een brandblusser binnen
handbereik die on
langs nagekeken is en zich
in perfecte staat bevindt.
● Bedek de motor nooit met extra isolatiema-
terial
en zoals een deken. Brandgevaar! VOORZICHTIG
Bij het vervangen of bijvullen van vloeistof-
fen, moet de betr eff
ende vloeistof in de juiste
tank gegoten worden. Een vergissing bij het
toevoegen van vloeistoffen kan de werking
van de wagen ernstig verstoren en leiden tot
storingen in de motor! Milieu-aanwijzing
Vloeistoffen die uit de wagen komen, zijn
sch a
delijk voor het milieu. Controleer daarom
regelmatig de grond onder de wagen. Laat de
wagen in een gespecialiseerde werkplaats
nakijken als u vlekken, olie of andere vloei-
stoffen op de grond ontdekt. Vang uitgelopen
vloeistoffen op en lever deze bij de desbetref-
fende inzamelingspunten in. 287
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Controleren en bijvullen
Controle van niveaus Afb. 240
Afbeelding met de plaats van de ele-
ment en. Het peil van de verschillende vloeistoffen van
de w
ag
en dient r
egelmatig gecontroleerd te
worden. De vloeistoffen niet onderling ver-
wisselen, omdat dit ernstige schade aan de
motor tot gevolg heeft.
Koelvloeistofreservoir
Oliepeilstok
Olievulopening
Remvloeistofreservoir
Startaccu (onder afdekking)
Ruitensproeiervloeistofreservoir
Het controleren en bijvullen van de vloeistof-
fen wordt bij de eerder genoemde onderde- 1 2
3
4
5
6 len uitgevoerd. Deze handelingen worden be-
s
c
hr ev
en op ››› pag. 286.
Overzicht in tabelvorm
Nadere verklaringen, aanwijzingen en beper-
kingen op de technische gegevens vindt u
vanaf ››› pag. 313
Motorolie Inleiding t
ot thema ATTENTIE
Verkeerd gebruik van motorolie kan ernstig
letsel en br
andwonden veroorzaken.
● Bescherm steeds uw ogen wanneer u werkt
met motoro
lie.
● Olie is een giftig product en moet buiten
het bereik
van kinderen gehouden worden.
● De motorolie mag alleen in de goed afge-
sloten originele
verpakking bewaard worden
en hetzelfde geldt voor gebruikte olie tot die
verwijderd wordt.
● Bewaar olie nooit in lege blikken, flessen of
andere verp
akkingen. Anderen zouden ervan
kunnen gaan drinken.
● Veelvuldige aanraking met motorolie kan
de huid aantast
en. Bij aanraking met motor-
olie moet de huid met water en zeep gewas-
sen worden. ●
Wanneer de motor dr aait
wordt de olie erg
heet. Dit kan brandwonden veroorzaken.
Wacht steeds tot de motor afgekoeld is. Milieu-aanwijzing
Net zoals bij de andere vloeistoffen kan ge-
mor ste mot
orolie schadelijk zijn voor het mi-
lieu. Vang deze vloeistoffen op in geschikte
houders en verwijder ze op milieuvriendelijke
wijze. Waarschuwings- en controlelampjes
Springt aan
Motoroliepeil te
laag.Motor afzetten. Controleer het moto-
roliepeil
››› pag. 290.
Knippert
Motoroliesys-
teem defect.Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats. Laat de motoroliesensor
nakijken. Controleer intussen hand-
matig het oliepeil.
»
289
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Aanwijzingen
Knippert
Motoroliedruk te
laag.
Onmiddellijk stoppen!
Zet de motor uit. Controleer het mo-
toroliepeil.
– Indien het waarschuwingslampje
knippert, mag u niet verder rijden
noch de motor laten draaien, zelfs
wanneer het oliepeil correct is. Doet
u dit toch dan kan de motor bescha-
digd raken. Roep de hulp van vak-
mensen in. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 110 in acht
nemen. Motoroliespecificaties
De gebruikte motorolie moet strikt voldoen
aan al
l
e s pec
ificaties.
Voor een perfecte werking en lange levens-
duur van de motor, moet de juiste olie ge-
bruikt worden. In de fabriek is de motor met
een hoogwaardige multigrade olie gevuld die
in het algemeen geschikt is voor alle jaarge-
tijden.
