Inleiding......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten .........21
Stoelen, veiligheidssystemen ......39
Opbergen ..................................... 62
Instrumenten en
bedieningsorganen ....................101
Verlichting .................................. 144
Klimaatregeling .......................... 157
Rijden en bediening ...................167
Verzorging van de auto ..............233
Service en onderhoud ................295
Technische gegevens ................298
Klantinformatie ........................... 331
Trefwoordenlijst ......................... 338Inhoud
Inleiding3Uw autogegevens
Voer hier de gegevens van de auto in
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.
Deze informatie is beschikbaar in de
hoofdstukken "Service en onder‐ houd" en "Technische gegevens",
alsmede op het typeplaatje.
Inleiding Uw auto is de intelligente combinatievan vernieuwende techniek, overtui‐
gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid.
In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw
auto veilig en efficiënt te kunnen be‐
dienen.
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
van de auto een ongeval tot gevolg
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel.
Houd u altijd aan de specifieke wet‐
geving van het land waarin u zich be‐ vindt. Deze wetgeving kan afwijken
van de informatie in deze gebruikers‐
handleiding.Wanneer wij u in deze gebruikers‐
handleiding adviseren de hulp van
een werkplaats in te roepen, raden wij
uw Opel Service Partner aan. Voor
het onderhoud van auto's op gas ra‐
den wij een erkend Opel-herstelbe‐
drijf aan.
Elke Opel Service Partner biedt u eer‐ steklas service tegen redelijke prij‐
zen. Ervaren, door Opel geschoolde
specialisten werken volgens speciale
richtlijnen van Opel.
Houd het informatiepakket voor de
gebruiker altijd onder handbereik in
de auto.
Gebruik van deze handleiding
● Deze handleiding geeft een om‐ schrijving van alle voor dit model
beschikbare opties en functies.
Mogelijk zijn bepaalde
omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties,niet op uw auto van toepassing
wanneer er sprake is van een modelvariant, afwijkende
landenspecificaties of speciale
uitrustingen of accessoires.● In het hoofdstuk "Kort en bondig"
krijgt u een beknopt overzicht.
● De inhoudsopgave aan het begin
van de handleiding en in de af‐
zonderlijke paragrafen geeft aan
waar u de informatie die u zoekt,
kunt vinden.
● Met behulp van het trefwoorden‐ register kunt u specifieke infor‐
matie zoeken.
● In deze gebruikershandleiding worden linksgestuurde auto's ge‐toond. De bediening van rechts‐
gestuurde auto's is vergelijkbaar.
● In de gebruikershandleiding wor‐
den motoraanduidingen van de
fabriek gebruikt. De bijbehorende
marktaanduidingen vindt u in de
paragraaf "Technische gege‐
vens".
● Richtingaanduidingen in de be‐ schrijvingen, zoals links, rechts,
voor of achter moeten altijd met
de blik in de rijrichting worden ge‐ zien.
Opbergen93● haken
● service-box
● spanbandenset
De onderdelen worden met adapters
of haken in de geleiderails tegen
beide zijwanden gemonteerd.
Adapters in de rails monteren
Handgreep openklappen, adapters in
de bovenste en de onderste groef van de rail plaatsen en in de gewenste
positie brengen. Voor het blokkeren
van de adapter de handgreep dicht‐
klappen. Voor het verwijderen draait
u de handgreep omlaag en haalt u de
adapter uit de rail.
Variabel afscheidingsnet
Steek de adapters in de gewenste po‐ sitie in de rails. Voeg beide stanghelf‐
ten van het net samen.
U monteert het net door de stangen
enigszins samen te drukken en ze in
de juiste openingen in de adapters te
plaatsen.
Om het net te verwijderen drukt u de
stangen samen en verwijdert u ze uit
de adapters.
Nettas
Steek de adapters in de gewenste po‐ sitie in de rails. De nettas kan aan de
adapters worden bevestigd.
94OpbergenHaken in de rails monteren
Steek de haak in de gewenste positieeerst in de bovenste groef van de rail en duw deze daarna in de onderste
groef. Voor het verwijderen trekt u de
haak eerst uit de bovenste groef.
Service-box
Monteer twee haken in de bovenste
rail. Steek de bovenste beugels van de box van bovenaf in de haken.
Of monteer beide haken aan de on‐
derste rail. Steek de onderste beu‐
gels van de box van bovenaf in de
onderste haken.
Spanbandenset
Steek de adapters van de spanban‐
denset in een rail. De spanband mag niet gedraaid zitten.
De spanbandenset wordt geopend
met twee sluitingen.
U kunt de riem aantrekken.
