192Rijden en bedieningwordt de snelheidsbegrenzer ook ge‐deactiveerd en de opgeslagen snel‐heid gewist.
Adaptieve cruise control
Adaptieve cruise control is een ver‐
betering van de traditionele cruise
control, en biedt als aanvullende
functie het aanhouden van een be‐
paalde afstand tot de voorligger.
Adaptieve cruise control verlaagt au‐
tomatisch de snelheid van de auto als deze een langzamer rijdende auto
nadert. Vervolgens wordt de rijsnel‐
heid op de geselecteerde volgafstand
aangepast aan die van de voorligger. De rijsnelheid neemt toe of af met die
van de voorligger, maar zal de inge‐
stelde snelheid niet overschrijden. De cruise control kan beperkt remmen,met geactiveerde remlichten.
De adaptieve cruise control kan snel‐
heden opslaan en aanhouden die ho‐ ger zijn dan ong. 50 km/u en remt au‐
tomatisch af tot de snelheid van een
langzamer rijdende voorligger, tot
een minimumsnelheid van 30 km/u.
De adaptieve cruise control gebruikt een radarsensor voor de detectie van
voorliggers. Als er zich geen voertuig
voor u bevindt, zal de adaptieve
cruise control zich als een traditionele
cruise control gedragen.
Om veiligheidsredenen kan het sys‐
teem pas worden ingeschakeld nadat het rempedaal eenmaal is ingetrapt
na het inschakelen van het contact.
Activeren in de eerste versnelling is
niet mogelijk.
De adaptieve cruise control is voor‐
namelijk bedoeld voor gebruik op
lange rechte wegen, zoals snelwegen
of provinciale wegen met een regel‐
matige verkeersstroom. Het systeem
niet inschakelen als het aanhouden
van een constante snelheid onver‐
standig is.
Controlelamp A 3 121, m 3 120.
9
Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruise control dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige aan‐
dacht bij het verkeer te houden.
De bestuurder behoudt de volle‐
dige controle over de auto omdat
rempedaal, gaspedaal en de on‐
derbrekingsschakelaar voorrang
hebben op de adaptieve cruise
control.
Inschakelen
Rijden en bediening193Druk op C om de adaptieve cruise
control te activeren. De controlelamp
m brandt wit.
Activeren door het instellen van
de snelheid
De adaptieve cruise controle kan wor‐
den geactiveerd bij snelheden tussen de 50 km/u en 180 km/u.
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
m brandt groen.Het symbool voor de adaptieve cruise
control, de instelling voor afstand tot
voorligger en de ingestelde snelheid worden weergegeven op de bovenste regel van het Driver Information Cen‐ ter (DIC).
U kunt het gaspedaal loslaten. Adap‐ tieve cruise control blijft tijdens het
schakelen geactiveerd.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het blijft altijd mogelijk om de inge‐
stelde snelheid te overschrijden door
het gaspedaal in te trappen. Als het
gaspedaal wordt losgelaten, keert het systeem terug naar de gewenste af‐
stand als er een voorligger is die lang‐
zamer rijdt. Is dit niet het geval, dan
keert het systeem terug naar de op‐
geslagen snelheid.
Na activering van het systeem ver‐
traagt of remt de adaptieve cruise
control als er een voorligger wordt
aangetroffen met een lagere snelheid of als de afstand tot de voorligger kor‐
ter is dan gewenst.9 Waarschuwing
Als de bestuurder de snelheid op‐
voert, deactiveert het systeem het automatisch remmen. Dit wordt
aangegeven als een pop-upwaar‐
schuwing op het Driver Informa‐
tion Center (DIC).
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de adaptieve cruise con‐
trol geactiveerd is, het stelwiel naar
RES/+ gedraaid: de snelheid neemt
continu in grote stappen toe, of draai
het meerdere malen kort naar
RES/+ : de snelheid neemt in kleine
stappen toe.
Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel harder rijdt
dan de gewenste snelheid, bijv. nadat
het gaspedaal is ingetrapt, dan kan de huidige snelheid worden opgesla‐ gen en aangehouden door het stel‐
wiel naar SET/- te draaien.
194Rijden en bedieningSnelheid verlagenHoud, terwijl de adaptieve cruise con‐
trol geactiveerd is, het stelwiel naar
SET/- gedraaid: de snelheid neemt
continu in grote stappen af, of draai
het meerdere malen kort naar SET/-:
de snelheid neemt in kleine stappen
af.
Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel langzamer
rijdt dan de gewenste snelheid, bijv.
door een langzamere voorligger, dan
kan de huidige snelheid worden op‐ geslagen en aangehouden door het
stelwiel naar SET/- te draaien.
Opgeslagen snelheid hervatten
Als het systeem ingeschakeld, maar
niet geactiveerd is, het stelwiel naar
RES/+ draaien bij een snelheid hoger
dan 50 km/u om de opgeslagen snel‐
heid te hervatten.Afstand tot voorligger instellen
Als de adaptieve cruise control een
voorligger met een lagere snelheid
constateert, zal deze de rijsnelheid
aanpassen om de geselecteerde af‐
stand tot de voorligger te behouden.