Gebruik voor zover mogelijk uitsluitend mo-
torolie die geautoriseerde is door SEAT ››› .
Indien u de L on
gLif e
Service wenst te behou-
den, mag u enkel oliën bijvullen die goedge-
keurd zijn voor die service volgens de over- eenkomstige VW-norm (
›››
T
ab. op pag.
41). Alle aangegeven oliën zijn multigrade
synthetische oliën.
Motoroliesoorten worden continu verder ont-
wikkeld. De Technische Dienst wordt continu
van elke wijziging op de hoogte gebracht.
SEAT adviseert u daarom om de motorolie bij
een SEAT-garage te laten verversen. VOORZICHTIG
● Vul a
lleen motorolie bij waarvan de specifi-
caties uitdrukkelijk goedgekeurd zijn door
SEAT. Elk ander type olie kan de motor be-
schadigen! Motoroliepeil controleren en bijvullen
Afb. 241
Peilstok met markeringen voor het
o liepei l
. Afb. 242
In de motorruimte: dop van de moto-
roliev u
lopening. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 40
Voorbereidingen
● Parkeer de wagen op een vlak terrein om
een verkeer
de aanduiding van het oliepeil te
voorkomen.
● Wacht na het uitzetten van de motor een
paar minuten z
odat de olie in de carterpan
kan terugstromen. Wanneer de motor koud
staat, kan onmiddellijk het oliepeil gecontro-
leerd worden en zo nodig worden bijgevuld.
● Open de motorkap ››› p
ag. 286.
● De vulopening voor de motorolie is te her-
kennen aan het symbool
op de dop
››› afb. 242 en de peilstok aan de geverfde
greep.
290

Aanwijzingen
motorolie en het filter altijd in een gespeciali-
seer de w
erkpl
aats te laten vervangen. SEAT
raadt u aan de Technische Dienst te raadple-
gen.
In het Onderhoudsprogramma vindt u gede-
tailleerde informatie over de service-interval-
len. ATTENTIE
Als u in uitzonderlijke gevallen de motorolie
zelf g aat
vervangen, dient u het volgende in
acht te nemen:
● Draag altijd oogbescherming.
● Wacht altijd tot de motor volledig afge-
koeld is
om brandwonden te voorkomen.
● Houd uw arm altijd horizontaal als u de
olie-aft
applug met de hand losdraait, zodat
de olie niet langs uw arm naar beneden kan
lopen.
● Gebruik een geschikte houder met voldoen-
de capacit
eit om de gebruikte olie op te van-
gen, minimaal met de inhoud van de hoeveel-
heid die in de motor past.
● Vang de motorolie nooit op in lege blikken,
flessen of
andere houders. Niet iedereen kan
zien dat het om olie gaat. ●
Olie is een gif
tig product en moet buiten
het bereik van kinderen gehouden worden. VOORZICHTIG
Geen extra smeermiddel aan de motorolie
t oevoe g
en. De motor kan hiervan schade on-
dervinden. Schade die door zulke middelen
ontstaat, valt niet onder de garantie. Milieu-aanwijzing
● Alvor en
s de motorolie te verversen, zoek al-
tijd eerst een goede plaats om het volgens de
milieuvoorschriften te verwijderen.
● Verwijder de olie steeds op milieuvriende-
lijke wijze. Giet
gebruikte olie nooit weg in de
afvoer, de riolering, de tuin, het bos, de
openbare weg, rivieren enz. Motorkoelvloeistof
In l
eidin g t
ot thema ATTENTIE
De motorkoelvloeistof is een giftig product!
● Bewaar de koelvloeistof uitsluitend in de
originele v erp
akking die goed afgesloten op
een veilige plaats bewaard moet worden.
● Bewaar de koelvloeistof nooit in lege blik-
ken, fles
sen of andere verpakkingen. Anderen
zouden ervan kunnen gaan drinken. ●
Bewaar de mot ork
oelvloeistof altijd buiten
het bereik van kinderen.
● Zorg ervoor dat de verhouding van de juiste
toevoegin
g voor de koelvloeistof overeen-
stemt met de laagste omgevingstemperatuur
waarin de wagen gebruikt zal worden.