Instrumenten en bedieningsorganen101Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ....................102
Stuurwielverstelling .................102
Stuurbedieningsknoppen ......... 102
Verwarmd stuurwiel .................102
Claxon ..................................... 103
Wis-/wasinstallatie voorruit ......103
Wis-/wasinstallatie achterruit ...105
Buitentemperatuur ...................105
Klok ......................................... 106
Elektrische aansluitingen .........107
Aansteker ................................ 108
Asbakken ................................. 108
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .....................109
Instrumentengroep ..................109
Snelheidsmeter .......................109
Kilometerteller ......................... 109
Dagteller .................................. 109
Toerenteller ............................. 109
Brandstofmeter ........................110
Brandstofkeuzeschakelaar ......110
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ........................................... 111
Service-display ........................ 111Controlelampen .......................112
Richtingaanwijzer ....................114
Gordelverklikker ......................115
Airbag en gordelspanners .......115
Airbag-deactivering .................115
Laadsysteem ........................... 115
Storingsindicatielamp ..............116
Service-indicatie ......................116
Rem- en koppelingssysteem ...116
Pedaal intrappen .....................116
Elektrische handrem ................116
Elektrische handrem defect .....117
Antiblokkeersysteem (ABS) .....117
Opschakelen ........................... 117
Stuurbekrachtiging ..................117
Lane Departure Warning .........118
Ultrasoonparkeerhulp ..............118
Elektronische stabiliteitsregeling UIT ...........118
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..118
Traction Control-systeem UIT . 118
Voorverwarming ......................118
Roetfilter .................................. 118
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 119
Motoroliedruk ........................... 119
Te laag brandstofpeil ...............119
Startbeveiliging ........................120
Motorvermogen verminderd ....120Rijverlichting ............................ 120
Grootlicht ................................. 120
Grootlichtassistentie ................120
Adaptive Forward Lighting .......120
Mistlamp .................................. 120
Mistachterlicht ......................... 120
Niveau sproeiervloeistof te laag ......................................... 120
Cruise control .......................... 120
Adaptieve cruise control ..........121
Voorligger gedetecteerd ..........121
Portier open ............................. 121
Informatiedisplays ......................121
Driver Information Center ........121
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .................. 125
Regeleenheid smartphone ......127
Boordinformatie ......................... 128
Geluidssignalen .......................130
Batterijspanning .......................131
Tripcomputer .............................. 131
Persoonlijke instellingen ............134
OnStar ....................................... 139
Instrumenten en bedieningsorganen111Koelvloeistoftemperatuur‐meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
linker gedeelte:motor nog niet op
bedrijfstempera‐
tuurmiddelste
gedeelte:normale bedrijfs‐
temperatuurrechter
gedeelte:koelvloeistoftem‐
peratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Gebruik de knoppen van de rich‐
tingaanwijzerhendel om de reste‐
rende gebruiksduur van de motorolie
weer te geven:
Druk op MENU om Informatie- menu
voertuig te selecteren X.
Draai het stelwiel naar de stand
Resterende levensduur olie .
112Instrumenten en bedieningsorganenDe resterende levensduur van de mo‐torolie wordt in procent weergegeven
op het Driver Information Center.
Terugzetten
Druk gedurende enkele seconden op SET/CLR op de richtingaanwijzer om
terug te zetten. De pagina met de res‐ terende gebruiksduur van de motor‐
olie moet actief zijn. Schakel het con‐ tact maar niet de motor in.
Bij het verversen van de olie moet het
systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt Wanneer het systeem heeft berekend
dat de levensduur van de motorolie is verstreken, verschijnt er een waar‐schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Driver Information Center 3 121.
Service-informatie 3 295.Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
rusting kan de plaats van de contro‐
lelampjes variëren. Bij het inschake‐
len van de ontsteking lichten de
meeste controlelampen korte tijd op
bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood
bereik:gevaar, belangrijke herin‐
neringgeel:waarschuwing, aanwij‐
zing, storinggroen:inschakelbevestigingblauw
bereik:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
116Instrumenten en bedieningsorganenBrandt bij een draaiende motorStoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.Service-indicatie
g brandt geel.
Er wordt bovendien een waarschu‐
wingstekst of een waarschuwings‐
code weergegeven.
De auto heeft een onderhoudsbeurt
nodig.
De hulp van een werkplaats inroepen. Boordinformatie 3 128.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is te laag 3 239.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handbediende hand‐
rem is aangetrokken 3 181.
Pedaal intrappen
- brandt of knippert geel.
Brandt
Rempedaal moet worden ingetrapt
om de elektrische handrem los te zet‐ ten 3 181.
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in de stand Autostop te starten.
Stop/Start-systeem 3 170.
Knippert Trap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 18,
3 169.
Bij sommige versies verschijnt het be‐
richt 'Pedaal intrappen' op het Driver
Information Center (DIC) 3 128.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.
Brandt Elektrische handrem is aangetrokken
3 181.