De afstand tot de voorligger kan op
kort, gemiddeld en ver worden inge‐
steld.
Druk op E; de huidige instelling ver‐
schijnt op het DIC. Druk nogmaals op E om de volgafstand aan te passen.
De instelling wordt ook getoond in de bovenste regel van het DIC.
De geselecteerde afstand tot voorlig‐
ger wordt aangegeven via de af‐
standsbalken in de adaptieve cruise
control-pagina.
Let op: de instelling voor afstand tot
voorligger wordt gedeeld met de ge‐
voeligheid van het alarm van de fron‐
taanrijdingswaarschuwing.
Voorbeeld: Als stand 3 (ver) is gese‐
lecteerd, wordt de bestuurder sneller
gewaarschuwd voor een mogelijke
aanrijding, ook als de adaptieve
cruise control niet geactiveerd of in‐
geschakeld is.
Rijden en bediening1959Waarschuwing
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden. Indien de situatie zulks
vereist, moet de afstand tot voor‐
ligger worden aangepast of het
systeem worden uitgeschakeld.
Detectie van voorligger
Het controlelampje voorligger gede‐
tecteerd A verschijnt in de snelheids‐
meter als het systeem een voorligger heeft gedetecteerd.
Als dit symbool niet of kort wordt
weergegeven, reageert adaptieve
cruise control niet op voorliggers.
Deactivering De bestuurder deactiveert de adap‐tieve cruise control door:
● y in te drukken.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal gedu‐ rende langer dan vier seconden
in te trappen.
● De keuzehendel van de automa‐ tische transmissie naar N te zet‐
ten.
Het systeem wordt ook automatisch
gedeactiveerd als:
● Er bij snelheden onder 45 km/u of
hoger dan 190 km/u wordt gere‐
den.
● Het Traction Control-systeem (TC) werkt langer dan
20 seconden.● De elektronische stabiliteitsrege‐ ling (ESC) werkt.
● Er gedurende een aantal minuten
geen ander verkeer of object
langs de weg wordt aangetroffen.
In dit geval zijn er geen radar‐
echo's en kan de sensor melden
dat deze vervuild is.
● Het preventief remsysteem in werking treedt.
● De radarsensor vervuild is door ijs of waterfilm.
● Er een storing wordt geconsta‐ teerd in de radar, motor of hetremsysteem.
Als de adaptieve cruise control auto‐
matisch wordt gedeactiveerd, brandt
de controlelamp m wit en verschijnt er
een waarschuwingspop-up op het
DIC.
196Rijden en bediening
De opslagen snelheid wordt aange‐
houden.
9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de be‐ stuurder de controle over het rem‐
men en gas geven overnemen.
Uitschakelen
Druk op C om de adaptieve cruise
control te deactiveren. De controle‐
lamp m dooft. De opslagen snelheid
wordt gewist.
Door het uitschakelen van het con‐
tact, wordt ook de adaptieve cruise
control uitgeschakeld en wordt de op‐
geslagen snelheid gewist.
Aandacht van de bestuurder ● Let op met de adaptieve cruise control in bochten of op heuvel‐
achtige wegen, het systeem kan
contact met de voorligger verlie‐
zen en heeft de tijd nodig om
deze opnieuw te detecteren.
● Gebruik het systeem niet op gladde wegen omdat het snelle
veranderingen in de tractie (door‐ slaan) van de banden kan ver‐
oorzaken, waardoor u de macht
over het stuur zou kunnen verlie‐
zen.
● Gebruik de adaptieve cruise con‐
trol niet bij regen, sneeuw of
modder, omdat de radarsensor
door waterfilm, stof, ijs of sneeuw
bedekt kan worden. Het zicht
wordt dan geheel of gedeeltelijk
onderdrukt. Bij een vervuilde
sensor, de sensorafdekking rei‐
nigen.Systeembeperkingen
● Het automatische remsysteem kan niet krachtig remmen en de
remkracht kan onvoldoende zijn
om een een aanrijding te voorko‐ men.
● Na aan plotselinge rijstrookwis‐ sel, heeft het systeem enige tijdnodig om de volgende voorligger te detecteren. Als er dus een
nieuwe voorligger wordt gecon‐
stateerd, kan het systeem de
snelheid verhogen in plaats van
te remmen.
● De adaptieve cruise control ne‐ geert tegemoetkomend verkeer.
● De adaptieve cruise control remt niet voor stilstaande voertuigen,
voetgangers of dieren.
Bochten
Rijden en bediening197De adaptieve cruise control berekent
aan de hand van de centrifugale
kracht een voorspelde koers. Deze voorspelde koers neemt de kenmer‐
ken van de huidige bocht in aanmer‐
king, maar kan geen veranderingen
incalculeren. Het systeem kan de hui‐
dige voorligger verliezen of zich op
een voertuig in een andere rijstrook
richten. Dit kan gebeuren tijdens het inzetten of uitrijden van een bocht of
als de bocht scherper of minder
scherp wordt. Als het systeem geen
voorligger meer constateert, dooft de
controlelamp A.