● Bij zeer lage buitentemperaturen kan de
koelvloeist
of bevriezen en de wagen tot stil-
stand komen. Aangezien in dit geval de ver-
warming ook niet werkt, kunnen de inzitten-
den zonder voldoende warme kleding onder-
koeld raken. Milieu-aanwijzing
De koelvloeistoffen en toevoegingen kunnen
het milieu v
ervuilen. Vang wegstromende
vloeistoffen op in geschikte houders en ver-
wijder deze producten op milieuvriendelijke
wijze. 292

Controleren en bijvullen
Voorbereidingen
● Parkeer de wagen op een vlak en stevig ter-
r ein.
● Laat de mot or afk
oelen ››› .
● Open de motorkap › ›
›
p
ag. 286.
● Het koelvloeistofexpansiereservoir is te
herkennen aan het symbool
op de dop
››› afb. 245.
Het motorkoelvloeistofpeil controleren
● Controleer het koelvloeistofpeil wanneer de
motor koud is
door middel van de zijmarke-
ring van het expansiereservoir ››› afb. 244.
● Vul koelvloeistof bij wanneer het koelvloei-
stofpeil
in het reservoir onder de "MIN"-mar-
kering staat. Bij warme motor kan het peil
ook iets boven het gemarkeerde gebied lig-
gen.
Motorkoelvloeistof bijvullen
● Bescherm steeds uw gezicht, handen en ar-
men tegen het
e koelvloeistof of stoom door
een geschikte doek op de dop van het expan-
siereservoir te plaatsen.
● Schroef de dop voorzichtig los ››› .
● Vul uitsluitend nieuw
e k
oelvloeistof bij die
voldoet aan de SEAT-specificaties ( ››› pag.
294) ››› .
● Het koelvloeistofpeil moet binnen de inge-
s lag en m
arkeringen in het expansiereservoir
liggen ››› afb. 244. Overschrijd nooit de bo- venste rand van het gemarkeerde gebied
››› .
● Schroef de dop goed vast.
● Als u in een noodgeval niet beschikt over
een k oelvloei
st
of die voldoet aan de vereiste
specificaties ( ››› pag. 294), mag in geen ge-
val een andere toevoeging gebruikt worden.
Voeg in plaats daarvan uitsluitend gedistil-
leerd water ››› toe. Laat daarna zo snel mo-
g elijk
de jui s
te mengverhouding herstellen
met de voorgeschreven toevoeging ››› pag.
294. ATTENTIE
Hete stoom of koelvloeistof kan ernstige
brandwonden v
eroorzaken.
● Open nooit de motorkap als u stoom of
koelvloeist
of uit de motorruimte ziet of hoort
komen. Wacht tot er niet langer stoom of
koelvloeistof zichtbaar of hoorbaar is.
● Wacht steeds tot de motor volledig afge-
koeld is
alvorens u de motorkap voorzichtig
opent. Het contact met warme onderdelen
kan brandwonden veroorzaken.
● Bij warme of hete motor staat het koelsys-
teem onder druk. De v
uldop van het koel-
vloeistofexpansiereservoir niet openen zo-
lang de motor warm is. Anders kan de koel-
vloeistof met hoge druk vrijkomen en brand-
wonden en ernstig letsel veroorzaken.
–Draai de dop langzaam en zeer voorzich-
tig linksom los, terwijl u hem lichtjes
naar onderen drukt. –
Bes c
herm steeds uw gezicht, handen en
armen tegen hete koelvloeistof of stoom
met een grote en dikke doek.
● Wanneer u vloeistoffen bijvult, zorg ervoor
dat z
e niet gemorst kunnen worden op onder-
delen van de motor of het uitlaatsysteem. Ge-
morste vloeistoffen kunnen brand veroorza-
ken. In bepaalde omstandigheden kan de
ethyleenglycol van de koelvloeistof ontste-
ken. VOORZICHTIG
● Vul a
lleen gedistilleerd water bij. Elk ander
type water kan aanzienlijke corrosie veroor-
zaken in de motor wegens zijn chemische be-
standdelen. Dit kan leiden tot storingen van
de motor. Indien geen gedistilleerd water toe-
gevoegd is maar een ander type water, moet
een gespecialiseerde werkplaats onmiddel-
lijk de vloeistof van het motorkoelsysteem
vervangen.
