Page 224 of 345

222Rijden en bedieningLPG bestaat voornamelijk uit propaan
en butaan. Afhankelijk van het aan‐
deel butaan ligt het octaangetal tus‐ sen 105 en 115. LPG wordt vloeibaar bij een druk van ongeveer 510 bar
opgeslagen.
Het kookpunt hangt af van de druk en
de mengverhouding. Bij omgevings‐
druk ligt dit tussen -42 °C (pure pro‐
paan) en -0,5 °C (pure butaan).Voorzichtig
Het systeem werkt bij een omge‐
vingstemperatuur van ong. -8 °C
tot 100 °C.
De volledige werking van het LPG-
systeem kan alleen worden gegaran‐ deerd met vloeibaar gas die aan de
minimale eisen van DIN EN 589 vol‐
doet.
Brandstofkeuzeschakelaar
Als u op LPG drukt, wordt tussen rij‐
den op benzine en rijden op vloeibaar
gas geschakeld zodra de vereiste pa‐
rameters (koelvloeistoftemperatuur,
gastemperatuur en minimaal motor‐
toerental) zijn bereikt. Hiervan is
meestal sprake na ongeveer
60 seconden (afhankelijk van de bui‐
tentemperatuur) en de eerste keer
stevig intrappen van het gaspedaal.
De LED-status toont de huidige wer‐
kingsmodus.
1 uit:rijden op benzine1 knippert:voorwaarden voor
overschakelen op rij‐
den op LPG controle‐
ren. Licht op als aan
de voorwaarden vol‐
daan is.1 brandt:rijden op LPG1 knippert
5 keer en
dooft:LPG-tank is leeg of storing in LPG-sys‐
teem. Er verschijnt
een bericht op het
DIC.
De geselecteerde brandstofmodus
wordt opgeslagen en bij de volgende
contactcyclus opnieuw geactiveerd als er aan de voorwaarden voldaan is.
Zodra de LPG-tanks leeg zijn, wordt
tot aan het uitschakelen van de ont‐ steking automatisch op benzine over‐
geschakeld.
De benzinetank om de zes maanden leegrijden totdat controlelampje i
oplicht en weer bijtanken. Zo blijft de brandstofkwaliteit op peil en rijdt het
systeem goed op benzine.
De auto regelmatig voltanken om cor‐ rosie in de tank tegen te gaan.
Page 232 of 345
230Rijden en bediening
Klik de aansluiting los en klap deze
omlaag. Verwijder de dop van de ope‐
ning voor de kogelstang en berg de
dop op.
Controleren spanning kogelstang
● De rode markering op de draai‐ knop moet naar de groene mar‐
kering op de kogelstang wijzen.
● De opening tussen de draaiknop en de kogelstang moet ca.
6 mm bedragen.
● De sleutel moet in stand c staan.
Zo niet, dan moet de kogelstang vóór
plaatsing op spanning worden ge‐
bracht:
● Ontgrendel de kogelstang door de sleutel naar stand c te
draaien.
● Trek de draaiknop uit en draai deze zo ver mogelijk naar rechts.
Plaatsing van de kogelstang
Page 233 of 345

Rijden en bediening231Plaats de gespannen kogelstang in
de opening en druk de stang krachtig
omhoog totdat deze hoorbaar vast‐
klikt.
De draaiknop schiet terug naar zijn oorspronkelijke stand en rust recht‐
streeks op de kogelstang.9 Waarschuwing
Draaiknop bij het monteren niet
aanraken.
Vergrendel de kogelstang door de
sleutel naar stand e te draaien. Ver‐
wijder de sleutel en sluit de bescher‐
mende klep.
Oog voor veiligheidskabel
Veiligheidskabel aan oog vasthaken.
Controleren of de kogelstang correct
gemonteerd is
● De groene markering op de draaiknop moet naar de groene
markering op de kogelstang wij‐
zen.
● Tussen de draaiknop en de ko‐ gelstang mag geen ruimte zitten.
● De kogelstang moet stevig in de opening vastzitten.
● De kogelstang moet vergrendeld zijn en de sleutel verwijderd.
9Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is al‐
leen toegestaan bij een correct ge‐ monteerde kogelstang. Als u de
kogelstang niet correct gemon‐
teerd krijgt, de hulp van een werk‐ plaats inroepen.
Demontage van de kogelstang
Open de beschermende klep en draai
de sleutel naar stand c om de kogel‐
stang te ontgrendelen.
Trek de draaiknop uit en draai deze
zo ver mogelijk naar rechts. Trek de
kogelstang er naar beneden toe uit.
Page 235 of 345