Als de centrifugale kracht in een bocht te groot is, zal het systeem de rijsnelheid enigszins verlagen. Ditremniveau is niet ontworpen om te
voorkomen dat de auto uit de bocht
vliegt. De bestuurder is verantwoor‐
delijk voor het verlagen van de snel‐
heid bij het ingaan van een bocht en
in het algemeen voor het aanpassen
van de snelheid aan het wegtype en
de geldende maximumsnelheid.
Snelwegen
Pas op snelwegen de ingestelde
snelheid aan de omstandigheden en
het weer aan. Bedenk altijd dat de
adaptieve cruise control een beperkt
zichtbereik, een beperkte remkracht
en een bepaalde reactietijd heeft
waarin wordt geverifieerd of een voer‐ tuig zich al dan voor u bevindt. De
adaptieve cruise control is mogelijk
niet in staat om de auto tijdig af te
remmen om aanrijdingen te vermij‐
den met veel langzamer rijdende
voorliggers of na een rijstrookwissel.
Dit geldt met name bij hoge snelhe‐
den of als het zicht door de weersom‐
standigheden beperkt is.
Bij het oprijden of verlaten van een
snelweg kan de adaptieve cruise con‐
trol de voorligger uit het zicht verlie‐
zen en naar de instelde snelheid ac‐
celereren. Verlaag daarom de snel‐ heid voor het oprijden of verlaten van
de snelweg.
Koersveranderingen
Als een ander voertuig voor u invoegt, zal de adaptieve cruise control dit
voertuig pas incalculeren op het mo‐
ment dat deze zich volledig op uw pad
bevindt. Wees alert en gereed om te
remmen als sneller remmen noodza‐
kelijk is.
Bij heuvels en aanhangers
198Rijden en bedieningDe systeemprestaties onder heuvel‐
achtige omstandigheden of bij het
trekken van een aanhanger hangen
af van de rijsnelheid, belading, ver‐
keersomstandigheden en het hel‐
lingspercentage. In heuvelachtige
omstandigheden worden voorliggers
mogelijk niet gedetecteerd. Op steile
hellingen moet u mogelijk gas bijge‐
ven om de rijsnelheid te behouden.
Bij het naar beneden rijden, met
name met aanhanger, kan het nodig
zijn om te remmen om uw snelheid te behouden of te verlagen.
Let op: door te remmen deactiveert u
het systeem. Het is niet aanbevolen
om bij het trekken van een aanhanger
op steile hellingen de adaptieve
cruise control te gebruiken.Radareenheid
De radareenheid bevindt zich achter
de radiateurgrille onder het merkpla‐
tje.
9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de fa‐
bricage zorgvuldig uitgelijnd. Na een frontale aanrijding het sys‐teem daarom niet gebruiken. De
voorbumper kan nog intact lijken,
maar de sensor die erachter ligt,
kan verschoven zijn en onjuist re‐
ageren. Na een aanrijding een
werkplaats raadplegen om de po‐
sitie van de adaptieve cruise con‐
trol sensor te controleren en corri‐ geren.
Instellingen
Instellingen kunt u veranderen in het
menu Voorbereiding aanrijding in de
persoonlijke instellingen 3 134.
Storing
Als de adaptieve cruise control door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting) niet werkt, of als er een
permanente systeemfout is, dan ver‐
schijnt er een melding op het DIC.
Rijden en bediening199Boordinformatie 3 128.
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
Een voorligger wordt aangegeven
door een controlelamp A.
Als een voorligger te snel nadert,
klinkt er een geluidssignaal en ver‐
schijnt er een waarschuwing op het
Driver Information Center (DIC).
De frontaanrijdingswaarschuwing
moet echter wel in het menu Persoon‐ lijke instellingen 3 134 geactiveerd
zijn, en niet met V gedeactiveerd zijn
(afhankelijk van het systeem; zie hier‐
onder).
Afhankelijk van de uitrusting van de
auto, zijn er twee varianten van de frontaanrijdingswaarschuwing:
● Frontaanrijdingswaarschuwing
op radarbasis
op auto's met een adaptieve
cruise control 3 192.
● Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem
op auto's met traditionele cruise
control of geen 3 188.
Frontaanrijdingswaarschuwing
op radarbasis
Het systeem gebruikt de radarsensor
achter de radiateurgrille om voertui‐
gen te vinden die zich op een maxi‐
male afstand van 150 m direct voor u
bevinden.
Activering
Frontaanrijdingswaarschuwing werkt
automatisch bij snelheden boven
wandelsnelheid, als de instelling
Voorbereiding aanrijding niet uitge‐
schakeld is in het menu Persoonlijke instellingen 3 134.
De gevoeligheid van het systeem instellen
De gevoeligheid van het systeem kan
op kort, gemiddeld of ver worden in‐
gesteld.