● Vul alleen koelvloeistof bij tot aan de bo-
venst
e rand van het gemarkeerde gebied
››› afb. 244. Een teveel aan koelvloeistof
wordt anders bij warm worden van de motor
uit het koelsysteem geperst, met schade tot
gevolg. » 295
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten

Aanwijzingen
●
Bij een groot k oelvloei
stofverlies alleen
koelvloeistof bijvullen nadat de motor volle-
dig afgekoeld is. Een aanzienlijk koelvloei-
stofverlies kan erop wijzen dat er lekken be-
staan in het motorkoelsysteem. Laat het sys-
teem direct in een gespecialiseerde werk-
plaats nakijken. Doet u dit niet, dan kan dit
tot schade aan de motor leiden.
● Let er bij het toevoegen van vloeistoffen op
dat de vloei
stof in het juiste reservoir gego-
ten wordt. Een vergissing bij het toevoegen
van vloeistoffen kan de werking van de wa-
gen ernstig verstoren en leiden tot motorde-
fect! Remvloeistof
R em
vloei s
tofpeil controlerenAfb. 246
In de motorruimte: dop van het rem-
vloei s
tofr
eservoir. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 42
De remvloeistof neemt in de loop der tijd wa-
ter uit de omringende lucht op. Als de rem-
vloeistof te veel water bevat, kan het remsys-
teem beschadigd raken. Water vermindert
het kookpunt van de remvloeistof aanzien-
lijk. Als de remvloeistof te veel water bevat
en de remmen een grote belasting onder-
gaan, dan kunnen er zich luchtbellen vormen
in het remsysteem. Deze luchtbellen vermin-
deren de remkracht, waardoor de remweg
aanzienlijk toeneemt en het remsysteem
zelfs helemaal kapot kan gaan. Voor uw ei-
gen veiligheid en die van de andere wegge-
bruikers is het van belang dat het remsys-
teem altijd correct werkt ››› .
S pec
ificatie
van remvloeistof
SEAT heeft een speciale remvloeistof ontwik-
keld die geoptimaliseerd is voor het remsys-
teem van uw wagen. Voor de beste werking
van het remsysteem raadt SEAT aan remvloei-
stoffen te gebruiken die voldoen aan de
norm VW 501 14 . Als u niet beschikt over de-
ze remvloeistoffen of om eender welke reden
kiest voor een andere remvloeistof, dan kunt
u een remvloeistof gebruiken die voldoet aan
de Amerikaanse norm FMVSS 116 DOT 4 of
de Duitse norm DIN ISO 4925 CLASS 4 ››› .
D e r
em vloei
stof volgens de norm VW 501 14
voldoet aan de eisen van de Amerikaanse
norm FMVSS 116 DOT 4 en de Duitse norm DIN ISO 4925 CLASS 4. Dit betekent echter
niet dat ander
e remvloeistoffen die voldoen
aan de Amerikaanse norm FMVSS 116 DOT 4
of de Duitse norm DIN ISO 4925 CLASS 4 ook
automatisch voldoen aan de norm
VW 501 14. Vergelijk de informatie die ver-
meld staat op de fles met remvloeistof en
zorg ervoor dat u altijd een geschikte rem-
vloeistof gebruikt.
Bij de Technische Diensten zijn geschikte
remvloeistoffen verkrijgbaar.
Remvloeistofpeil
Het remvloeistofpeil moet altijd tussen de
markeringen MIN en MAX van het remvloei-
stofreservoir liggen, of ruim boven de marke-
ring MIN ››› .
Het r
em vloei
stofpeil kan niet altijd worden
gecontroleerd omdat in sommige modellen
de motoronderdelen de remvloeistoftank
blokkeren. Als u het remvloeistofpeil niet pre-
cies kunt aflezen, laat dit dan door een ge-
specialiseerde werkplaats doen.
Het remvloeistofpeil zakt licht tijdens het rij-
den omdat de remblokken slijten en de rem
automatisch afgesteld wordt.
Remvloeistof verversen
U moet de remvloeistof volgens de aanwijzin-
gen van het Onderhoudsprogramma vervan-
gen. Ga naar een gespecialiseerde werk-
plaats om de remvloeistof te laten
296