Verzorging van de auto233Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................234
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 234
Auto stallen .............................. 234
Verwerking van sloopauto .......234
Controle van de auto .................235
Werkzaamheden uitvoeren .....235
Motorkap ................................. 235
Motorolie .................................. 236
Koelvloeistof ............................ 237
Stuurbekrachtigingsvloeistof ...238
Sproeiervloeistof ......................238
Remmen .................................. 239
Remvloeistof ............................ 239
Accu ........................................ 239
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 241
Wisserblad vervangen .............241
Gloeilamp vervangen .................242
Halogeenkoplampen ...............242
Adaptief rijlicht (AFL) ...............245
Mistlampen .............................. 246
Richtingaanwijzers vooraan ....248
Achterlichten ............................ 251Zijrichtingaanwijzers ................258
Kentekenverlichting .................260
Interieurverlichting ...................260
Instrumentenverlichting ...........260
Elektrisch systeem .....................261
Zekeringen .............................. 261
Zekeringenkast in motorruimte 262
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................264
Zekeringenkast in bagageruimte ......................... 265
Boordgereedschap ....................267
Gereedschap ........................... 267
Velgen en banden .....................269
Winterbanden .......................... 269
Aanduidingen op banden ........269
Bandenspanning .....................270
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 271
Profieldiepte ............................ 274
Banden- en velgmaat veranderen ............................. 275
Wieldoppen ............................. 275
Sneeuwkettingen .....................275
Bandenreparatieset .................276
Wiel verwisselen ......................279
Reservewiel ............................. 283
Starthulp gebruiken ...................287Trekken...................................... 289
Auto slepen ............................. 289
Andere auto slepen .................290
Verzorging van uiterlijk ..............291
Verzorging exterieur ................291
Verzorging interieur .................294
Page 236 of 345

234Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor an‐
dere onderdelen kunnen wij – ook als deze door autoriteiten of anderszins
zijn goedgekeurd – niet beoordelen of deze betrouwbaar zijn en er evenmin
garant voor staan.
Geen aanpassingen in het elektrische systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐
gen in de elektronische stuurappara‐
ten (chip-tuning).Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een ta‐ kelwagen kunnen de spatlappen
beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en con‐ serveren.
● Brandstoftank volledig vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed ge‐ ventileerde ruimte parkeren. Eer‐ste versnelling of achteruitver‐
snelling inschakelen of keuze‐
hendel in stand P zetten. Voor‐
komen dat auto kan wegrollen.
● Handrem niet aantrekken.● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
bijv. het diefstalalarmsysteem.
Weer in gebruik nemen
Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening in‐schakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
● Koelvloeistofpeil controleren.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.
Verwerking van sloopauto Eventueel wettelijk verplichte infor‐
matie over autodemontagebedrijven
en de recycling van sloopauto's vindt
Page 237 of 345
Verzorging van de auto235u op onze website. Laat dit werk uit‐
sluitend over aan een erkend autode‐
montagebedrijf.
Auto's op gas moeten worden afge‐
voerd door een speciaal daartoe be‐
voegd bedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking uit‐ voeren.
De koelventilator kan ook bij uit‐
geschakelde ontsteking gaan
draaien.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem en de Xe‐
nonkoplampen werken met een
zeer hoge spanning. Niet aanra‐
ken.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekkenen in de uitgangspositie terugduwen.
Page 238 of 345

236Verzorging van de auto
Leg de veiligheidsgrendel links opzij
en open de motorkap.
Motorkapsteun vastzetten.
Als de motorkap wordt geopend tij‐
dens een Autostop, wordt de motor om veiligheidsredenen automatischherstart.
Sluiten
Steun vóór het sluiten van de motor‐ kap stevig in de houder duwen.
Laat de motorkap zakken en laat
deze vanaf een lage hoogte
(20-25 cm) in de grendelpal vallen.
Controleer of de motorkap vergren‐
deld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen. Contro‐
leer of de gebruikte olie de juiste spe‐ cificatie heeft. Aanbevolen olie en
smeermiddelen 3 296.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op be‐
drijfstemperatuur zijn en minstens
5 minuten uitgeschakeld zijn ge‐
weest.
Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot
aan de aanslag van de handgreep
weer insteken, opnieuw uittrekken en
het motoroliepeil aflezen.
Peilstok tot aan de aanslag van de
handgreep insteken en een halve
slag draaien.
Afhankelijk van de motor worden er
verschillende oliepeilstokken ge‐ bruikt.
Page 240 of 345

238Verzorging van de autoGebruik voor bijvullen een mengsel
van een goedgekeurde geconcen‐
treerde koelvloeistof met schoon
kraanwater; verhouding 1:1. Gebruik
schoon kraanwater als er geen ge‐
concentreerde koelvloeistof voorhan‐ den is. Dop goed vastdraaien. Koel‐
vloeistofgehalte door een werkplaats
laten controleren en oorzaak van het
koelvloeistofverlies laten verhelpen.
Stuurbekrachtigingsvloei‐stofVoorzichtig
Zeer kleine hoeveelheden vuil‐
deeltjes kunnen schade aan de
stuurinrichtingssysteem veroorza‐
ken, waardoor het niet meer goed
werkt. Voorkom dat vuildeeltjes in contact komen met de vloeistof‐zijde van de reservoirdop/peilstok
of dat ze in het reservoir terecht‐
komen.
Het stuurbekrachtigingsvloeistofpeil
hoeft in de regel niet te worden ge‐
controleerd. Als er bij het sturen een
ongewoon geluid klinkt of als de
stuurbekrachtiging vreemd reageert,
roep dan de hulp van een werkplaats
in.
Sproeiervloeistof
Schoon water vermengd met een
passende hoeveelheid goedge‐
keurde sproeiervloeistof bijvullen die
antivries bevat.
Voorzichtig
Alleen sproeiervloeistof met vol‐
doende antivries biedt voldoende
bescherming bij lage temperatu‐
ren of een plotselinge daling van
de temperatuur.
Het gebruik van sproeiervloeistof
dat isopropanol bevat, kan de bui‐ tenlampen beschadigen.